• No results found

4 Goed werk (het denken over normatieve professionalisering)

4.4 De existentiële en politieke betekenis van werk

In het normatieve professionaliseringsdiscours wordt vaak de term “goed werk” (Jacobs, Meij, Tenwolde, & Zomer, 2008) gebruikt. Hiermee wordt bedoeld: “werk dat deugt en deugd doet” (Kunneman, 2013a). De onderliggende gedachte is dat werk, behalve een economische waarde (brood op de plank) in potentie ook altijd op andere

manieren zin heeft en zin geeft (zie ook Klamer, 2010). De uitoefening van een beroep heeft een existentiële betekenis, omdat het kan bijdragen aan

zelfverwerkelijking, of, om de woorden van Ricœur te gebruiken, aan ontwikkeling van identiteit238. Vanuit dit perspectief kan goed werk worden gedefinieerd als werk

dat leidt tot zelfwaardering en zelfrespect. Iemand waardeert zichzelf wanneer zij het eigen handelen (het eigen werk) als goed beoordeelt; wanneer dat werk past binnen de heersende normen groeit daarmee ook het zelfrespect. In het werk van professionals speelt daarom altijd de dialectiek tussen de idem- en ipse-kant van (persoonlijke en professionele) identiteit een rol. Dat wordt heel duidelijk zichtbaar tijdens

“kantelmomenten” (van den Ende, 2011, p. 39) waarop professionals zelf als persoon niet buiten schot blijven. Van den Ende deed onderzoek naar de vraag hoe

professionals omgaan met onverenigbare waarden en normen en uiteenlopende belangen. Zij komt tot de conclusie dat goed werk inhoudt: positie kiezen. Daarmee komt de politieke betekenis van werk in beeld, die we ook in voorgaande

hoofdstukken al tegenkwamen. Er is een direct verband tussen het werk dat mensen doen en de positie die zij innemen in de samenleving239. Tronto liet in verband met

zorg zien hoe de verdeling van verantwoordelijkheden samenhangt met de positie die mensen in de samenleving (gekozen of toebedeeld gekregen) hebben. Mensen die toevallig rijk zijn, of wit, of man, kunnen het zich veroorloven om zorgtaken uit te besteden (zie hoofdstuk 2). Tronto verbindt de verdeling van

(zorg)verantwoordelijkheden met machtsposities en het oordeel over wat goede zorg (c.q. goed werk in verband met zorg) is met rechtvaardigheid en democratie. Bij Ricœur zagen we dat het vermogen om positie te kiezen een wezenlijk deel is van menselijke identiteit. Hoewel Ricœur niet expliciet ingaat op de betekenis van werk in verband met identiteit, biedt zijn visie op de relatie tussen narratieve identiteit, ethische identiteit en het handelen van personen relevante aanknopingspunten met betrekking tot professionele identiteit en normatieve professionaliteit240. Werk is een

manier om goed leven, met en voor anderen, in rechtvaardige instituties, vorm te geven. Het zelf, dat zegt: ‘hier sta ik’ neemt verantwoordelijkheid voor het eigen handelen in relatie tot anderen. Dat kan in allerlei situaties zijn en dus ook in concrete hulpverleningsrelaties, of in de bredere institutionele context van een organisatie of een wijk of zelfs de samenleving als geheel, waarin professioneel handelen plaatsvindt. Zo beschouwd is werk bij uitstek een plek waar professionals hun identiteit

ontwikkelen en tonen, zeker wanneer in dat werk relaties met andere mensen centraal staan.

In verband met normatieve professionalisering kunnen de opvattingen van Tronto en Ricœur over de existentiële en politieke betekenis van werk worden aangevuld met een aantal andere invalshoeken. Van Ewijk refereert bijvoorbeeld aan Bourdieu en

Durkheim (van Ewijk, H. 2013, pp. 44-52). Bourdieu gebruikt de begrippen veld en

238 Zie § 3.3 over het verband dat Ricœur legt tussen de handelingstheorie en de morele theorie. 239 Dit geldt overigens ook voor vrijwilligerswerk (van der Vet, 2015).

