• No results found

3 Goed leven (het denken van Ricœur)

3.3 Het zelf en de narratieve identiteit

3.3.3 Praktijken en levensplannen

Na deze uiteenzetting over de hoe narratieve identiteit samenhangt met de dialectiek van het zelf-zijn en het hetzelfde-zijn zet Ricœur zich aan de tweede taak die hij zichzelf in de zesde studie gesteld heeft. Deze verbindt hij met de morele studies die nog zullen volgen en betreft de vraag of we in de narratieve theorie van plot en karakter een betekenisvolle transitie kunnen zien tussen het toeschrijven van een handeling aan een actor die kan en het toerekenen daarvan aan een actor die moet handelen. De handelingstheorie schiet volgens Ricœur tekort als het erom gaat een nieuw licht te laten schijnen op de relatie tussen een handeling en de actor die de handeling uitvoert. In die theorie worden handelingen namelijk los van elkaar beschreven, als segmenten of ketens van handelingen. Bovendien wordt de relatie tussen een handeling en een actor er beschouwd als een oorzaak-gevolg-relatie. Ricœur wil juist laten zien hoe handelingen betekenis krijgen in het bredere verband waarbinnen een actor handelt. Daarom gebruikt hij het begrip ‘praktijken’. In praktijken (als voorbeeld noemt hij sporten en spellen, beroepen en kunsten) doet iemand iets om iets anders te doen. Iemand geeft bijvoorbeeld een schop tegen een bal om een wedstrijd te winnen, schudt een kussen op om iemand comfortabel te laten liggen, of zet een penseelstreek op een doek om een schilderij te maken. Het gaat niet zozeer om lineaire relaties tussen handelingen, waarbij iemand iets doet om iets anders te bereiken, als wel om in elkaar passende118 relaties waarbij de verbinding

tussen de handelingen tot stand komt door de betekenis van het geheel. Deze

betekenis kan bijvoorbeeld worden uitgedrukt in constitutieve regels, zoals spelregels. De notie van constitutieve regels maakt ook het interactieve karakter van praktijken zichtbaar. Praktijken zijn gebaseerd op handelingen waarin degene die handelt

117 Wanneer deze existentiële invariant echter variabel wordt, zoals soms in technologische fictie gebeurt,

wordt het onderscheid tussen het zelf en het zelfde op het gebied van de lichamelijkheid geschonden en de narratieve identiteit onzeker. Ricœur refereert hier aan de science fiction verhalen over

hersentransplantaties, klonen en teletransportaties (van Parfit e.a.) waarin de hersenen beschouwd worden als inwisselbaar equivalent van een persoon. In de vijfde studie presenteerde hij dit soort ‘puzzling cases’ om aan te tonen dat identiteit niet alleen gaat over het zelfde maar vooral over de dialectiek tussen het zelf en het zelfde. Hier heeft Ricœur ethische vragen bij (Ricœur, 1990, p. 179).

118 In de Engelse vertaling staat hier “nesting relations” p. 153. Het gaat dus om praktijken die in elkaar

‘genesteld’ zijn. Het Franse woord dat Ricœur gebruikt (“relations d’enchâssement”) wordt o.a. gebruikt om aan te geven hoe een edelsteen gevat wordt in een sieraad.

rekening houdt met het handelen van anderen119. Op een externe manier gebeurt dat

in interacties, die kunnen variëren van conflicten, via competitie, tot coöperatie. De interactie kan echter ook tot uiting komen in een geïnternaliseerde relatie zoals bijvoorbeeld het geval is wanneer iemand in z’n eentje speelt (een spel doet of muziek maakt), of onderzoek doet in een laboratorium of een bibliotheek, of een kunstwerk maakt. De actor handelt dan op basis van verworven competenties en houdt daarbij ook rekening met het handelen van anderen; hij heeft de constitutieve regels van het spel (of het beroep of de kunst) immers al eerder van iemand anders geleerd. De handeling wordt begrepen vanuit het omvattende geheel: de context waarin een vaardigheid, een spel of een beroep is geleerd en waarbinnen die handeling iets teweeg brengt. En uiteraard kunnen de tradities waarop eerst het leerlingschap en later het meesterschap gebaseerd zijn, altijd worden geschonden; maar toch zullen die dan eerst aangenomen moeten zijn. In de interactie is ook niet-handelen handelen120. Dit is een

belangrijke opmerking omdat Ricœur hiermee ook het verdragen van (en het lijden door) het handelen van anderen in beeld brengt. Zo kan ook worden gereflecteerd op macht en geweld in praktijken, waarmee de ene mens het vermogen van een ander om te handelen vernietigt.

Ricœur stelt dat praktijken als zodanig geen kant-en-klare narratieve scenario’s bevatten, maar door hun organisatie (die gekenmerkt wordt door in elkaar grijpende relaties tussen handelingen en constitutieve regels) wel een ‘prenarratieve kwaliteit’ (Ricœur, 1990, p. 186) hebben. Dezelfde relatie tussen praktijk en narratief wordt herhaald op een hoger organisatieniveau, dat Ricœur beschrijft als ‘levensplannen’: veelomvattende praktische eenheden die we benoemen als professioneel leven, familieleven, vrije tijd, enzovoort. Hij situeert levensplannen tussen praktijken en het leven als geheel in. Ze komen tot stand in “een heen-en-weer bewegen tussen meer of minder verre idealen, … en het afwegen van voor- en nadelen van de keuze voor zo’n levensplan op het niveau van praktijken” en hebben “een beweeglijke en herroepbare vorm” (Ricœur, 1990, p. 187). Hiermee maakt hij duidelijk dat praktijken nooit alleen van beneden naar boven ontstaan, vanuit iets simpels naar iets dat meer uitgewerkt is, maar dat er steeds een dubbele beweging is. Enerzijds een oplopende complexiteit die start vanuit basale acties en praktijken, en anderzijds een afnemende precisering die start vanuit de vage en beweeglijke horizon van idealen en projecten in het licht waarvan een mensenleven zichzelf begrijpt als een eenheid. Ricœur verwijst hier naar de notie van ‘the narrative unity of a life’ die MacIntyre in After Virtue gebruikt. De narratieve eenheid van een leven is niet alleen het resultaat van een opsomming van praktijken, maar wordt tevens geregeerd door een omvattend levensproject, hoe onzeker en beweeglijk dat ook kan zijn. Levensplannen vormen de intermediaire zone waarin de uitwisseling tussen het onbepaalde van leidende idealen en het bepaalde van praktijken plaatsvindt. Soms vormen praktijken het uitgangspunt voor de zoektocht

119 Ricœur citeert hier Max Weber die handelen beschrijft als “menselijk gedrag (het maakt niet uit of het

een externe of een interne handeling is, een nalaten of een dulden) wanneer en voor zover als degene die handelt of degenen die handelen er een subjectieve betekenis aan toekent/toekennen. En sociaal handelen is handelen dat volgens de bedoeling van degene die handelt of degenen die handelen betrokken is op en zich verhoudt tot het gedrag van anderen, waarop het zich oriënteert” (Ricœur, 1990, p. 184).

naar een leidend ideaal, zoals wanneer ervaringen van onderdrukking en discriminatie leiden tot een strijd voor afschaffing van slavernij. Soms is het andersom en tekent zich als eerste een omvattend levensproject af, zoals het geval is bij een

‘onweerstaanbare’ roeping tot een bepaald ambt121 in het licht waarvan iemand

bepaalde praktijken moet leren begrijpen. Ricœur vergelijkt dit met het

hermeneutische begrijpen van een tekst door de uitwisseling van het geheel en het deel. Dit spel van ‘dubbele determinatie’ is gunstig voor de narratieve configuratie (Ricœur, 1990, p. 187) die een rol speelt bij de ontwikkeling van identiteit.