• No results found

Weerbarstig gebeuren in het licht van modern en postmodern denken van de vrijheid

De plaats van vrijheid

4.1 Weerbarstig gebeuren in het licht van modern en postmodern denken van de vrijheid

Interveniëren in complexe en ambigue situaties waar wicked problemen worden ervaren, dat voor een deel altijd experimenteren is, levert nieuwe inzichten, bena- deringen en instrumenten op die lokaal wel of niet van belang zijn. Lokaal, want het is niet evident dat deze inzichten in andere situaties ook relevant zijn. Zonder te willen suggereren dat het nodig is universeel geldige theorieën te ontwikkelen, wil ik hier opmerken dat het effect van deze wijze van werken wel is, dat er heel veel theorieën en benaderingen ontstaan. Theorieën die soms naar elkaar verwij- zen, maar waar weinig gemeenschappelijks is te vinden. Vaak ontbreekt een basis waarop de theorieën met elkaar kunnen communiceren.43 Logisch dat menig pro-

fessional niet alleen op zoek is naar inzicht, maar vooral naar overzicht. De ontwik- keling van de mainstream organisatiewetenschap typeert zich niet door debatten en discussies over het effect van de vele en vaak elkaar tegensprekende benaderin- gen, maar door boeken en artikelen die overzicht willen bieden. Ook de pogingen om onverenigbare theorieën en benaderingen bij elkaar te brengen of te willen leren van twee werelden zijn een gevolg van de grote hoeveelheid theorieën die elkaar tegenspreken. Een fraai voorbeeld van het willen reduceren van de grote diversiteit aan inzichten en methoden, en daarmee de complexiteit van de organi- satie- en veranderpraktijk is het willen breken van de code van verandering, ik sprak hierover in hoofdstuk 1. Daar heb ik Robert Chia geciteerd. Hij vindt het vreemd dat niet voldoende wordt gezien dat de twee richtingen waarin de organisa- tiewetenschap en praktijk zich ontwikkelt, die hij ‘upstream’ en ‘downstream’ noemt, niet alleen oppositioneel zijn, maar ook aanvullend.44 Het aanvullende zou

meer in beeld kunnen komen door de in beide stromingen in zwang zijnde ‘cogni- tieve stijlen en discursieve logica’s op hun ontologische bases, en theoretische preoccupaties’ te beoordelen. (Chia, 1996:1) Zelf kiest hij ervoor de praktijk van de organisatiediagnose deconstructief te benaderen, met als doel de fundamentele keuze in het ‘downstream thinking’ te bevragen: bijvoorbeeld de probleemtaal waarin ervaringen van mensen worden weergegeven in termen van oplossing en probleem, of de systeemtaal waarin ervaringen van mensen en de gebeurtenissen in termen van relaties worden weergegeven. De kern is waarom wordt in down- stream theorieën de waarheidsclaims die zij doet niet voldoende bevraagd? Zo zou de vraag die meestal gesteld wordt ‘hoe te organiseren’ ook kunnen luiden: hoe ontstaat organisatie, ordening en in de stroom van gebeurtenissen? (Chia,1996:14)

Chia stelt voor de stroom van gebeurtenissen en het ontstaan van grenzen

43 Zie Flood (1990:61) onderscheidt vier klassen waar onderzoeksmethoden naar probleemoplossing gecategoriseerd kunnen worden: ‘pragmatism, pluralism, imperialism and isolationism’. 44 ‘Two modes of thinking are discernible in contem-

porary theorizing in the human sciences. These have been called ‘downstream thinking’ and ‘upstream thinking’ (Latour1987), ‘representing’

and ‘intervening’ (Hacking 1983, ‘foundational and anti-foundational’ (Hekman 1986), ‘systematic’ and edifying’ (Rorty 1980) ... These attempted distincti- ons point to a straining to differentiate between two vastly contrasting yet inadequately elaborated cognitive styles and discursive logics which exists and persists in contemporary studies within the human sciences in particular.’ (Chia, 1996, p. 1).

