• No results found

3 Goed leven (het denken van Ricœur)

3.5 Het zelf en de morele norm

3.5.5 Beschouwing: normen en eigen verantwoordelijkheid

Ricœur laat in deze studie zien dat het deontologische perspectief ‘wortelt’ in een teleologische bodem. Dit leidt op elk van de drie niveaus die hij behandelt uiteindelijk tot het inzicht, dat er geen instantie of autoriteit buiten of boven mensen is die voor hen bepaalt wat zij moeten doen en laten. Maar ook, dat normen wel nodig zijn, omdat mensen altijd leven in relaties met andere mensen en omdat mensen ook voor het kwaad kunnen kiezen en macht over elkaar kunnen uitoefenen. Deze normen worden echter niet van buitenaf opgelegd: moraal komt voort uit de wil om goed te leven. Op het niveau van het zelf blijkt dan dat autonomie gelijkstaat aan gehoorzaam zijn aan zichzelf. Op het niveau van interpersoonlijke relaties blijkt uit Ricœurs vergelijking van Kants categorische imperatief met de Gulden Regel, dat de norm van respect voor personen en hun humaniteit voortkomt uit het besef dat alle mensen anders zijn en dat er in het handelen tussen hen altijd sprake is van dissymmetrie (wat kan leiden tot geweld en in het uiterste geval zelfs tot het vernietigen van

menselijkheid). Moraal is hier nodig om de wederkerigheid te herstellen in relaties waar deze ontbreekt, teneinde goed leven voor iedereen mogelijk te maken. Op het niveau van instituties blijkt ten eerste dat een sociaal contract tussen mensen een fictie is, omdat het in geen enkele samenleving als zodanig bestaat. Ten tweede blijkt dat het onmogelijk is om een universeel geldige procedure voor een rechtvaardige verdeling van goederen en verantwoordelijkheden te ontwikkelen, omdat het altijd gaat om

154http://www.zeno.org/Philosophie/M/Kant,+Immanuel/Grundlegung+zur+Metaphysik+der+Sitten

/Erster+Abschnitt%3A+%C3%9Cbergang+von+der+gemeinen+sittlichen+Vernunfterkenntnis+zur+p hilosophischen (geraadpleegd op 3 juli 2014).

verschillende soorten goederen en verantwoordelijkheden en omdat de omstandigheden waarin de verdeling plaatsvindt altijd verschillend is. De ambiguïteit van het begrip humaniteit

De wijze waarop Ricœur het Kantiaanse principe van respect voor personen onder de loep neemt en verbindt met de Gulden Regel, herinnert aan de wijze waarop Tronto in haar theorie respect benoemt. Zij omschrijft respect als een ethische kwaliteit die samenhangt met de vijfde dimensie in het zorgproces (‘caring with’) en die nodig is om te kunnen omgaan met de morele complexiteit van het anders-zijn in

democratische instituties waar de gelijkheid van personen het uitgangspunt is. Ricœur stelt vragen bij de wijze waarop Kant het begrip humaniteit gebruikt omdat enerzijds het anders-zijn van mensen daarin is geëlimineerd, terwijl het anderzijds toch ook de betekenis heeft van een veelvoud en dus een pluraliteit van personen. Zo legt hij de ambiguïteit van het woord humaniteit bloot. Deze ambiguïteit zie ik ook in de praktijk van de zorg en het sociaal werk. Daar is respect voor humaniteit al sinds Hippocrates het ethische fundament waarop het denken en handelen van zorgprofessionals rust (Dupuis, 1988; zie ook Sporken, 1977). In beroepscodes staat dat patiënten en cliënten respectvol moeten worden benaderd, ‘zonder onderscheid des persoons’; ook mission statements van zorgorganisaties en visiedocumenten van overheidsinstanties zijn op dit uitgangspunt gebaseerd. Het lijkt de meest eerlijke en rechtvaardige manier om zorg goed te verdelen. Toch vermoed ik dat dit idee van humaniteit in de Nederlandse zorgsector heel vaak ‘anders-zijn-eliminerend’ werkt. Terwijl mensen, wanneer zij patiënt of cliënt worden, juist graag in hun anders-zijn gezien willen worden. Dit leidt tot een vraag die van wezenlijk belang is op zowel het micro-, als op het meso- en macroniveau: is er een benadering mogelijk waarin recht wordt gedaan aan de

verschillen, die inherent zijn aan de pluraliteit van personen en die (toch) rechtvaardig is?

