• No results found

3 Goed leven (het denken van Ricœur)

3.4 Het zelf en de ethische gerichtheid

3.4.2 Met en voor anderen

Ricœur opent de paragraaf waarin hij de tweede component van de ethische

gerichtheid (‘met en voor anderen’) uitwerkt met enkele opmerkingen. Ten eerste is hij zich ervan bewust dat zijn karakterisering van zelfwaardering, in termen van een actor die het eigen handelen als goed beoordeelt, het risico van in-zichzelf-gekeerd-zijn met zich meebrengt waardoor de toevoeging ‘met en voor anderen’ paradoxaal lijkt. Maar hij weerlegt dit door te benadrukken dat ‘sollicitude’ een belangrijk element van goed leven is. Dit Franse woord kan worden vertaald als zorg129. Zorg is voor Ricœur niet

iets wat van buitenaf aan de zelfwaardering wordt toegevoegd; het ontvouwt juist ín de zelfwaardering een dialogische dimensie. Zelfwaardering en zorg hangen nauw samen en daarmee komen de ‘anderen’ uit de formulering van de tweede component van de ethische gerichtheid in beeld. Ten tweede merkt hij op dat het niet toevallig is dat hij het heeft over de waardering van het zelf en niet om de waardering van mijzelf. Iedere ander is ook een zelf. Het gaat niet om mij, maar om iedereen: voor alle andere grammaticale personen dan ik geldt hetzelfde als voor mij. De ander is geen ander mijzelf, dus geen alter ego maar echt een ander dan ik. Een derde opmerking betreft de vraag op basis waarvan het zelf waardering verdient. Het antwoord is volgens Ricœur: niet op basis van wat het verwezenlijkt heeft, maar op basis van zijn/haar capaciteiten. Hij verwijst hierbij naar het ‘je peux’ (‘ik kan’) van Merleau-Ponty130. Het

zelf is een wezen dat zijn/haar handelingen kan evalueren en, door de doelen van een aantal van die handelingen goed te achten, in staat is zichzelf te evalueren en als goed te waarderen. Het kunnen is hier essentieel: het in-staat-zijn-te-doen op fysiek gebied correspondeert met het in-staat-zijn-te-oordelen op ethisch gebied. En om

capaciteiten te realiseren heeft het zelf bemiddeling van de ander nodig.

Ricœur start zijn uitwerking van een omvattend concept van zorg vanuit de filosofie over vriendschap die Aristoteles beschreef in de Ethica Nicomachea. Allereerst omdat vriendschap bij Aristoteles fungeert als een overgang tussen zelfwaardering (een schijnbaar solitaire deugd) en rechtvaardigheid (een deugd met een politiek karakter waarbij juist de menselijke pluraliteit een rol speelt). Vervolgens omdat Aristoteles vriendschap niet verbindt met een psychologie van affectieve gevoelens, maar met ethiek. Aristoteles beschouwt vriendschap als een deugd die berust op zelfgekozen overwegingen en ontwikkeld kan worden tot een gewoonte die om voortdurende oefening vraagt. Tenslotte – en vooral – omdat Aristoteles stelt dat een gelukkig mens

129 Van Dale’s Groot woordenboek Frans - Nederlands (1983) vertaalt ‘sollicitude’ als (liefdevolle) zorg

→ bezorgdheid, toewijding (p. 1266). Hartog (2012) vertaalde het als zorgzaamheid; ik kies vanwege de vergelijking met het denken van Tronto (dat in het vorige hoofdstuk beschreven is) liever voor zorg.

vrienden nodig heeft: zonder anderen kan geluk niet gerealiseerd worden. De gerichtheid op het goede leven van het zelf staat centraal, maar tegelijk gaat het bij vriendschap ook om een wederzijdse relatie. Wederkerigheid is het meest basale kenmerk van belangeloze vriendschap: vrienden houden van elkaar zoals ze zijn. Dit is fundamenteel anders dan een vriendschapsrelatie die in het teken staat van het

voordeel dat de één van de ander verwacht, of het genot dat de één de ander schenkt. Ricœur vindt ook het antwoord dat Aristoteles geeft op de vraag of vrienden nodig zijn om gelukkig te worden belangrijk: omdat de vriend een ander zelf is, kan hij voorzien in datgene waar we niet zelf voor kunnen zorgen. Zo komt het anders-zijn van het andere zelf op de voorgrond te staan. Vriendschap is dus nodig voor een goed leven.

Denkend vanuit het beeld van een spectrum, zet Ricœur de vriendschap in het midden van de uitwisseling tussen geven en ontvangen. Uitgangspunt is de hypothese dat in vriendschap altijd sprake is van een fragiele balans tussen geven en ontvangen. De uiteinden van het spectrum worden gemarkeerd door omgekeerde ongelijkheden, afhankelijk van wie het initiatief neemt in de uitwisseling van geven en ontvangen: het zelf of de ander. Het ene uiteinde beschrijft Ricœur met een verwijzing naar de filosofie van Lévinas waarin het appèl van de Ander het ik in beweging zet. Het initiatief ligt daar volledig bij de ander, die het passieve zelf van buiten af oproept tot verantwoordelijkheid. Ricœur stelt dat ‘het gelaat van de ander’131 het gezicht van een

‘meester van rechtvaardigheid’132 is, die het zelf instrueert op een ethische manier. De

relatie tussen het zelf en de ander is niet symmetrisch. De dissymmetrie133 moet

gecompenseerd worden, want anders is er geen uitwisseling tussen geven en ontvangen. Dit gebeurt doordat het initiatief van de ander in het zelf een capaciteit ‘bevrijdt’ om (in ruil voor dat initiatief) te geven. De hulpbronnen om te kunnen geven, om het appèl van de ander te kunnen beantwoorden, zijn gelegen in “de goedheid die alleen maar kan ontspringen in een wezen dat zichzelf niet zodanig verafschuwt dat het de aanmaning van de ander niet meer kan horen” (Ricœur, 1990, p. 222). Hieruit blijkt volgens Ricœur dat de ethische gerichtheid vooraf gaat aan de norm. Want hoewel het taalspel van Lévinas een sfeer van imperatieven suggereert134,

wil Ricœur juist duidelijk maken dat er onder de laag van verplichtingen een ethische bedoeling ligt, die ingeroepen kan worden wanneer de normen zelf zwijgen, tijdens momenten waarin zich onbeslisbare gewetenskwesties voordoen. Precies daarom is het volgens Ricœur belangrijk dat we zorg een meer fundamentele status geven dan gehoorzaamheid aan een plicht. Zorg, als welwillende spontaneïteit in plaats van als

131 Dit is een belangrijke term in de filosofie van Lévinas.

132 In het Frans klinkt het mooier: “maître de justice” (Ricœur, 1990, p. 221).

133 In het Nederlands bestaat geen letterlijke vertaling van het woord ‘dissymétrie’ dat Ricœur gebruikt.

Het zou vertaald kunnen worden als ‘asymmetrisch’: zonder symmetrie of onsymmetrisch. Ik laat het voorvoegsel ‘dis’ liever staan omdat zo de lading van iets wat twee kanten heeft c.q. van twee kanten komt (en dus ook dubbelzinnig kan zijn) bewaard blijft. Daarmee kan ik recht doen aan wat ik denk dat Ricœur hier bedoelt.

134 Ricœur suggereert hier dat uit het woordgebruik van Lévinas (‘meester van rechtvaardigheid’,

‘aanmaning’, ‘bevel’) blijkt hoe zijn denken beïnvloed is door zijn ervaringenals (joodse) Franse soldaatin Duitse krijgsgevangenschap tijdens WO II en verwijst in dit verband ook naar uitspraken van Levinas over ‘la Guerre’ en ‘le Mal’.

iets dat men verplicht is te doen, is nauw verbonden met zelfwaardering en de gerichtheid op een goed leven. Tegen deze achtergrond is ontvangen gelijk aan geven. Deze gelijkheid is niet dezelfde als die in de vriendschap, waar een hypothetische balans tussen geven en ontvangen bestaat, maar het compenseert de dissymmetrie die ontstaat door het primaat van de ander die het zelf instrueert. Doordat het zelf de autoriteit van de ander die een appèl doet erkent wordt de passiviteit, die er aanvankelijk leek te zijn in de theorie van Lévinas, opgeheven.

Aan het andere uiteinde van het spectrum van zorg ligt het lijden. Hier is de ander een passief wezen, precies het tegenovergestelde van iemand die bevel geeft tot het nemen van verantwoordelijkheid. Ricœur definieert lijden niet uitsluitend als fysieke of mentale pijn. Ook de reductie, of zelfs de destructie, van het vermogen om te handelen is lijden. Dit wordt ervaren als een schending van de integriteit van het zelf. Het initiatief lijkt op deze pool vooral te liggen bij degene die sympathie en medelijden geeft. Ook dit veroorzaakt een ongelijke verhouding. Maar ook hier vindt een soort egalisatie plaats, uitgaand van de lijdende ander, waardoor sympathie méér wordt dan simpel medelijden (waarin het zelf stiekem blij is dat het gespaard is gebleven). Dit komt doordat er van de lijdende ander een geven komt, dat niet ontleend wordt aan diens kracht, maar juist aan diens zwakte. Hierdoor beseft het zelf namelijk dat het deelt in de kwetsbaarheid en de sterfelijkheid van de ander. Erkenning hiervan compenseert de dissymmetrie tussen geven en ontvangen op dit uiterste van het spectrum135.

Aan beide uiteinden van het spectrum worden volgens Ricœur gevoelens losgemaakt in het zelf die spontaan gericht zijn op anderen. Zowel door het lijden als door het morele appèl. Daarom hoort zorg thuis op het gebied van de ethiek. Aan de zelfwaardering, als reflexief moment in de gerichtheid op goed leven, voegt zorg de dimensie van het gebrek toe; dit maakt dat we vrienden nodig hebben. Door het effect van zorg op de zelfwaardering neemt het zelf zichzelf waar als een ander te midden van anderen. Deze waarneming omvat verschillende elementen: omkeerbaarheid, onvervangbaarheid en overeenkomstigheid. Omkeerbaarheid houdt in dat de rollen van het zelf en de ander kunnen wisselen. Tegelijkertijd zijn de personen die deze rollen hebben onvervangbaar, omdat het zelf niet dezelfde is als de ander. Zorg voegt hier de dimensie van waarde toe die mensen voor ons kunnen hebben. En boven alles plaatst Ricœur de overeenkomst tussen het zelf en de ander, het gevolg van de uitwisseling van zelfwaardering en zorg voor anderen. Ik kan mijzelf niet waarderen als ik anderen niet waardeer als mijzelf. De waardering voor de ander als een zichzelf is fundamenteel equivalent met de waardering voor zichzelf als een ander.

135 Ricœurs stelling dat het besef van kwetsbaarheid en sterfelijkheid iets waardevols is dat de zorgende

mens ontvangt van de lijdende mens zou misverstaan kunnen worden als een verheerlijking van het lijden. In de geschiedenis van verschillende wereldreligies zijn voorbeelden te vinden waarin lijden wordt beschouwd als iets dat nodig is om een goed mens te worden (als mogelijkheid tot loutering of als straf). Deze visie kan leiden tot de overtuiging dat zorg niet perse goed hoeft te zijn omdat het lijden ook waarde heeft. Maar, erger nog, het wist het idee van wederkerigheid uit dat voor Ricœur nu juist zo principieel is.