deconstructief te benaderen. Een werkwijze die kan leiden tot andersoortige bete- kenissen. Naast de deconstructie van de discursieve logica’s bestaan er ook andere logica’s of talen. Logica’s en talen die in een strijdige of dialectische verhouding staan met het mainstream en downstream denken. Voorbeelden zijn de cyberne- tica (Bateson en Beer), systeemdenken (Checkland), autopoiese (Maturana en Varela), en complexiteitstheorieën (Kauffman, Richardson, Cilliers). Ook theorieën die inzichten en ervaringen rond emotionele kennis en de logica van het gevoel onderzoeken, (Cornelis,2000, Varela,1999), moeten hier worden genoemd, Zo ook binnen de rationele discours waarin de leefwereld naast de systeemwereld staat (Habermas). Andere en interessante logica’s zoals die van de praktische kennis en de common sense spelen in de ontwikkeling van organisatie- en verandertheorie een bescheidener rol. Daar tegen over staat dat deze laatste logica’s zonder enige twijfel een belangrijke rol spelen in het day to day werken. Maar als het verstrek- kende maatschappelijke of organisationele beslissingen betreft, worden deze logi- ca’s weer gewantrouwd, en vaak voorzien of overruled door ‘downstream analyses’, wel of niet wetenschappelijk onderbouwd. Vaak valt in de praktijk het debat tussen en toepassing van logica’s, in ieder geval in de wereld van de wetenschap en de economie en technologie, in het voordeel uit van de stroomafwaartse logica’s. Een dominantie die niet van gisteren is.

De wortels van de ‘overheersing’ van de stroomafwaartse logica zitten diep in de westerse geschiedenis. Wellicht tot in de tijd van Plato. De overheersing kwam volgens velen in een versnelling met de intrede van de moderniteit. Toulmin (2001:18) legt het begin van de moderne tijd niet waar vele anderen het begin zien namelijk begin 17e eeuw bij Descartes en Newton, maar al in de 16e eeuw, bij renaissance humanisten als Montaigne, Erasmus en Bacon – door anderen gezien als de laatste Middeleeuwers. Toulmin (2001) vaart hiermee tegen de stroom in. Het belang van dit terugleggen van het begin van de moderniteit is voor Toulmin dat een herwaardering van de uitgangspunten van de moderne tijd mogelijk en noodzakelijk is. Zo is niet alleen het streven naar universele waarheden in het denken en wetenschap bepalend voor het moderne, ook van belang is de idee dat lokaal geldige opvattingen en overtuigingen tellen en dat tot de wortels van de moderniteit ook ‘openheid, ontspanning en dubbelzinnigheid’ gerekend mogen worden. (Toulmin,2001:68) Het is evident dat deze kwaliteiten van het moderne denken naar de achtergrond zijn geschoven, onder andere met de introductie en brede aanvaarding van de wetenschappelijke methode van Descartes. Met deze methode werd niet alleen de waarde van de rationaliteit – die voor Montaigne en Erasmus ook van belang was – versterkt, maar werd de behoefte aan vaste waarden, principes voor orde en zekerheid, niet alleen in de wetenschap, maar ook in de samenleving bevredigd. Een bevrediging die niet van korte duur was. Het leidde ook tot langdurige en indringende maatschappelijke leerprocessen, waar velen leerde dat het leven bedoeld is om veilig en zeker te zijn. De waarde die de vroege humanisten aan dubbelzinnigheid, ontspanning en openheid hechtte, en die zich onder andere op politiek gebied in Frankrijk toonde als het naast elkaar kunnen laten bestaan van katholicisme en protestantisme, verschoof meer en meer naar de achtergrond. Het denken in termen van het universele, dat in de 17e eeuw sterk toenam, verving het denken in termen van lokale waarden en lokale waardeontwik- keling. De idee dat lokaal geldige waarden naast universeel geldige waarden kun- nen ontstaan en bestaan, en elkaar aanvullen, kan het verstaan en benaderen van het weerbarstige veranderen beter ondersteunen. In de hoofdstukken 6 en 7, waar

ik de grenzen van de hedendaagse organisatietheorieën, in het bijzonder wat daar- in wordt onderzocht met betrekking macht, politiek en ethiek, licht ik dit nader toe.