240 Zie ook de Masterscriptie van Iris Hartog Goed en rechtvaardig professioneel handelen. Implicaties van de ethiek

van Ricoeur voor de relatie tussen het ethische en het morele in normatieve professionalisering http://igitur-

archive.library.uu.nl/human/2012-0913-

habitus, waarbij velden staan voor de maatschappelijke structuren waarbinnen (en waartussen) machtsrelaties bestaan en habitus voor de innerlijke structuur die mensen ontwikkelen om zich aan te passen aan – en te voegen in – verschillende velden. In een veld krijgt gemeenschappelijkheid vorm door middel van regels en patronen, die in formele structuren en informele verhoudingen tot uiting komen en onder andere zichtbaar worden in ethische en esthetische waarden en waardeoordelen. Er vindt voortdurend interactie en machtsspel plaats. Een veld kan elk deel van de samenleving zijn, dus ook een organisatie, of een beroepsgroep of een institutie waarbinnen mensen werken. De habitus is de manier waarop mensen zich in het veld handhaven. Het omvat het vermogen om te interpreteren en het vermogen om te oordelen, te voelen en te handelen. Vanuit deze sociologische invalshoek wordt duidelijk dat er een wisselwerking is tussen de sociale omgeving en de actoren – dat kunnen zowel

individuele personen als organisaties zijn (van Ewijk, H. 2013, p. 48) – die zich in die omgeving bevinden. Actoren hebben qua macht en invloed verschillende posities in het veld, afhankelijk van de verschillende vormen van kapitaal waarover zij

beschikken. Naast financieel kapitaal onderscheidt Bourdieu ook sociaal en educatief kapitaal. In verband met professionele beroepsuitoefening zijn alle drie soorten kapitaal relevant, zowel voor de individuele werker/actor als voor de organisatie (en andere instituties) waar deze deel van uitmaakt. Durkheim beschouwde

beroepsgroepen als een belangrijke bindende factor in de industriële samenleving omdat zij zich nestelen “tussen de staat en het particuliere” (zie van Ewijk, H. 2013, p. 49). Arbeid bindt mensen aan elkaar, omdat ze er een gemeenschappelijk belang hebben en een gezamenlijk doel. Durkheim had zelfs het idee dat er ooit een tijd zou komen waarin de sociale en politieke organisatie van de samenleving gebaseerd zal zijn op professies. Dit standpunt, dat hij al meer dan een eeuw geleden verkondigde, lijkt grotendeels achterhaald in deze tijd van tijdelijke contracten en managementmacht. Eén aspect ervan is echter nog steeds actueel en sluit aan bij het gedachtegoed over normatieve professionalisering: het idee dat werk een belangrijke betekenis kan hebben voor het leven en het samenleven van mensen.

Voor veel mensen is hun werk belangrijk vanwege de sociale dimensie: ze hebben er relaties met andere mensen en zij voelen er zich thuis. Zij betekenen er iets voor anderen en anderen betekenen er iets voor hen (Klamer, 2010). Mensen ontlenen hun positie in de samenleving én hun identiteit voor een groot deel aan het beroep dat ze uitoefenen241. Dat heeft onder andere te maken met de beroepsgroep waartoe ze

horen en de maatschappelijke status van het betreffende beroep: een dokter wordt anders bekeken dan een vuilnisman. Daarnaast straalt het imago van het bedrijf of de organisatie waar mensen werken en de (maatschappelijke) betekenis daarvan af op degenen die er werken242. In dit opzicht kan werk worden beschouwd als iets wat

mensen nodig hebben, omdat het ertoe bijdraagt dat zij hun plekje vinden tussen de

241 Als mensen met pensioen gaan – of ontslagen worden – missen ze het contact met collega’s vaak meer

dan de inhoud van het werk. Mensen die werkloos zijn voelen zich vaak niet alleen eenzaam maar ook nutteloos: ze missen iets wat belangrijk is voor hun identiteit.

242 In positieve zin: een verpleegkundige kan er trots op zijn dat ze bij een topziekenhuis werkt. Maar ook

in het negatieve: denk aan baliemedewerkers van de bank die aangesproken worden op het foute bonusbeleid van de managers, of het beeld dat men heeft van VW na de sjoemelsoftwareaffaire.

wijde wereld en de beslotenheid van hun eigen huis. Kunneman voegt aan deze existentiële betekenis die werk kan hebben voor individuen ook een politieke dimensie toe. Hij denkt dat in “het complexe netwerk van organisaties en instituties” ook “van dag tot dag de materiële en symbolische reproductie plaatsvindt van het mondiale economische systeem en de daarmee verbonden machtsverhoudingen” (Kunneman, 2005, p. 255). Met andere woorden: op het werk, in de dagelijkse beroepsuitoefening, gebeurt in het klein tussen mensen wat op wereldniveau ook gebeurt. Werk zou in deze zin kunnen worden beschouwd als de verbindende schakel tussen het leven van elke afzonderlijke mens en de samenleving als geheel, ofwel “de ‘missing link’ tussen levenskunst en wereldburgerschap” (Kunneman, 2005, p. 243)243. Daarom is het