Verdelen en deelnemen aan

Uit de bedenkingen die Ricœur heeft bij de overdenkingen ten aanzien van

rechtvaardigheid van gerenommeerde filosofen zoals Rousseau en Rawls, blijkt hoe ingewikkeld het is om te komen tot een eerlijke procedure voor een rechtvaardige verdeling van goederen en taken over verschillende mensen. In de zorg en het sociaal werk, waar het zowel gaat om de verdeling van schaarse goederen van zeer diverse aard over verschillende mensen met verschillende beperkingen en behoeften,

verschillende mogelijkheden en kansen, als om een taakverdeling die garandeert dat de zorg die geleverd wordt zo goed mogelijk is, is dit niet anders. Dit zagen we reeds bij Tronto. Zij verwees ook naar de theorie van Rawls in het deel van Moral Boundaries waar ze beschrijft wat geen goede zorg is. Ze noemde daar soortgelijke problemen als die waaraan Ricœur refereert: er kan niet goed bepaald worden welke (zorg)behoeften meer en minder urgent zijn, noch wat precies behoeften zijn en hoe strijdige

behoeften geïnterpreteerd moeten worden; bovendien signaleert Tronto ook dat de taken waardoor in zorgbehoeften worden voorzien, evenals meer abstracte

zorgverantwoordelijkheden, niet eerlijk verdeeld zijn. Tronto stelt dat in

democratische instituties een ruimte nodig is waar mensen met elkaar in dialoog en debat kunnen gaan over die verdeling maar ze geeft geen aanwijzingen welke criteria

daarbij doorslaggevend zouden kunnen (of moeten) zijn. Ricœur doet dat hier in zekere zin wel, in zijn reactie op Rawls’ beschrijving van het hypothetische beraad achter de sluier van onwetendheid. Hij stelt dat degenen die daaraan deelnemen over veel kennis (onder andere op psychologisch, sociologisch, juridisch en filosofisch gebied) dienen te beschikken en een gelijke toegang moeten hebben tot alle

informatie. Bovendien moeten zij zich verplichten om zich in alle omstandigheden aan het contract (dat resulteert uit het beraad) te houden. Met het oog op een

rechtvaardige verdeling van zorg en verantwoordelijkheden in organisaties en instituties zijn dit belangrijke aanwijzingen.

Normen als hulpmiddel bij professionele verantwoordelijkheid

Ricœurs oproep om onder de fictie van het sociale contract te zoeken naar de

oorspronkelijke ethische gerichtheid helpt om te begrijpen dat normen niet per se van boven opgelegde beperkingen of verplichtingen zijn. Normen hangen in zijn visie samen met het appèl van de ander en de wens van het zelf om goed te leven. Wanneer dit inzicht breder zou worden gedeeld (op organisatorisch en maatschappelijk niveau), zouden nieuwe wijzen van samen werken en samen leven (en het organiseren daarvan) kunnen ontstaan, waarin macht niet wordt begrepen in termen van een

overheersingsrelatie, maar in termen van het vermogen om iets te doen of te laten vanuit de wil om met en voor anderen in rechtvaardige instituties te leven. In verband met professioneel handelen in de zorg en het sociaal werk zouden normen dan niet moeten worden beschouwd als beperkingen, maar als een ‘zeef’ om te toetsen of het (eigen) handelen de juiste wijze is om het appèl van de ander te beantwoorden. Toch lijkt het er in de praktijk soms op dat normen (zoals gedrags- en beroepscodes, protocollen en richtlijnen), eerder worden ervaren als een keurslijf dan als hulpmiddel of houvast. Uit de visie van Ricœur volgt echter dat normen verbonden zijn met de eigen verantwoordelijkheid in plaats van met een externe instantie die het handelen reguleert.