Over het tijdstip en gebeurtenissen 45 die de moderniteit inluidde wordt ver-

schillend gedacht. Dit heeft tot gevolg dat er verschillend wordt gedacht over de ontwikkeling en gevolgen van de moderniteit. Zo wordt beredeneerd dat wat Copernicus ontdekte, namelijk dat de aarde niet het middelpunt van het zonnestel- sel is, maar de zon, niet alleen het centrisme van mens, en in het verlengde daar- van het belang van God op losse schroeven zette, maar ook de verkleining en versnelling van de wereld in gang zette. Hannah Arendt, over haar in deel III meer, ziet de uitvinding van de telescoop, nodig om het zonnestelsel te bestuderen, als een belangrijke versneller van de moderniteit. Deze uitvinding zou de ‘typische attitude van homo faber’, waarvoor de basis al ten tijde van Plato werd gelegd, en waaraan de fundamentele activiteit: werken de hoogste prioriteit werd toegekend, in een versnelling hebben gebracht. Het vertrouwen dat mensen in werktuigen en instrumenten stelt werd gesterkt, en hielp hen een kunstmatig milieu te scheppen dat zijn weerga niet kent. Arendt beschrijft verder dat de fundamentele activiteit werken gestoeld is op het ‘nuttigheidsprincipe’. Met het toekennen van de hoogste prioriteit aan het werken is de basis gelegd voor het ‘geloof in de algemene geldig- heid van de middel-doelcategorie; de overtuiging dat voor elk probleem een oplos- sing te vinden is, en voor elk menselijk streven een verklaring.46 De praktische

voor- en nadelen van deze werkwijze zijn duidelijk en herkenbaar. Arendt wijst echter nog op een ander effect, dat verstrekkend en veelzeggend is. Mensen, in haar idee veel mensen zien zich zichzelf als ‘oppermachtig’, als heerser over de natuur, en beschouwen hun intellect als het doorslaggevend instrument. Het effect van deze keuze op zijn eigen denken wordt door hen niet of niet voldoende onder- kend. Namelijk het minachten van het denken dat niet in het teken van nuttigheid staat. Juist dit effect van de moderniteit op het menselijk vermogen tot denken baart Arendt zorgen. Zo ziet zij de common sense in de verdrukking geraken. Voor haar een zesde zintuig dat de samenhang tussen het (nuttigheids)denken en de vijf zintuigen coördineert. In haar visie van vitaal belang voor de ontwikkeling van mensen en samenlevingen. Aan de andere kant kan Arendt er niet om heen, dat in een wereld waar onnuttig denken naar de periferie wordt verwezen, samenlevin- gen opkomen waarin orde en beheersing worden gekoesterd. De daarmee gepaard gaande regelmaat en voorspelbaarheid ondersteunen het economisch handelen en leiden veelal tot economisch succes. Een succes dat de basis kan zijn voor een inrichting van samenlevingen waar de kans op de bescherming van de vrijheid

45 De diversiteit aan gebeurtenissen, die als begin van de moderniteit wordt gezien, varieert van het met losse letters drukken: Guttenberg 1436; de zon is het middelpunt van het heelal: Copernicus 1535; de ontwikkeling van de telescoop: Galileo 1609;; de wetenschappelijke methode van Descartes 1637; 1648 het einde van de Dertigjarige Oorlog; de theorie van Newton 1686.

46 ‘En inderdaad, onder de in het oogspringende kenmerken van de moderne tijd, ... vinden wij dan ook al de typische attituden van homo faber terug: zijn bewerktuiging van de wereld in het vertrouwen

oop werktuigen en op de productiviteit van de maker van dingen, de schepper van het kunstmatig milieu; zijn geloof in de algemeen geldigheid van de middel-doelcategorie; zijn overtuiging dat voor elk probleem de oplossing en voor elk menselijk stre- ven de verklaring is te vinden in het nuttigheidsprin- cipe; zijn gevoel oppermachtig te zijn en vrij over alles te kunnen beschikken, dat hem alles doet zien als gegeven materiaal en de natuur in haar totaliteit als ‘een reusachtige lap stof, zijn vereenzelvigen van intellect met vernuft, dat wil zeggen; zijn min- achting voor alle denken en dat niet kan worden

toeneemt, en een bewijs vormt voor de juistheid van de keuze om het denken dat niet helemaal gericht is op nuttig zijn naar de periferie te verwijzen. De intrede en versnelling van het moderne denken verliep snel, zeer snel. Het denken van bij- voorbeeld Montaigne en Erasmus werd destijds in zestig jaar naar de achtergrond verdrongen, en pas in de 20e eeuw weer herkend en erkend. Dit betekent niet dat er toen geen kritiek was. Al vroeg in de ontwikkeling van het moderne denken was kritiek op het rationele denken aanwezig. Bijvoorbeeld in de beeldende kunst en de literatuur. De roman ‘de vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha (1605), geschreven door Cervantes, alom gezien als de eerste moderne roman, benadert het vernuft van mensen, door Arendt als bron voor een oppermachtig denken gezien, ironisch.47

