• No results found

cybernetica en autopoiese

7.2 Inzichten en grenzen van de zelfproductie voor sociale werkelijkheden

7.2.3 Oog voor ethiek

Systeemdenken, complexiteitstheorie en autopoiese adresseren klip en klaar ethiek als het gaat om leren en organiseren. Ethiek niet in de zin van een vaststaande set van regels, maar een fluïde geheel dat ontstaat uit de bestaande ‘regelsystemen’ zoals organisatie en wetgeving, wetshandhaving en belangen behartiging. Dit zijn volgens Abraham (2001) de systemen die de parameters zetten van elk sociaal systeem. Het zijn de peilers die de samenleving overeind houden. (Schuyt,2007) Ethiek, zegt Cornell, ontstaat als een bijproduct van een zelfproducerend proces, dat er voor zorgt dat de zelfproductie niet ten onder gaat, aan wat hij noemt ‘moral infection’. (Abraham,2007) In deze visie is ethiek een zelfproducerende activiteit, zoals alle andere activiteiten van managers, politici, advocaten, rechters, vakbonds- mensen en professionals waarin orde ontstaat, overtredingen worden begaan en waar de scherpe kantjes van de economische, technologische, juridische activitei- ten worden geslepen.

Cilliers (1998) formuleert op basis van complexiteitstheorie een aantal crite- ria van wat hij noemt een postmoderne attitude of postmoderne ethiek. Criteria zoals respect voor het andere en verschillen, niet over één nacht ijs gaan, ofwel zoveel als mogelijk informatie verzamelen en mogelijke consequenties doorden- ken, en voorzien dat je je oordeel kunt bijstellen. Deze criteria stippen een bijzon- der aspect van ethiek in de complexiteitstheorie aan, dat ook, in ieder geval voor een deel in de idee van Cornell aanwezig is. Ethiek dat onderdeel van het geheel is blijft iets aparts, iets dat niet als vanzelfsprekend deel uit maakt van de zelfproduc- tie die het systeem is en wat het systeem doet in en met zijn omgeving. De oude idee dat ethiek de meetlat is waarlangs de daad gelegd kan worden, is in deze opvatting min of meer verhuld werkzaam.

Franscesco Varela werkt in een aantal lezingen onder de titel ‘Ethical know- how’ de positie en werking van ethiek passend in de concepten en redeneringen van de zelfproductie verder uit. Het overgrote deel van ons mentale en actieve leven, zo betoogt Varela, is een gevarieerd het hoofd bieden aan tal van situaties die wij kennen, en die wij zelf mee geconstrueerd hebben door onze eigen activiteiten en waarnemingen. Deze werelden zijn wij ons niet meer bewust, zegt Varela, we zien ze simpel weg niet meer, omdat ze ons zo gewoon zijn. Er zijn echter ook andere situaties die meer afweging en oordelen vergen. Varela vraagt zich af hoe deze ideeën over autopoietische systemen die ‘coping behavior’ en oordelend gedrag vertonen toegepast kunnen worden op de studie van ethiek en de notie van ethische expertise?

Primair concentreert hij zich op de actie van mensen en de ervaring, door hem genoemd ‘immediate coping’ ofwel het gedrag van mensen dat zij vanzelf- sprekend uitvoeren en beleven. De idee van ‘immediate coping’ vooronderstelt dat wat mensen in eerste instantie doen en dus blijven doen, blijkbaar goed is. Anders

zou dit gedrag zich wel aanpassen. Dit spontaan goed doen heet bij Varela ethisch expertise.95 Immediate coping onderscheidt Varela van het gedrag in situaties die

niet bekend zijn, die in overgang verkeren en waar iemand geen repertoire voor heeft opgebouwd. Daar zal iemand op een of andere wijze iets nieuws kunnen laten zien, wil hij daar van betekenis zijn. En in deze situatie is niet op voorhand bekend wat het goede is.

