• No results found

Kritische noties en enige concluderende opmerkingen De vier discoursen die Caldwell onderscheidt stellen elkaar onder kritiek Het is

en ethiek in verandertheorieën

6.8 Kritische noties en enige concluderende opmerkingen De vier discoursen die Caldwell onderscheidt stellen elkaar onder kritiek Het is

niet mijn bedoeling deze onderlinge kritiek uitvoeriger te bespreken dan hiervoor al is gedaan. Wat ik hier wil doen is een aantal kritische noties van ieder discours aanstippen en proberen daarin een rode draad door de discoursen heen te ontdekken.

Theorie en benadering in het rationalistisch discours doen zich vaak voor als het enig logische gedachtegoed dat leidt tot welvaart en welzijn. Weliswaar is ook in het rationalistisch discours de idee dat macht gebaseerd is op de positie van de soevereine heerser ter discussie gesteld, dit betekent overigens niet dat de ‘locus of power’ in dit discours wezenlijk anders is geworden. Zo wordt in populaire managementlectuur, of moet ik dit heldenlectuur noemen, regelmatig het beeld geschetst van de leider die een bedrijf uit het slop trekt, bijvoorbeeld Iacocca die Chrysler redt, of Jack Welch die GE groot maakt en houdt. Ideeën die in deze lec- tuur ontvouwd worden passen in het rationalisme, maar ontberen veelal weten- schappelijk onderbouwing. Wat niet wil zeggen dat in vele kringen, vooral zakenkringen deze ideeën niet van grote invloed zijn. Ondanks de populariteit van de politicus en bestuurder die heerst, is de boodschap in dit discours, gelijk de andere discoursen, dat de werking van de macht niet terug kan vallen op de soeve- reine heerser. Hiervoor is in de plaats gekomen het soevereine streven naar het maximale nut. Iets waarvan verondersteld wordt dat daar niemand op tegen kan zijn. Ook niet als het complexe, ambigue en diffuse gebeurtenissen betreft, waar de kans op het ontstaan van wicked problems groot is. Het streven naar nut verplaatst het vragen naar de werking van de macht, politiek en ethiek naar achter, en situa- ties worden daarom maar moeizaam gekenmerkt als weerbarstig. Er wordt wel rekening gehouden met verdelingsvraagstukken en eventuele nadelige gevolgen voor hen die niet volop mee doen en minder of niet profiteren van het verhogen van het gerealiseerde nut. Om eventuele onvrede te voorkomen of op te lossen wordt in het rationalistisch discours volledig vertrouwd op wettelijke en

democratische infrastructuren om de belangenafwegingen die er altijd zijn in goede banen te leiden. Deze rationele (machts)middelen bieden voldoende waar- borgen voor een humane wijze van ontwerpen van oplossingen, het veranderen van processen en structuren, en democratische besluitvorming. Andersoortige ideeën, bijvoorbeeld afkomstig uit andere discoursen, worden in eerste instantie gezien als theoretisch interessante proposities. Soms krijgen zij het voordeel van de twijfel krijgen, maar als er teveel discussie is, en wetenschappelijk niet is vast te stellen dat deze proposities zowel het leervermogen van mensen als organisaties verbeteren als de economische en technologische ontwikkeling stimuleren, dan wordt voorgesteld er mee te stoppen. (Strikwerda,2002)