Bovenstaande observaties en gedachten van anderen helpen om een aantal constateringen te doen over het weerbarstig veranderen. Het veranderen dat ik in het licht van de vrijheid stel, en het moderne en postmoderne gesprek daarover. De eerste constatering die ik doe is dat mensen minimaal vier eeuwen ervaring heb- ben met moderne ontwikkelingen. Dit houdt in dat oorzaak en gevolg relaties een grote tijdsboog kunnen omspannen. Wat vandaag normaal gevonden wordt kan al eeuwen geleden zijn ontstaan of gemaakt, en het is goed voor te stellen dat wat destijds gedaan of ontwikkeld werd een heel andere betekenis had dan mensen anno nu denken en vinden. Zo kunnen zorgen en misschien wel angsten die vele mensen hebben over de verdergaande modernisering niet worden afgedaan met een analyse van wat er vandaag gebeurd. De intrede van China en India op de wereldmarkten zou niet alleen als een bedreiging kunnen worden gezien voor de economie en vooral voor het milieu, maar als een complex van vraagstukken, met oude wortels. Dat dit, juist onder de vlag van het moderne denken niet gebeurd, laat Mahbubani (2008) zien. Hij houdt in zijn boek ‘de eeuw van Azië’ een vurig pleidooi voor de moderniteit die op dit moment met economische groeipercenta- ges van 8 tot 15 procent per jaar Azië in de vaart der volkeren opstoot. Hij legt de nadruk op de waarde die in deze landen wordt gehecht aan de verhoging van de productie en afzet. Enerzijds laat hij zien dat wat Arendt over Europa heeft gezegd, nu in Azië opgeld doet, namelijk de heerschappij van ‘homo faber’. Anderzijds roept hij de vraag op of daar iets mis mee is? En zo ja, of het anders kan? Mis- schien niet, zegt hij, want vele miljoenen mensen in deze landen leven onder slechte omstandigheden en verlangen naar meer bestaanszekerheid, en ook naar meer comfort. Tegelijk kan de vraag of er iets mis mee is ook met een groot ja worden geantwoord. Want als ik Mahbubani goed begrijp worden de vragen naar de consequenties voor de omgeving en in het bijzonder voor de manier van

beschouwd als ‘de eerste stap ... naar de vervaardi- ging van kunstmatige objecten, [...] en ten slotte zijn klakkeloze vereenzelviging van vervaardigen met handelen.’ (Arendt, 1999a:305-306) De reper- cussies die deze attitude van homo faber heeft gehad stipt Arendt kort aan: ‘in de natuurweten- schap [...] het verlangen orde te scheppen uit wat ‘louter wanorde’ is, [...] de voorliefde voor vaste patronen, dienend als modellen voor te produceren dingen, [...] in de klassieke economie, die producti- viteit als hoogste maatstaf aanlegt en die beheerst wordt door een zo sterk vooroordeel jegens niet-

productieve activiteiten, [...]’. (Arendt,1999a: 306) 47 Volgens kenners de eerste moderne roman. Al

vroeg in de 17e eeuw werd het vernuft, in dit geval dat van de edelman Don Quichot, op de proef gesteld. Deze dolende ridder bakte er, in ieder geval in moderne termen gesteld niet veel van. Ook niet in de ogen van heroïsche ridders. De vernuftige edelman Don Quichot is een breukvlakfiguur, een personage tussen de middeleeuwen en de moderne tijden.

samenleven van technologische en economische ontwikkelingen niet of nauwelijks gesteld. De sociale problemen die er in grote hevigheid zijn lijken niet meer bedis- cussieerd te worden, hoeven niet bediscussieerd te worden, want de oplossing, de moderne oplossing is bekend: meer en zeer snelle groei! 48