belangrijk om moreel besef in de bedrijfsprocessen aan te wakkeren en in organisaties en instituties te werken aan de ontwikkeling van “moreel kapitaal” (Kunneman, 2012, 2013a, 2013b). Moreel kapitaal wordt omschreven als: “het geheel van de persoonlijke, relationele en culturele bronnen die mensen helpen om in de context van instituties en organisaties zorgzaam te zijn voor anderen, ambachtelijk te werken, goed met elkaar samen te werken en onverschilligheid en misbruik van macht vreedzaam te

begrenzen” (Kunneman, 2012, p. 8; cursivering van Kunneman). In organisaties en instituties, waar professionals en managers en bestuurders ervaren dat modus-één en modus-twee kennis en verticale epistemologieën en rationele controle en

beheersingsinstrumenten (of, in de woorden van Wierdsma: regelmaatkennis) tekort schieten wanneer zij goed om willen gaan met de “moerassige complexiteit”

(Kunneman, 2013b, p. 40) van hun werk, kan moreel kapitaal ontstaan wanneer beroepsbeoefenaars zichzelf in het geding brengen en actief op zoek gaan naar problemen in plaats van alleen naar oplossingen. Frontlinie-professionals met verschillende beroepsachtergronden, die collectieve bemoeienis hebben met leefgebieden van mensen en daarbij verschillende werkwijzen en kennisclaims

hanteren, zouden niet bang moeten zijn om conflicten met elkaar aan te gaan. Want in de huidige maatschappelijke en organisatorische context, is aandacht voor “inter- normatieve professionalisering … minstens zo belangrijk” als aandacht voor “intra- normatieve professionalisering” (van Ewijk J., 2013, p. 359; cursivering van van Ewijk). Om stagnaties in de inter-professionele samenwerking te doorbreken (en in de toekomst te voorkomen) is het belangrijk dat zij leren om waardig met elkaar te strijden, zoals beoefenaars van oosterse martiale kunsten doen in de ‘dojo’. Cruciale elementen van zo’n waardige strijd zijn onder andere de beschikbaarheid van ‘een afgebakend strijdperk’ en de verantwoordelijkheid van de strijders om schade en letsel aan andere betrokkenen te voorkomen (van Ewijk J., 2013, p. 363).

Om te kunnen omgaan met de onvermijdelijke intra- en intermenselijke

‘moerassigheid’ en om de economische en ecologische rampen die in de huidige wereld op ons afkomen het hoofd te bieden, is amor complexitatis (Kunneman, 2013b, p. 33) nodig. Volgens Kunneman leven wij in de tijd van de ‘pre-naissance’, waarin de

243 Kunneman refereert hier aan het werk van Manschot, die als hoogleraar aan de UvH in de jaren ’90

eerst de basis legde voor de filosofie van de levenskunst (die daarna met name door Dohmen veel verder is uitgewerkt) (Manschot, 1992) en later tegen het eind van zijn hoogleraarschap, pleitte voor

bekende morele, maatschappelijke en wetenschappelijke kaders tekortschieten en nieuwe morele kaders ontstaan en “de hamvraag is wat je daar zelf in bij kunt dragen. Op school, op je werk, in de politiek. Dat is lastig, maar dat kun je ook omkeren. Op al die plekken hebben we ruimte om met veranderingen te beginnen” (interview in Trouw d.d. 8 juni 2015). Het bewerkstelligen van zulke veranderingen vraagt om een beweging in instituties en organisaties, die probeert van binnenuit in de systemen stapsgewijs veranderingen in gang te zetten. Dit is de inzet van normatieve professionalisering. Als werkterreinen die zich hiervoor bij uitstek lenen noemt Kunneman bijvoorbeeld het sociaal werk en aanverwante beroepenvelden zoals de zorgsector en het onderwijs. Overal waar “vragen in verband met productiviteit en efficiëntie aansluiting vinden bij moreel engagement en existentiële zingeving” (Kunneman, 2007, p. 107) kunnen “werkplaatsen en laboratoria binnen de systemen” (Kunneman, 2013a, p. 452) worden gecreëerd voor de ontwikkeling van moreel kapitaal. Het gedachtegoed van Sarah Banks sluit hierbij goed aan. Banks ontwikkelde het concept ‘ethics work’ in verband met de toenemende spanning die zij signaleert bij social workers, tussen persoonlijk engagement enerzijds en de druk om

verantwoording af te leggen als professional anderzijds244. Banks omschrijft ‘ethics

work’ als “just good practice” én als “just, good practice”245. Zij is van mening dat

professionals in het sociaal werk constant leven in het spanningsveld tussen ‘personal engagement’ en ‘professional accountability’ (Banks, 2013). Wie zij zijn als persoon is onlosmakelijk verbonden met wat zij doen als professional. Daarom hebben zij ethiekwerk te doen: “the effort people put into seeing ethical aspects of situations, developing themselves as good practitioners, working out the right course of action and justifying who they are and what they have done” (Banks, 2013, p. 600).