Het constructivistisch discours levert kritiek op het primair stellen van het maximaliseren van het nut, als basis voor soevereine macht, door het vermogen van individuen om een verschil te maken, en het leren van individuen en het leren leren naar voren te schuiven. Wat in dit discours minder gebeurd is het kritisch benaderen van de opvattingen en uitgangspunten van het rationalisme over macht en politiek. Theorieën en benaderingen van het constructivistisch discours maken het mogelijk een aantal scherpe kantjes van de aanpakken van het functionalisti- sche en rationalistische discours te vijlen. De macht en de politiek krijgen een menselijker gezicht. Maar naar wezenlijk andere betekenissen van macht en poli- tiek hoeft niet te worden gezocht. Ook de spanning tussen actor en structuur ver- mindert er niet door. Met concepten als sensemaking, sociale constructie, de lerende organisatie, waarin het systeemdenken een grote rol speelt, en het vermo- gen per individu het verschil te maken wordt de macht van de actor voorop geplaatst. Dergelijke concepten lijken bedoeld te zijn de complexiteit van de vraag waar actor zijn begint en structuur eindigt en visa versa in een grote beweging achter zich te laten. Mijn inziens wordt daarmee de mogelijkheden van individuen en groepen om zich te onttrekken aan de disciplinerende werking van systemen en processen te rooskleurig voorgesteld. De concepten en redeneringen in deze theo- rieën en benaderingen baseren zich op de idee dat leren leren, en zo zelfstandig kennis vergaren en persoonlijke en sociale vaardigheden verbeteren een aantal belangrijke gevolgen heeft. Ten eerste dat er besef ontstaat van het eigen wereld- beeld en mensbeeld, zodat anders naar de wereld, eigen kwaliteiten en acties geke- ken wordt. Ten tweede politieke competenties worden versterkt, zodat mensen eerder kritisch zullen zijn. En ten derde dat de verschillende vormen van macht: positionele, expertise macht bijvoorbeeld en de politiek verandert. Ik denk dat dit een te snelle en onvoldoende gefundeerde redenering is. Verwonderlijk is het daar- om niet, dat vele theorieën die tot het constructivistisch discours gerekend worden weinig tekst hebben die expliciet over macht en politiek gaat. Er nauwelijks afdoen- de antwoorden bestaan op vragen als: wie bepaalt wat er geleerd wordt en ook niet of het leren individueel of als groep plaats kan hebben? Het is mijn inziens terecht dat Caldwell (2005:99) concludeert dat ‘de lerende organisatie meer een retorisch voorschrift is dan een realistische praktijk’. Deze kritiek op theorievorming in het constructivistisch discours wordt ook binnen dit discours geuit. Flood (1999) in zijn overdenken van de vijfde discipline van Senge houdt een vurig pleidooi voor wat hij omschrijft als ‘systemic thinking’. Dit denken, dat hij baseert op de ideeën van Churchman, gaat ervan uit dat er altijd issues, dilemma’s en conflicten ont- staan die onoplosbaar zijn. Het is in zijn visie beter te denken in termen van inter- acterende issues en dilemma’s waar over de tijd heen geleerd wordt mee om te gaan. Dit roept onmiddellijk de vraag op of zoiets toelaatbaar en verantwoord is?

‘Boundary judgments’ noemt Flood dit. Het zijn oordeelsvormingen die vragen van ethische aard oproepen over mogelijk te volgen leerscenario’s.