Een volgende constatering is dat moderne mensen niet alleen een groot vertrouwen in de kracht van mensen hebben, maar ook veel vertrouwen stellen in de technologie. Zij baseren zich op de ervaring dat het menselijk vernuft altijd oplossingen heeft weten te vinden voor de problemen van gisteren. De oplossing voor de problemen van vandaag en morgen zullen ook gevonden worden. Zij die minder vertrouwen hebben in het vernuft van mensen en de ontwikkeling van de technologie wensen en eisen soms beperkingen. Van mobiliteit en van groei in de eerste plaats, maar misschien ook van andersoortige bewegingsvrijheden. Naast deze om beperking roepende mensen zijn er ook meer genuanceerde meningen. Meestal van wetenschappers en filosofen die op zoek zijn naar andere zienswijzen en benaderingen van maatschappelijke en organisationele ontwikkelingen die hen verontrusten. Zo opent Kunneman (2005:7) in ‘Voorbij het dikke-ik’ zijn betoog met ‘het afgelopen decennium heeft zich in het geïndividualiseerde en welvarende Nederland een verontrustende ontwikkeling voorgedaan, die samengevat kan wor- den als de opmars van het dikke-ik’. Wie is deze dikke-ik? Kunneman ziet hem’ als belichaming van het moderne, autonome en welvarende individu’, het individu die niet alleen in toenemende mate ruimte inneemt en een niet te stoppen lust tot consumeren ten toon spreidt, maar wat nog veel verontrustender is’, zo vervolgt Kunneman, hij eist ‘ook erkenning van zijn handelingsvrijheid en respect voor zijn hoogst individuele opvattingen en verlangens.’ (Kunneman, 2005) Het is Kunne- man er niet om te doen deze handelingsvrijheid in te perken met regels en wetge- ving. Een dergelijk verlangen ziet hij eerder bij de grote ego’s en dikke-ikken. Persoonlijkheden die veelal lijden aan ‘een systematische bijziendheid voor de inperking van individuele vrijheid en persoonlijke ontplooiing door mondiale economische krachtenvelden.’ (Kunneman, 2005:9) Het zijn deze mensen, die gevonden kunnen worden in de groepen van mensen met posities met maatschap- pelijk aanzien en macht, maar ook in de groepen van werknemers, die de moderni- teit optimaal genieten. Mensen uit alle lagen van de samenleving die zich niet of nauwelijks druk maken over wat er gebeurd en geen aanstalten maken de moder- niteit te onderzoeken of te zoeken naar andere betekenissen en andere waarden dan de waarde rijker en machtiger worden, en comfortabeler leven. Het zijn de dikke-ikken die zich inspannen om de concurrenten voor te blijven, zij onderschrij- ven neo-liberale opvattingen, zij deinzen niet terug voor vergaande vermarkting van zorgactiviteiten, kortom, zo leeft bij Kunneman de idee, deze persoonlijkheid stelt zich niet de vraag naar een zinvol leven en of al dit geploeter nog andere waar- den kent. Dat het dikke-ik de vraag naar andere waarden niet of nauwelijks stelt heeft zijn wortels in de lange geschiedenis van de modernisering. De modernise- ring die voor Kunneman langs drie assen verloopt: ‘een culturele as, met als kern- begrip rationalisering; een politiek as, met als kernbegrip democratisering; een economische as, met als kernbegrip vermarkting.’ (Kunneman, 2005:34) Deze drie assen vormen een onlosmakelijke symbiose waar niemand zich aan weet te ont- trekken. De rationalisering in samenhang met de democratisering, waarvan de onderlegger is de vrijwillige instemming van soevereine mensen met het uitoefe- nen van de wetgevende en wethandhavende macht van een aangewezen soevereine macht vormen de basis voor het werken volgens het model van vraag en aanbod

ofwel de markteconomie.49 Het tot stand komen van de optimale kwantiteit van de

productie en de prijs van de productie kan vanuit deze optiek alleen in soevereine vrijheid tot stand komen. Het is daarom niet verwonderlijk dat gelet op de econo- mische prestaties van de afgelopen decennia er nog maar weinig mensen zijn die niet hun heil zoeken in de idee van de vrije markteconomie. Dit model beschrijft namelijk dat welvaart en soevereine vrijheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Wat de vraag oproept, de vraag die Kunneman ook stelt, of dit proces van

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN