• No results found

4 Goed werk (het denken over normatieve professionalisering)

4.5 Slotbeschouwing over het denken over normatieve professionalisering

Het concept normatieve professionalisering bestaat uit een mix van theoretische en praktische elementen. Als theorie is het een veelzijdige denkwijze waarin een

humanistisch georiënteerde ethische en politieke stellingname ten opzichte van beroepsmatig handelen in de praktijk van organisaties en instituties tot uitdrukking komt. Als praktijk is het een context waarin professionals binnen organisaties en instituties intra- en inter-disciplinair samenwerken aan ontsluiting van de betekenis van de beroepsuitoefening voor het leven en het samenleven van mensen in de wereld. In deze paragraaf sta ik stil bij elementen uit het normatieve

professionaliseringsdiscours die van belang zijn in verband met het beantwoorden van ethische vragen in de zorg en het sociaal werk.

De betekenis van het bijvoeglijk naamwoord ‘normatieve’

Omdat het begrip professionaliteit vanouds al een ethische en morele connotatie heeft – die ook vandaag de dag nog steeds aanwezig is, zoals regelmatig blijkt wanneer iemand over collega zegt ‘dat is toch niet professioneel’ – lijkt het bijvoeglijk naamwoord ‘normatieve’ op het eerste gezicht overbodig249. Want het idee van een

roeping, evenals de publieke verantwoordelijkheid die verbonden is met de

uitoefening van een professie, brengt automatisch al de associatie aan richtinggevende waarden en sturende normen met zich mee. Het woord normatieve voegt dus iets toe wat in feite al geïmpliceerd is in de betekenis van het woord professionaliteit. In dit opzicht zou ‘normatieve professionaliteit’ daarom kunnen worden beschouwd als een tautologie. Maar wanneer we het als concept plaatsen in de context waarin het is ontstaan, als tegenhanger van de nadruk op technische en instrumentele

professionaliteit, wordt de keuze voor het woordgebruik begrijpelijker. Toch blijft dan het feit, dat het woord normatieve, als voorvoegsel voor professionaliteit, bij veel mensen een foute associatie oproept. Dat heeft te maken met de letterlijke betekenis: mensen houden er niet van dat hen normen worden voorgeschreven, zeker wanneer zij zichzelf beschouwen als autonome professionals. Hier zie ik gebeuren wat Ricœur beschreef: mensen denken dat normen van buiten komen, van iets of iemand die macht over hen uitoefent, waardoor ze het gevoel hebben dat ze iets moeten; ze zijn vergeten dat macht slechts bestaat voor zover en voor zo lang als mensen samen iets willen. Wanneer we vanuit dit perspectief naar het woord normatieve kijken, verdwijnt de negatieve associatie, want dan kan het worden geïnterpreteerd als de uitdrukking van de ethische gerichtheid van een professional. En dan krijgt de ethische en morele lading van het bijvoeglijk naamwoord ‘normatieve’ voor professionaliteit een nieuwe invulling, die positief kan worden geduid. Die positieve duiding komt onder andere tot uiting in het woord ‘belang-stellen’: het gaat om het onder de aandacht brengen van die aspecten van de beroepsuitoefening die van betekenis zijn voor het leven en samenleven van mensen.

Ethische en morele aspecten van professionaliteit

De aandacht voor vakmanschap, evenals de daaruit voortvloeiende herwaardering van ambachtelijk werk binnen het discours van normatieve professionalisering, vestigt de

249 Normatief betekent volgens het woordenboek “een norm bevattend of stellend, een norm

aandacht op het plezier dat iemand kan hebben, wanneer zij iets doet dat moeite kost en wanneer dat lukt. Bovendien maakt het duidelijk:

 dat voor het leren van benodigde vaardigheden en het oefenen van technieken tijd nodig is;

 dat betrokkenheid bij en kennis van het materiaal waarmee wordt gewerkt belangrijk is;

 dat het proces, het ermee bezig zijn, even belangrijk is als het product of de uitkomsten;

 en dat het zowel gaat om persoonlijke voldoening als om de waardering die men krijgt in de ogen van andere vaklieden (die weten hoe moeilijk het is om bepaalde resultaten te bereiken).

Dit alles illustreert dat goed werk doen méér inhoudt dan alleen iets afleveren dat effectief is, omdat het ook het leven verrijkt van degene die het uitvoert. Mensen kiezen vaak voor werk op het gebied van de zorg en het sociaal werk omdat zij het beschouwen als iets wat bijdraagt aan een goed leven, met en voor anderen: het geeft zin aan hun leven. Dit is een ethisch aspect dat in onderzoeken naar medewerker- tevredenheid veel serieuzer zou kunnen worden genomen.

Het idee van vakmanschap brengt ook met zich mee dat het belangrijk is om deel uit te maken van een gezelschap van vakgenoten. Daarbinnen wordt immers het vak geleerd en ontwikkelt men gedeelde opvattingen over wat wel en geen vakwerk is. Deze hebben, naast een technische inhoud, ook zowel een ethische als een morele lading. Op het gebied van de zorg en het sociaal werk vinden we ze bijvoorbeeld terug in beroepscodes. Binnen de tegenwoordige context van organisaties en instituties lijkt het belang van het gezelschap, in verband met de beroepsuitoefening op het gebied van de zorg en het sociaal werk, nogal eens vergeten te worden. Tijd voor intervisie ontbreekt of wordt wegbezuinigd, lidmaatschap van een beroepsvereniging wordt lang niet altijd vergoed, visies op (en de voorschriften over) wat goed professioneel

handelen is blijken enkel uit protocollen die door mensen achter een bureau op grote afstand van de werkvloer ontwikkeld zijn (en vaak niet eens uit hetzelfde vakgebied afkomstig). De lerende en corrigerende effecten van reflectie en samenwerking met collega’s worden onderbenut. Veel hulp- en zorgverleners hebben het gevoel dat zij er alleen voor staan wanneer het aankomt op morele beslissingen in een concrete situatie. Dit is niet alleen een persoonlijk probleem voor deze professionals: het is ook niet goed voor de kwaliteit en de inhoud van de beslissingen die zij nemen en daarom is het ook een organisatorisch en/of maatschappelijk probleem.

Het normatieve professionaliseringsdiscours vestigt ook de aandacht op de professional als mens te midden van andere mensen in de samenleving en op de professional als burger met een maatschappelijke verantwoordelijkheid. In het verlengde hiervan ligt de gedachte dat beroepspraktijken de verbindende schakel kunnen vormen tussen het leven van individuele personen en de samenleving als geheel en (daarom) de plaats bij uitstek zijn om te werken aan een betere wereld. Kunneman suggereerde tien jaar geleden, dat het sociaal werk en aangrenzende

sectoren, juist vanwege het feit dat daar morele en existentiële kwesties aan de orde zijn, kunnen fungeren als laboratoria om te experimenteren met normatieve professionalisering. Dit is, in de context van de participatiemaatschappij waar de gemeente steeds meer zorg- en sociale taken op moet gaan pakken, zeker geen gekke gedachte. De groeiende aandacht voor ethische reflectie en de behoefte aan methoden om met collega’s van gedachten te wisselen over morele kwesties, die ik in de

afgelopen jaren waarneem op het gebied van de zorg en het sociaal werk en in het beroepsonderwijs, stemt in dit opzicht hoopvol. Het biedt mogelijkheden om te werken aan bewustwording van de maatschappelijke (en politieke) betekenis van professionaliteit en aan het omzetten van die bewustwording in vervolgstappen. Deze kunnen de vorm aannemen van concrete initiatieven zoals die in de afgelopen jaren plaatsvonden in of vanuit verschillende zorginstellingen en organisaties voor maatschappelijk werk, al dan niet in samenwerking met een gemeente (bijvoorbeeld: dialoogtafels met wijkbewoners, samenwerkingsprojecten met vrijwilligers, collega’s die op hun jaarlijkse teamdag gezamenlijk een buurthuis opknappen, studenten die korting op de huur krijgen in ruil voor het ondernemen van activiteiten met oudere c.q. verstandelijk beperkte bewoners, het openen van een inloophuis in de wijk voor mensen met een psychiatrische aandoening). Het duurzaam inbedden van dit soort initiatieven blijkt echter best ingewikkeld. Vaak drijven ze op het enthousiasme van een paar mensen; soms frustreren bureaucratische regels de uitvoering. Het is