Ethiekwerk246 bestaat uit kritische ethische reflectie, “as opposed to learning rules and

mechanical methods of making choices” (Banks, 2013, p. 601). Hoewel Banks het heeft over sociale professionals is dit concept ook goed bruikbaar in verband met normatieve professionalisering en identiteitsontwikkeling van veel andere

beroepsgroepen. De motivaties die zij toeschrijft aan sociale professionals – het verlangen om anderen te helpen en de bevrediging die dat oplevert; het verlangen om iets te veranderen in de maatschappij en de praktijk (Banks, 2013, p. 592) – zijn namelijk ook in andere mensgerichte beroepen zeer herkenbaar247. Ethiekwerk kan

daarom worden beschouwd als een essentieel onderdeel van elke professionele ethiek. Het omvat een aantal overlappende elementen (Banks, 2013, pp. 600-601):

244 Als gevolg van het New Public Management, een trend die in Engeland een naam heeft gekregen maar

ook elders in de Westerse wereld zichtbaar is.

245 Uitspraak tijdens key note speech van Sarah Banks op symposium Professional ethics and normative

professionalization: a critical dialogue (Universiteit voor Humanistiek, Utrecht, 25-2-2014).

246 De term ethiekwerk is met instemming van Sarah Banks overgenomen door het lectoraat Innovatieve

Maatschappelijke Dienstverlening en wordt o.a. gebruikt als titel van een reeks publicaties over ethische en morele aspecten op het gebied van het sociaal werk en voor een website met reflectiemethoden www.ethiekwerk.hu.nl.

247 Banks onderschrijft dit standpunt (in een persoonlijk gesprek tijdens het symposium Professional ethics

 Framing work: ethisch relevante kenmerken van situaties kunnen identificeren en vanuit die focus zichzelf en die situaties kunnen plaatsen in het kader van de politieke en sociale context; niet als slachtoffer of toeschouwer maar als actor.

 Role work: in staat zijn om een of meerdere professionele rollen te identificeren en uit te voeren; positie kunnen kiezen in een situatie.

 Emotion work: in staat zijn (en moeite doen) om emoties te creëren en te tonen maar ook om emoties te hanteren en te onderdrukken wanneer dat nodig is.  Identity work: werken aan het eigen ethische zelf; in staat zijn om de eigen

identiteit te kiezen, ontwikkelen en te handhaven.

 Reason work: moeite doen om alle kanten van een situatie te zien en rekening te houden met verschillende perspectieven; ethische oordelen kunnen vormen en beslissingen kunnen nemen en verantwoorden.

 Performance work: alle hierboven genoemde elementen laten zien in uiterlijke prestaties zoals communicatieve interactie en lichamelijke actie.

Bij ‘ethics work’ gaat het naast kennis, vaardigheden en een kritische attitude dus ook om een wijs gebruik van emoties en lichamelijkheid. Emoties zijn lange tijd verguisd in verband met professionaliteit, vanwege het risico dat zorgverleners te betrokken raken bij hun cliënten. Maar emoties kunnen fungeren als een moreel

“signaleringsinstrument” (Keinemans, 2014b, p. 22) omdat ze opkomen wanneer waarden en idealen in het geding zijn. En ook naderhand spelen emoties vaak nog een rol, wanneer iemand naar aanleiding van een moreel beladen praktijksituatie

‘secundaire gevoelens’ zoals spijt of opluchting ervaart. Dit zou ‘moreel residu’248

genoemd kunnen worden. Lichamelijke actie, zoals door Banks genoemd als onderdeel van ‘performance work’, is (evenals emotionaliteit) iets wat over het algemeen niet met professionaliteit wordt geassocieerd (behalve als het over sporters gaat). Toch is het op het gebied van de zorg en het sociaal werk vaak onlosmakelijk verbonden met goed werk: bij de ondersteuning van mensen is lichamelijke actie letterlijk en figuurlijk (bijvoorbeeld in de vorm van een schouderklopje of een duwtje in de rug) onmisbaar. Aandacht voor identiteit, voor emoties en voor de wijze waarop lichamelijkheid een rol speelt in de uitoefening van het werk, past het bij het idee van normatieve professionalisering. Dit is namelijk eerder te beschouwen als een

levenswijze, in de zin van een “belichaamde kwaliteit” (van Ewijk, H. 2013, p. 57) die iemand zich eigen maakt door voortdurende oefening en reflectie dan als een

methodiek die uit een boek of in een training kan worden aangeleerd.

4.5 Slotbeschouwing over het denken over normatieve