• No results found

3 Goed leven (het denken van Ricœur)

3.7 Naar wat voor ontologie?

3.7.2 Beschouwing: het belang van de geraaktheid door de ander/het andere

In verband met de professionele beroepsuitoefening op het gebied van de zorg en het sociaal werk bevat deze laatste studie, waarin Ricœur ingaat op de ontologische dimensie van het anders-zijn in het zelf en dit in verband brengt met het anders-zijn van het zelf, een aantal elementen die de moeite van een nadere beschouwing waard zijn.

In de eerste plaats moet wat hij schrijft over het anders-zijn van het lichaam voor veel mensen die ooit patiënt (of cliënt) geweest zijn, zeer herkenbaar zijn. Het valt dus te verwachten dat ook degenen die beroepshalve betrokken zijn bij patiënten en cliënten in deze sectoren, begrijpen waar Ricœur het over heeft. Wanneer mensen (lichamelijk of geestelijk) ziek worden verandert vaak de wijze waarop zij hun lichaam ervaren. Bepaalde bewegingen en/of dagelijkse activiteiten worden moeizaam of zelfs

onmogelijk; mensen kunnen de gewaarwording hebben dat een gewond lichaamsdeel

geen deel (meer) uitmaakt van henzelf; mensen met kanker hebben het gevoel dat er een vijand in hun lichaam is binnengedrongen. Mensen benoemen zulke

gebeurtenissen meestal als confronterende ervaringen, daarin klinkt letterlijk door dat ze geraakt zijn. En in plaats van dit alleen als een last te ervaren, kan het bewust doormaken ervan ook leerzaam zijn; zowel voor degene die het overkomt als voor degenen die voor hem of haar zorgen. Omdat mensen erdoor beseffen dat de wijze waarop zij bestaan (c.q. aanwezig zijn in de wereld) niet vanzelfsprekend is. Bovendien wordt ook de betekenis van zorg (c.q. de betekenis van andere mensen in het eigen leven) in dit soort situaties overduidelijk. Zelf noemen mensen het achteraf vaak als een ervaring die hun leven verrijkt heeft (ten Haaft, 2010). Dit leidt tot een visie op kwetsbaarheid en afhankelijkheid die we al tegenkwamen in het denken van Tronto, en ook door andere filosofen wel wordt genoemd als belangrijk in verband met de beroepsidentiteit van zorgprofessionals (Baart & Vosman, 2015a; Manschot, 2003; van Heijst, 2005; Vorstenbosch, 2005).

In de tweede plaats is wat Ricœur schrijft over de geraaktheid van het zelf door een andere mens relevant. Zijn op de Gulden Regel gebaseerde visie over de

inwisselbaarheid van de rollen van patiënt en agent, die maakt dat de beweging van het zelf naar de ander de beweging van de ander naar het zelf kruist (en omgekeerd), doet denken aan het standpunt van Tronto als zij beweert dat iedereen zowel

zorgontvanger als zorggever is. Toch zie ik ook een verschil. Want waar Ricœur er van uitgaat dat de ander er niet toe veroordeeld is om een vreemde te blijven, omdat het iemand is net als ik en omdat het andere ook in onszelf aanwezig is en hij dus de aandacht richt op de overeenkomst tussen mensen, benadrukt Tronto juist het bestaan van een fundamenteel verschil189. In het denken van Tronto zou, net als bij het

denken van Lévinas, sprake kunnen zijn van een absolute afstand (of in ieder geval een scheiding) tussen het zelf en de ander, terwijl voor Ricœur juist de relatie de essentie van het mens-zijn is. Het zelf komt in beweging doordat het geraakt is door de ander, niet omdat er een oproep (of een bevel) komt van de ander. Want in dat geval zou er sprake zijn van een overheersingsrelatie, terwijl het bij Ricœur juist gaat om de wil en het vermogen om iets met en voor de ander te doen. Dit is wat Ricœur bedoelt als hij beweert dat het zelf spontaan voor een ander zorgt. Als het gaat om de existentiële dimensie van het handelen van beroepsbeoefenaars op het gebied van de zorg en het sociaal werk is dit een wezenlijk punt. Niet voor niets wordt in

beroepsopleidingen veel nadruk gelegd op het belang van de hulpverleningsrelatie. In de derde plaats is wat Ricœur hier aan het eind van zijn boek schrijft over de notie van het geweten uiterst relevant met betrekking tot de politieke dimensie van het werken en samenwerken in organisaties en instituties. Door de wijze waarop hij het geweten verbindt met het bewustzijn van het anders-zijn c.q. het andere in het zelf, bereikt hij dat het geweten, terwijl het wordt ‘gedemoraliseerd’ tegelijkertijd een nieuwe ethische connotatie krijgt. Hij koppelt de min of meer vanzelfsprekende associatie van het geweten met ‘slecht’ los en lost zo de ‘kortsluiting’ tussen geweten

189 Onder andere met haar opmerking dat er geen enkele manier is om te garanderen dat een morele actor

en verplichting op. Door zijn interpretatie van het geweten/bewustzijn als de eigen stem, die het zelf aanmaant om met en voor anderen goed te leven in rechtvaardige instituties teneinde zichzelf te kunnen waarderen, heft hij de passiviteit op die mensen belemmert om verantwoordelijk te zijn c.q. positie te kiezen. Zo bevrijdt Ricœur mensen (c.q. de mensheid) van morele overheersing uit naam van religies, politieke ideologieën en wetenschappelijke theorieën. Zijn visie is gebaseerd op het

uitgangspunt dat mensen actoren zijn die zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen voor hun handelen. De ‘aporie van de Ander’ waarmee Ricœur zijn boek besluit is hier een logisch uitvloeisel van: wanneer niet wordt vastgelegd wie (of wat) het andere (c.q. de ander c.q. de Ander) is, kan de verantwoordelijkheid er ook niet op worden afgeschoven. Maar voor veel mensen is deze ‘staat van verstrooiing’ blijkbaar moeilijk te verdragen: in plaats van dat ze de aporie van de Ander in stand houden vullen ze het beeld van de ander in met de notie van iets of iemand die hen in het gareel moet houden. Als het andere (c.q. de ander c.q. de Ander) niet God of Allah is, is het wel een baas, of een docent, of de wetgever, of de autoritaire vader. Dat is makkelijk, want dan hoef je zelf niet meer na te denken. Als excuus wordt vaak aangevoerd dat mensen behoefte hebben aan duidelijkheid. Maar is het besef dat er geen andere instantie is dan het zelf dat zichzelf aanmaant niet duidelijk genoeg? Ricœur merkte eerder in verband met normen en rechtvaardigheid op dat het wel lijkt alsof mensen de oorspronkelijke wil om goed samen te leven vergeten zijn (zie § 3.5.4). Dit was een eyeopener met betrekking tot de oorspronkelijke ethische oriëntatie. Hier biedt hij eenzelfde soort eyeopener: mensen zijn gewoon vergeten dat zij alleen maar zelf zichzelf kunnen aansporen om goed te leven, met en voor anderen, in rechtvaardige instituties. Wanneer iedereen zich hiervan bewust zou zijn, zou niemand ooit nog verantwoordelijkheid kunnen en willen ontlopen.