behoorlijk complex, om in de context van organisaties en instituties zulke processen in gang te zetten en op gang te houden. Daarmee kom ik bij een ander element uit het normatieve professionaliseringsdiscours dat van belang is in verband met het beantwoorden van ethische vragen in de zorg en het sociaal werk.

Houden van complexiteit

In het denken over normatieve professionalisering wordt erkend dat

onvoorspelbaarheid en onbeheersbaarheid, evenals belangentegenstellingen en conflicten in kennisintensieve organisaties onvermijdelijk zijn. Dit wordt beschouwd als een uitgelezen kans om nieuwe kennis te ontwikkelen en betere manieren te vinden om ermee om te gaan. Het wordt geïllustreerd met een aantal metaforen waarin zowel de complexiteit als de mogelijkheid voor ontwikkeling tot uiting komt. De

veelgebruikte (aan Schön ontleende) moeras-metafoor brengt zowel de associatie met zich mee aan het geploeter in een zompige bodem, waarbij je langzaam wegzakt en het risico bestaat dat je kopje onder gaat, als aan het voetje-voor-voetje zoeken naar vaste grond om op te staan, de toegestoken hand van iemand die je eruit trekt en de zekerheid die geboden wordt wanneer er een brug of zelfs een terp is die stevige bodem onder de voeten biedt. De aan Wierdsma (en oorspronkelijk aan Kooistra) ontleende metafoor van de plek der moeite brengt zowel de associatie met zich mee van moeizame onderhandelingen en tegenspraak en conflicten, als aan vruchtbare dialogen en intercollegiale consultatiemomenten waarin zingeving plaatsvindt, omdat er tijd is voor reflectie op trage vragen en gezamenlijke de- en reconstructie van betekenissen. De door Kunneman geïntroduceerde metafoor van lantaarnpalen en kampvuren (Kunneman & Slob, 2007) brengt zowel de associatie met zich mee aan tegenstellingen die ontstaan doordat mensen de werkelijkheid in een totaal

verschillend licht zien, als aan vonken die over kunnen springen waardoor warmte- kracht-koppelingen ontstaan. De door Jan van Ewijk (2013) aan Oosterse martiale kunsten ontleende metafoor van waardig strijden brengt zowel de associatie met zich mee aan worstelingen, onverwachte bewegingen en krachtmetingen als aan het afgebakende strijdperk van de dojo waar beide strijders hun kunst kunnen oefenen en waar door ‘vreedzame begrenzing’ voorkomen wordt dat de strijders schade aan elkaar toebrengen. Alle metaforen refereren op de één of andere manier aan de leerzaamheid van wrijvingen en conflicten die zich voordoen in complexe situaties, niet alleen tussen mensen onderling, maar ook in mensen zelf. Normatieve professionalisering vraagt van beroepsbeoefenaars dat zij leren om complexiteit niet uit de weg te gaan maar om het te verdragen en ervan te houden. Met betrekking tot emotionele en relationele (existentiële) complexiteit is dat voor professionals op het gebied van de zorg en het sociaal werk vaak niet eens zo moeilijk: het is precies waar ze goed in zijn, omdat ze erin geschoold zijn en het (bijna) dagelijks doen. Het omgaan met

maatschappelijke en politieke complexiteit is een stuk lastiger: daar wordt in opleidingen veel minder aandacht aan besteed en in de dagelijkse praktijk lijkt het minder urgent. Een ander probleem dat ik in de praktijk van de zorg en het sociaal werk (en het hoger beroepsonderwijs) regelmatig signaleer, is dat managers enerzijds hun best doen om complexiteit voor professionals te reduceren door formats en richtlijnen te bieden, terwijl zij anderzijds geen idee hebben van de problematiek waarmee hun medewerkers tijdens de dagelijkse beroepsuitoefening te maken hebben. Co-creatie van andere kennis

Als de leerzame wrijving die in de complexiteit ontstaat kan worden benut, draagt dit zowel bij aan individueel als aan collectief professioneel en persoonlijk leren, ofwel: aan ontwikkeling van professionele en persoonlijke identiteit. Dit is belangrijk in verband met het vinden van antwoorden op de ethische vragen waarmee mensen in de zorg en het sociaal werk worden geconfronteerd. De aanzet die Wierdsma gaf met zijn gedachten over transactioneel organiseren, maatregelkennis en de Methodiek voor Collectieve Competentieverhoging in organisaties, sluit aan bij opvattingen over de betekenis van moreel beraad en dialoog in (lerende) organisaties (zie onder andere Weidema, 2014). Wat Wierdsma een Tijdelijke Werkbare Overeenstemming noemt, is volgens mij vergelijkbaar met wat in het jargon van Ricœur een moreel oordeel in een concrete situatie heet. En wat Wierdsma drieslag leren noemt is te vergelijken met wat Ricœur en Tronto bedoelen wanneer zij het hebben over het ontwikkelen van

praktische wijsheid. De overeenkomst tussen de verschillende gedachtegangen is dat het overal gaat over het geven van betekenis aan feiten en het daarbij serieus nemen van waarden. Dit leidt tot een ander soort kennis dan wat in standaardprocedures vastgelegd kan worden omdat elke situatie anders is en er steeds weer andere mensen, met andere behoeften en capaciteiten bij betrokken zijn. Een belangrijk uitgangspunt hierbij, vanuit het perspectief van normatieve professionalisering, is dat het niet gaat om een machtsstrijd tussen betrokkenen maar om horizontale moraliteit en

horizontale epistemologie. Dat wil zeggen dat er geen sprake kan zijn van

overheersingsmacht en dat de persoonlijke ervaringen van alle betrokkenen meetellen. Dit verklaart dat er evenveel belang wordt gehecht aan empirisch-analytische als aan

narratieve bronnen van kennis en inzicht (Kunneman, 2013b, p. 28). Omdat het, door de aard van het mensgerichte werk, op het gebied van de zorg en het sociaal werk zo is dat zowel persoonlijke als professionele kennis zich alleen maar kan ontwikkelen in relaties met (en als gevolg van het geraakt zijn door) anderen, denk ik dat in de praktijk ervaringsverhalen, net zoals het ethiekwerk waar Banks (2012) voor pleit, essentiële onderdelen zijn van de ontwikkeling van een (individuele en collectieve) professionele identiteit. Het soort leren waar veel professionals zeggen het meest aan te hebben, vindt niet zozeer plaats in voorgeprogrammeerde trainingsprogramma’s op specifiek daarvoor gecreëerde momenten (zoals het onderwijs dat wordt gegeven in het beroepsonderwijs of de cursussen die worden aangeboden door scholings- en adviesbureaus), als wel in doorlopende activiteiten en bezigheden die nauw aansluiten bij het dagelijks werk van professionals in de praktijk. Het is niet zozeer gericht op maakbaarheid en beheersbaarheid, als wel op organische groei die aanhaakt bij de complexiteit van alledag. Het gaat evenzeer om het transformeren van kennis als om het overdragen daarvan (zie ook de Laat, 2012). Het staat dus niet los van de

alledaagse werkelijkheid waarin mensen voor en met andere mensen samenwerken in een proces dat voor elk van hen van betekenis is.

Tenslotte

Het denken over normatieve professionaliteit en normatieve professionalisering dat ik in dit hoofdstuk heb behandeld, heeft een sterke ethische en morele lading doordat het aan professioneel werk in mensgerichte beroepen zowel een existentiële als een politieke betekenis toekent. Hier vond ik de theoretische basis voor het concept ‘co- creatie van goede zorg’, dat ik in het volgende hoofdstuk zal uitwerken door de belangrijkste denklijnen uit dit hoofdstuk te verbinden met die uit de voorgaande twee hoofdstukken.