Immediate coping ofwel het spontane goede is mogelijk omdat in de interac- tie tussen mensen en hun omgeving er zowel een ‘micro identity’ als een microwe- reld van een mens is ontstaan en telkens weer ontstaat. De micro-identiteit is een klaar staan voor actie (‘readiness-for-action’) en de tweede is de corresponderende geleefde situatie. (Varela,1999:10) Anders gezegd zowel de structuur van iemand als de structuur van zijn wereld waarin hij leeft, zijn door zijn eigen sensomotori- sche activiteiten ontstaan. En in deze (inter)actie ontstaat ook het weten, dat wil zeggen, het weten dat een effectief opereren in het domein van het bestaan is. (Maturana en Varela,1987) Het weten van iemand is een continu vloeiend geheel dat wel beïnvloed wordt door beide historisch bepaalde en gekoppelde structuren – micro-identiteit en microwerelden – maar zich vernieuwd in de wijze waarop iemand leeft en omgaat met de voorvallen die zich voordoen. Situaties en voorval- len die niet in deze vloeiende interactie passen, bijvoorbeeld niet in de structuur van de mens of in zijn microwerelden zullen de micro-identiteit en/of microwereld doen veranderen of misschien wel doen instorten. Deze voorvallen, beter gezegd deze overgangen van een ervaren en gekende microwereld in een nog te vormen en dus onbekende interactie van identiteit en microwereld, zijn de bron van auto- noom en creatief leven. Daar ontstaat het nieuwe. In deze overgang bestaan nog geen regels, daar is nog geen micro-identiteit en het is de ‘plaats’, het ‘moment’ waar een nieuwe structurele koppeling tussen identiteit en wereld ontstaat. Het is het moment waar iemand niet de expert is, ook niet de ethisch expert, maar waar hij gaat overwegen en analyseren. Mensen zijn daar ‘beginners seeking to feel at ease with the task at hand’ die terugvallen op ‘embodied structures’ (Varela,14) die conceptueel en rationeel denken in beweging zetten.

Varela wijst terecht op de beperkte mogelijkheden van het denken in termen van redeneren en conceptualiseren waarmee uitgezocht kan worden wat ethisch is of niet. Maar, zo redeneert hij verder, in nieuwe situaties blijft er niet veel over dan het denken, cognitie en het zelf. Het zijn deze componenten die in onvoorziene situaties kunnen leiden tot ethische afweging. Om de beperking te verminderen maakt Varela, wat hij zelf noemt een ‘bold step’, en brengt hij oud Griekse mythen en Oosterse religies in het spel.

Ken u zelve. Deze aloude Delphi spreuk is inzet in de zoektocht naar oor- sprong van ethisch doen en laten. De mens leert zichzelf kennen, zijn micro-iden- titeiten in samenhang met microwerelden en waar hij als vanzelfsprekend ‘goed’ in leeft. Dit noemt Varela IK. Het is de actor die interacteert met anderen en met zijn omgeving. Dit IK wordt meestal gezien als een entiteit die niet zomaar iets doet. Maar een kern heeft die zijn ambities stuurt, die hem op het rechte pad houdt, kortom een zelf. De inzichten die veel biologisch en neurologisch onderzoek heb- ben opgeleverd leiden volgens Varela tot een verbazende en ook geruststellende conclusie. In vele regionen van het leven kan het samenkomen van eenvoudige actoren met eenvoudige eigenschappen leiden tot wat een waarnemer zou zien als een doelgericht en geïntegreerd geheel dat kan bestaan zonder centrale supervisie. (Varela,1999:52) Deze conclusie heeft grote gevolgen, zegt Varela. Bijvoorbeeld

voor het vertrouwen dat vele mensen hebben in de idee dat het IK leert. Zowel in het alledaagse, als in geconstrueerde leerprocessen tot en met therapie. Leren niet alleen om te overleven, maar om goed te doen voor anderen. Het IK kan leren goed te doen voor anderen in nieuwe situaties door in contact te treden met zijn zelf, door zich zelf of zich te laten te confronteren met zijn zelf(beeld). Een derde weg is daar via introspectie kennis van te nemen. Betreft het een groep mensen dan is er sprake van een aantal IKKEN die zelf en met elkaar deze wegen kunnen

bewandelen.