De disciplinerende macht van structuren en discursieve praktijken, zoals voorgesteld door theorieën van het poststructuralistische discours, lijken meer in overeenstemming te zijn met ervaringen van mensen in de praktijk. Zoals hiervoor al gezegd, deze overeenstemming biedt een beperkte set van mogelijkheden deze praktijken te veranderen. Slechts omtrekkende bewegingen als verhalen vertellen en deze deconstrueren lijken enig soelaas te bieden. In hoeverre deze methoden goed bruikbaar zijn in de snelle praktijken van moderne organisaties blijft nog altijd de vraag. Of misschien is dit al geen vraag meer. Wellicht dat de rijkdom van in ieder geval ‘westerse’ werelden, waar ik ook Japan, Korea en in toenemende mate China toereken, het minder nodig maken de machtswerking en de basis van de macht poststructuralistisch te onderzoeken en te bekritiseren. Misschien kun- nen alle belangengroepen zich wel schikken in de huidige machtsuitoefening, de bestaande politieke vormen en de beperkte intensiteit van vragen naar duurzaam- heid, verdeling van goederen, en zorg voor zwakkeren. Misschien is het tijd het roer 180 graden om te gooien en vragen naar rijkdom te stellen. Naar de functie van rijkdom en de wijze waarop rijkdom mensen in staat stelt te consumeren. (Styhre,1999) Een rijkdom die het mogelijk maakt macht in geheel andere vormen te denken. Bijvoorbeeld macht als ontregeling, of macht van een andere orde, een ‘deeper source’ (Senge e.a.,2005). Was de vroegere soevereine macht, meestal gepersonifieerd in de koning die bepaalde wat iets was, nu lijkt – in theorie – de werking van de macht steeds meer de ontregeling te zijn. De ontregeling die het denken is. Het denken dat kennis fabriceert, maar deze kennis ook kan ontregelen waardoor het nieuwe kan ontstaan. (Lilley,2001) Of de macht is een bijzondere ervaring gebaseerd op een bron die in onze ‘blind spot’ zit. Dit type kwesties wor- den beperkt, maar wel zichtbaar, aangesneden in de vier bestaande discoursen. Het suggereert dat er meer mogelijk is. Iets wat aan de aandacht binnen de dominante koersen ontsnapt. Iets dat aan de grenzen van de discoursen plaats heeft. Iets wat misschien de discoursen overstijgt en het ‘agency – structure’ debat overstijgt. Wellicht een aanvulling op de discoursen waar alternatieve betekenissen van con- cepten als macht en politiek uit kunnen voortvloeien.

Ik concludeer dat de sociale- en organisatiewetenschap op zoek is naar ont- snappingswegen uit zowel de machtswil van individuen als de macht die aanwezig en werkend is in maatschappelijke infrastructuren. Deze twee factoren kunnen als afzonderlijke machten worden gezien of als elkaar vormende machten. Zoals het contextualisme en poststructuralisme doen. Op deze wijze blijft de mens als (ver- ander)actor altijd beïnvloed door de omstandigheden. Waarmee de weg is afgeslo- ten voor een fundamentele en onherroepelijke verandering geïnitieerd door een mens of groep mensen. Ondanks de normaliserende werking van het vanzelfspre- kende laat Foucault, waarop veel denken over power/knowledge is gebaseerd, de mogelijkheid van een actor die een verschil maakt niet varen. Hij ziet nog steeds het verschil gemaakt worden in een discours waarin mensen reflexief zijn in eigen acties en gedachtevorming. De redenering hoe een actor zich aan de greep van de disciplinary power van structuren en processen kan onttrekken is een complexe en voert bij Senge (2005), bij Bateson (1990) en bij Styhre (1999) naar de verbeelding als religieuze ervaring. Niet een godsdienstige ervaring, maar een ervaring van een bron die met profane middelen niet te benaderen is, en bij Styhre een ervaring van het NIETS is die ontstaat in een op het spel zetten van de eigen krachten en

machten. Met andere woorden Senge enerzijds en Bateson en Styhre anderzijds zoeken in de zelfde richting, maar zien totaal verschillende wegen. Wegen die afwijken en soms haaks staan op bestaande wetenschappelijke en pragmatische onderzoeksopvattingen en regels. De idee dat zij andere vormen van waarneming, andere type ervaringen dan de zintuiglijke ervaring nadrukkelijk willen betrekken in hun onderzoek levert voldoende stof voor discussie op. Zoveel dat ik niet veel anders kan concluderen dan dat een aanvulling op de vier discoursen noodzakelijk is. Een aanvulling die het agency – structure debat overstijgt. Een aanvulling waar- mee ruimte ontstaat om de morele aspecten van het veranderen in het licht te plaatsen. Alternatieve onderzoekswegen kunnen worden opengesteld, zodat een aantal nieuwe betekenissen en connotaties van begrippen als macht, politiek en ethiek praktisch vorm kan krijgt. Alternatieven die allemaal wijzen in de richting van een verdergaand onderzoek naar de betekenis van vrijheid.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN