• No results found

3 Goed leven (het denken van Ricœur)

3.4 Het zelf en de ethische gerichtheid

3.4.4 Beschouwing: de relatie tussen identiteit, zorg en macht

De inhoud van deze studie kan dienen als basis voor een nieuw perspectief op de verantwoording van het professionele handelen in de zorg en het sociaal werk. Waar dit nu in de praktijk vooral gebeurt op basis van wetten en systeemnormen (zoals kwaliteitscriteria, richtlijnen, protocollen en codes) maakt Ricœur ook ruimte voor ervaringskennis en persoonlijke en professionele waarden. Hoewel Ricœur schrijft over menselijk handelen in het algemeen, biedt zijn stelling dat de ethische gerichtheid van het zelf (de wens om goed te leven, met en voor anderen, in rechtvaardige

138 Overigens bestaan er steeds meer bewijzen voor de stelling dat ook dieren zo’n gevoel voor

(on)rechtvaardigheid hebben, zie de Waal (2013, p. 27).

139 Dit doet denken aan een stelling van Sporken: “we [hebben] op negatieve wijze enig idee van wat

humaniteit als ethische eis inhoudt door de zgn. ‘contrastervaring’… van mensonwaardige situaties” (Sporken, 1977, p. 30).

instituties) oorspronkelijker is dan de verplichtende normen van de moraal, belangrijke aanknopingspunten voor morele oordeelsvorming in de beroepspraktijk. Uit deze stelling volgt, dat zelfwaardering een belangrijke rol speelt bij de beoordeling van de juistheid van een bepaalde handelwijze: iemand interpreteert het eigen handelen en beoordeelt het als goed in het licht van de eigen idealen en levensdoelen. Dit vraagt echter om een stevige (persoonlijke en professionele) identiteit. Want als iemand niet zeker is over de eigen positie binnen de (organisatorische en maatschappelijke) context, weet zij waarschijnlijk ook niet wat het goede is om te doen en te laten. Ricœur verbindt het ervaringsbewijs (‘mijn handelen is goed’) niet voor niets met het getuigenis (‘hier ben ik’) uit de vorige studie, waarbij zoals we zagen het appèl van de ander een cruciale rol speelt. Iemand kan zelf niet bewijzen dat het oordeel over het eigen handelen waar is; hooguit kan zij zich daarbij beroepen op geloofwaardigheid in de ogen van anderen, zegt Ricœur. Wat die anderen vinden, is dus ook belangrijk. Als het gaat om professioneel handelen met en voor cliënten en collega’s op het gebied van de zorg en het sociaal werk, raakt het goede leven van anderen altijd aan het eigen goede leven en het eigen oordeel over wat goed leven is staat dus niet los van oordelen van anderen daarover. Dit is ook van belang in verband met de ontwikkeling van professionele identiteit.

Ricœur verbindt de tweede component van de ethische gerichtheid (‘met en voor anderen’) expliciet met zorg. De preliminaire opmerkingen die hij in dit verband maakt (dat zorg een dialogische dimensie toevoegt aan zelfwaardering; dat het bij zelfwaardering niet om het ‘ik’ gaat maar om het zelf dat zichzelf waardeert als een mens te midden van andere mensen; en dat het gaat om capaciteiten die alleen maar kunnen worden gerealiseerd door bemiddeling van de ander), herinneren aan de opvattingen van Tronto. Zij stelde dat zorg belangrijk is in verband met goed leven, dat de ander echt anders is dan ik, dat mensen waardering verdienen op basis van hun capaciteiten (en niet op basis van wat zij verwezenlijkt hebben) en dat zij hun

capaciteiten alleen maar kunnen ontplooien in relaties met andere mensen. Deze opmerkingen wijzen op het existentiële belang van zorg: ze onderstrepen dat zorg onlosmakelijk verbonden is met het leven en samenleven van mensen.

Identiteit en normatieve professionaliteit

Hoewel Ricœurs omvattende concept van zorg, als iets wat bijdraagt aan

zelfwaardering en (dus) aan ontwikkeling van eigen identiteit, niet specifiek bedoeld is voor het omschrijven van professionele zorg, is het in verband met de ontwikkeling van normatieve professionaliteit op het gebied van de zorg en het sociaal werk een belangrijk ethisch uitgangspunt. Het impliceert namelijk dat professionals niet alleen het perspectief van de cliënt en/of andere betrokkenen moeten meenemen omdat dit voor die cliënt tot goede zorg leidt (zoals Tronto stelt), maar ook omdat het voor henzelf van waarde is. Hier komt de identiteitsontwikkeling van de professional weer in beeld. Volgens Ricœur krijgen mensen die zorg geven (als mens en als professional), door het geven van zorg, iets terug van de ander voor wie zij zorgen. Doordat de ander (die zorg nodig heeft) in het zelf de capaciteit bevrijdt om zorg te kunnen geven én doordat het zelf, door zorg te geven, beseft dat hij deelt in de kwetsbaarheid en de sterfelijkheid van de ander, blijkt dat zij elkaar nodig hebben. Mensen zorgen dus

volgens Ricœur ‘spontaan’ voor anderen, niet uit verplichting en ook niet alleen maar omdat het vreugde verschaft (zoals Tronto meent), maar vanwege het effect dat het heeft op hun zelfwaardering. Door zorg neemt het zelf zichzelf waar als een ander te midden van anderen en dit draagt bij aan goed leven. Dit standpunt van Ricœur doet denken aan de responsiveness in de theorie van Tronto (zie § 2.2.1). Want ook daar gaat het erom dat mensen zich bewust zijn van hun eigen kwetsbaarheid en hun eigen behoefte aan zorg. Ook Tronto werkt in haar theorie toe naar compensatie van de dissymmetrie tussen het geven en ontvangen van zorg. Zij benadrukt echter dat responsief-zijn niet hetzelfde is als wederkerigheid. Het gaat er bij responsiveness niet om dat de zorggever in ruil voor de gegeven zorg de bevestiging krijgt dat de gegeven zorg de juiste zorg is (of zelfs een meer persoonlijk blijk van waardering van de zorgontvanger). Het is ook niet voldoende te denken: ‘stel dat ík in de schoenen van die ander stond (of in het bed van die ander lag)’. Goede zorg impliceert voor Tronto dat de zorggever zich vooral afvraagt: ‘hoe zou het voor die ánder zijn?’. Ook Ricœur stelt uitdrukkelijk dat de zorggever zich moet realiseren dat de ander geen ander mijzelf is, maar een ander zelf, dus een ander dan ik. Hij zegt echter ook dat het zelf en de ander weliswaar onvervangbaar zijn, maar tegelijkertijd ook omkeerbaar en overeenkomstig. Daarom is voor hem de notie van wederkerigheid wél essentieel. Zowel met betrekking tot het idee van wederkerigheid als met betrekking tot het anders-zijn van mensen leggen Tronto en Ricœur dus verschillende accenten. Wederkerigheid is bij Ricœur onlosmakelijk verbonden met de ethische gerichtheid, terwijl Tronto het associeert met het streven naar universaliseerbaarheid van Rawls en Kohlberg. En voor Tronto impliceert het anders-zijn een fundamenteel, niet te overbruggen, verschil tussen mensen, terwijl Ricœur juist probeert het verschil op te heffen door zijn stelling dat ieder zelf een ander is en ieder ander een zelf en (dus) het zelf een ieder. Zo maakt Ricœur duidelijk dat naast zorg ook gelijkheid van belang is in verband met goed leven en dat (daarom) rechtvaardige instituties nodig zijn. Hier komt de maatschappelijke dimensie in beeld die essentieel is in het denken over normatieve professionaliteit.

Deel uitmaken van

Ricœurs (aan Arendt ontleende) visie op macht, als iets fragiels wat slechts bestaat voor zover en voor zolang als mensen het samen laten gebeuren, evenals zijn

opmerking dat het bij een rechtvaardige verdeling niet alleen gaat over het ontvangen van iets (goederen of zorg) maar ook over het ‘deel uitmaken van’ de samenleving (met bijbehorende verantwoordelijkheden), herinnert aan Tronto’s politieke visie. Zij heeft het niet alleen over een rechtvaardige verdeling van zorg maar ook over een rechtvaardige verdeling van zorgverantwoordelijkheden. Het ‘deel uitmaken van’ de samenleving is expliciet aan de orde in haar omschrijving van de vijfde dimensie van zorg (‘caring with’). Zo’n visie op macht, die verbonden is met vermogens in plaats van met overheersing, werpt een ander licht op de ‘kloof’ tussen managers en

professionals, omdat het de focus richt op capaciteiten die mensen hebben als het gaat om het realiseren (en faciliteren) van zorg, in plaats van op de positie die iemand heeft in de hiërarchie. Het gaat er niet om hoeveel mensen iemand ‘onder zich heeft’ of ‘aanstuurt’ (hoewel dit vaak het eerste is wat managers melden als zij zichzelf

positioneren, alsof zij daar hun identiteit aan ontlenen); het is veel belangrijker of iemand zich realiseert dat hij zelf (slechts) een van de vele personen is die meewerkt in/aan het zorgproces. Deze politieke visie op macht legt de nadruk op het besef dat iedereen een eigen verantwoordelijkheid heeft als actor in het zorgproces. Dit biedt een veelbelovend perspectief voor verandertrajecten in organisaties, omdat

deskundigheid en verantwoordelijkheid centraal komen te staan, in plaats van beheersing en controle.