Dat veel mensen de redeneringen en conclusies die Varela trekt niet accepte- ren is hem bekend. De idee dat er een orde ontstaat, een orde die centraal gelokali- seerd lijkt te zijn, maar nergens gevonden kan worden, strookt niet met theorie en vooral opvattingen die breed gedeeld worden. De idee dat er een centrale sturende instantie is, niet alleen in de mens, maar ook in de natuur is diep verankerd in opvattingen, geloof, cultuur en wetenschap. Tussen deze ideeën en de meest recen- te bevindingen van de complexiteitstheorie gaapt een gat, dat moeilijk te overbrug- gen is. Varela is van mening, dat de bevindingen van onderzoek naar zelfproductie niet meer ontkend kunnen worden. Om het gat tussen een centraal sturende instantie, voor de mensheid een god of intelligente designer, en voor een individu het zelf, en zelfproductie te dichten, stelt Varela dat wat velen voor uniek houden van mensen onder kritiek: de idee dat mensen uniek zijn tussen alle andere leven- de wezens, omdat zij een geest zouden hebben die zich onttrekt aan autopoietische interacties. Het aloude idee dat de homo sapiens uniek is in het dierenrijk, staat nog steeds de idee in de weg van wat Varela noemt een ‘selfless I’ of een ‘virtual self’.96 Het ‘zelfloze-IK’ dat de basis component van de sociale dynamiek waar

mensen in leven is. Varela concludeert dat dit ontkennen van het zelfloze IK het ontstaan van ethiek in de weg staat. ‘Ethical know-how’, zegt hij, is ‘the progressive, firsthand acquaintance with the virtuality of self’. (Varela,1999:63)

Hoe kan iemand uit eigen ervaring bekend zijn, en misschien is het familiair worden nog belangrijker, met de virtualiteit van het zelf, met zijn zelfloze-IK? Ik betrek hier direct het belang bij, dat nagenoeg iedereen stelt in zijn IK, een IK dat al zo vol is en geprobeerd wordt zo vol mogelijk – men noemt het vaak rijk – te houden.97 Een populair antwoord op deze vraag is de liefde. Een antwoord dat

Varela ook geeft. De liefde die heelt, die bindt en het ondragelijke licht maakt. Het is de liefde die mensen in staat stelt te accepteren dat het ik en de ander gefrag- menteerd zijn en onvermijdelijk altijd in verandering. Een ander antwoord dat Varela geeft en passend is bij de ideeën van complexiteit en zelfproductie komt uit de Oosterse leertradities. Het oefenen in het herkennen en ervaren van de leegte van het IK, het virtuele zelf is de basis van al het leren en in het bijzonder het ethi- sche leren. Het ervaren van deze leegte (sunyatta) verloopt parallel, zo houden de tradities en meesters anderen voor, met het ontstaan van compassie, van warmte (karuna). In deze staat van verlichting (Bodhicitta) is iemand vol compassie en verbonden met het geheel. Hij die verlicht is, of deze ervaring eerder heeft gehad,

95 ‘A wise (or virtuous) person is one who knows what is good and spontaneously does it’(Varela,1995:4) 96 Ook deze woorden van Varela zijn een kritiek op het

taboe, dat hij ziet op het vragen naar de wijze waarop het goede en de legitimiteit van ontstane ordes ontstaat.

97 Ik verwijs ook hier naar de kritiek van Kunneman op de moderniteit onder de noemer van het Dikke ik. (Kunneman,200x)

wordt een meester die anderen kan suggereren dat het van belang is zich leeg te kunnen maken en warmte te ervaren. Zo leert iemand ethisch know-how dat zich manifesteert als zorg en passende actie ten behoeve van het welzijn van anderen. (Varela,1999:70)

Deze ervaring of een dergelijk leerproces is niet voor iedereen weggelegd, en dit hoeft ook niet, zo houden de leermeesters anderen voor. Volgens de Boeddha- leermeesters is het niet nodig dat iedereen de ethical know-how verwerft. (Ibid:71). Voor hen die dat niet doen, en voor leerlingen zijn er regels (Ibid:72) en zij worden uitgenodigd tot langdurige oefening en discipline waarin zij leren te laten gaan.98

Daar kunnen mensen een leven lang mee bezig zijn. Ondertussen maken zij zich vrijwillig ondergeschikt aan de regels en aan de ethical know-how van de meesters.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN