• No results found

Het belang van beginnen

Nataliteit en autonomie

9.1 Het belang van beginnen

De nieuwheid ofwel het opnieuw kunnen beginnen en het belang daarvan kwam Arendt op twee heel verschillende manieren op het spoor. Ten eerste in haar studie van ‘Der Liebesbegriff bei Augustin’ waarin Arendt in navolging van Augustinus een drietal soorten liefde onderscheidt: liefde als begeerte, liefde van Schepper en schepsel en liefde als sociaal leven. In de tweede soort liefde van Schepper en schepsel vindt Arendt de oorsprong van het menselijk vermogen van het begin- nen.117 In de derde soort ligt de basis voor verantwoordelijkheid die mensen voor

elkaar en de wereld ervaren. Dit eerste spoor dat naar het belang van de nieuwheid leidde, licht ik in de volgende hoofdstukken toe: Amor Mundi en De tussenruimte.

Het tweede spoor dat haar interesse voor het fenomeen van de nieuwheid heeft gewekt is van een heel andere orde. In haar studie naar het totalitarisme en de Holocaust die Europa in het midden van de 20e eeuw in vuur en vlam zette, kwam zij de nieuwheid en het vermogen van mensen tot innoveren wederom op het spoor. Het massale en in het bijzonder het georganiseerd zijn van een derge- lijke vernietiging van mensen vatte Arendt op als een ‘novelty’. De Holocaust bete- kende ‘een radicale breuk met de westerse traditie’ en er ‘ontstaat een nieuwe dimensie voor het probleem van het kwaad, verzoening en vergeving, en politiek’. (Verhoeven,2003:50/51) De opkomst van totalitaire systemen en staatsvormen luidde het einde in van de westerse traditie. Een einde waar politiek gezien een nieuw antwoord op gevonden moet worden. Daarover is Arendt altijd hoopvol. Haar visie is dat het einde van totalitaire systemen in hun wezen vervat ligt. Er is geen systeem dat het begin dat mensen zijn en hun vermogen tot handelen, zolang zij nog geboren worden, vernietigen. Een terecht idee als het uitgangspunt is dat ieder nieuw mens iets kan doen dat nog nooit eerder is gedaan. Deze kans wordt aanmerkelijk kleiner als een ander uitgangspunt geldt, namelijk maatschappelijke structuren zijn zo overheersend, dat ieder nieuw leven direct bij de geboorte al wordt geïncorporeerd door en in deze structuren. Deze spanning zit wel op een andere wijze in het denken van Arendt. Omdat zij de autonomie van de mens nastrevenswaardig acht, ontstaat er een spanning met het heterogene, de heterono- mie, ofwel ‘de erkenning van inter- en intramenselijke differenties’.118 Ik zie dat

Arendt veel en misschien wel teveel verwacht van de mogelijkheden van elk indi- vidu en te weinig belang hecht aan de interacties van mensen. Een tweede aspect van de spanning tussen het autonome en het heteronome komt naar voren in het kunnen vernieuwen en beginnen in grenssituaties. Grens- of extreme situaties waar het denken aan haar grenzen komt. Arendt onderkent de spanning tussen autonomie van een individu en de pluraliteit van de mensheid als een paradox. Zij erkent dat het denken, dat daarin noodzakelijk is, een denken is dat leegmaken is. Echter, zij lost de spanning op, in ieder geval voor een deel, door een strikte schei- ding tussen het private en publieke. Ik wil deze spanning niet oplossen, maar laten bestaan, door de verschillen te laten bestaan. Bij v.d.Hoek vind ik een hiervoor een bevestiging. Zij zegt dat de differenties tussen en in mensen mee tellen, want het betreft, zo zegt zij een ‘vrijheid die niet alleen is voorbehouden aan het autonome, humanistische subject. Want dat bestaat immers niet.’ (v.d.Hoek,2000:264) Een

constatering die ik deel, en waar mijn onderzoek naar Arendt begint. Want als het autonome, humanistische subject niet bestaat, wie is hij of zij die in deze span- ning, ofwel in de paradox van de vrijheid kan leven. Een uitdaging die aangegaan moet worden, als hij of zij het weerbarstige veranderen anders wil verstaan en daar anders in wil optreden.

9.2

De vernietiging

‘Ten slotte kwamen de dodenfabrieken – en ze stierven allen tezamen, de jongen en de ouden, de zwakken en de sterken, de zieken en de gezonden; niet als man- nen en vrouwen, kinderen en volwassenen, niet als goed of slecht, mooi of lelijk – maar gereduceerd tot de algemene noemer van organisch leven zelf, gestort in de donkerste en diepste afgrond van oorspronkelijke gelijkheid, als vee, als dingen die noch een lichaam noch een ziel hadden, zelfs geen gelaat waarop de dood zijn stempel kon drukken.’ (Verhoeven,2003:47)

Deze vertaling van een treffend door Verhoeven uit ‘Eichmann in Jeruzalem’ gekozen citaat van Arendt geeft bijzonder goed weer wat totalitaire systemen teweeg brengen. Niet zozeer de dood, hoe afschuwelijk ook, is het meest indrin- gende effect, maar de reductie tot ‘de algemene noemer van organisch leven’. Een dergelijke reductie is niet meer en niet minder dan de vernietiging van de plurali- teit van de mensheid. Het unieke van ieder menselijk individu wordt vernietigd in systemen die het systeem zelf, onder welk motief dan ook, boven alles plaatsen. De werkelijke nieuwheid van het totalitarisme is ‘de poging tot het vernietigen van het vermogen tot vrijheid’. (Ibid: 49) Het vermogen en de mogelijkheid te handelen wordt mensen, ieder individu afzonderlijk, afgenomen, zodat zij zich niet meer politiek kunnen manifesteren. Überhaupt niet meer kunnen manifesteren, en nog slechts als ‘vee, als dingen die lichaam noch ziel hadden’ kunnen voortgaan. Kort- om totalitaire systemen brengen alles onder één noemer, onder andere door af te dwingen wat iemand is, waarin ontkend wordt dat een mens er is, als een uniek, en dus ander wezen in al zijn vreemdheid.119 Het ‘innovatieve’ van de werkwijze

van het totalitarisme, zoals Arendt dit analyseerde bestaat uit drie elementen, zegt Verhoeven. ‘Ten eerste in de ervaring van totale politieke isolatie van de massa’s, die leidt tot het onvermogen om gezamenlijk te handelen (acting in concert) en tot de ervaring van sociale en existentiële eenzaamheid (loneliness). Ten tweede in de terreur, die op basis van deze ervaringen kan worden ontplooid en die het wezen is van het totalitarisme. Ten derde in de ideologische doelstelling van het totalita- risme om mensen als mensen overtollig te maken. De reductie van de pluraliteit van vele unieke mensen tot de ene Mens, betekent uiteindelijk de totale vernieti-

117 Arendt neemt van Augustinus de stelling over: ‘[Initium] ergo ut esset,creatus est homo, ante quem nullus fuit ( ‘opdat er een begin zij werd de mens geschapen; voor hem was er niemand’).’ En zij vervolgt: ‘Omdat zij initium (begin) zijn, nieuwe- lingen en beginnelingen krachtens geboorte, nemen mensen initiatief, voelen zij zich gedrongen tot handelen.’(Arendt,1999a:175)

118 Van der Hoek ziet deze spanning ‘als een conflictu- eus samengaan van autonomie en heteronomie.’ (v.d.Hoek,2000:14) Een visie waarmee zij belang- rijke aspecten van het denken van Arendt zoals de

fundamentele activiteit van het handelen en de mogelijkheden van narratieve filosofie met een aantal kritische noties van onder andere Lyotard, of Collins wil verzoenen.

119 ‘Collin benadrukt het dat-zijn, het quod, van het handelen, het handelen als evenement, dat de vreemdheid in tact laat; en niet het wat-zijn, het quid, van de handeling, de toe-eigening ervan in een betekenis, de representatie. het gaat haar primair om communicatie als gebeurtenis in plaats van representatie (Collin 1989).’ (v.d.Hoek,2000:75)

ging van de menselijke vrijheid [...].’ (Verhoeven,2003:48)

Het feit dat ik in deze studie naar weerbarstigheden van het veranderen stil sta bij het totalitarisme, is gelegen in de zorg die ik heb bij de economische, tech- nologische en ook politieke ontwikkelingen, zoals ik deze heb geuit in deel I. De vraag die ik stel bij deze ontwikkelingen is of zo niet op veel subtielere wijze dan welk totalitair systeem ook, de politieke ruimte wordt verkleind? In tegenstelling tot wat velen wellicht denken, dat deze groter wordt. Dat er sprake is van een in ieder geval gedeeltelijke ontkenning en eenzijdige benadering van politiek heb ik in deel I beschreven. Het meer of minder politiseren van bedrijven en instellingen heb ik in deel II onderzocht. Hier kijk ik door de ogen van Arendt naar deze ver- schijnselen. Als er sprake is van een verkleining van de politieke ruimte dan zal dit ontegenzeggelijk gevolgen hebben voor het denken van mensen. Dit geldt zowel voor de politieke ruimte in de samenleving als in organisaties. Hoe kunnen in een kleiner wordende politieke ruimte duurzame initiatieven ontstaan? Wat zal nog motiveren om in bedrijven en instellingen iets anders te doen dan geld verdienen: winst en loon? Hoe kunnen mensen elkaar bijstaan niet alleen een loonslaaf te zijn, maar ook een mens die de vrijheid zoekt in de binding met anderen. Ook zij die heel anders zijn? Vragen die mijn inziens van groot belang zijn bij de erken- ning of ontkenning van een vergroting of verkleining van de politieke ruimte in theorievorming over en praktijk van het veranderen van het organiseren.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN