• No results found

3 Goed leven (het denken van Ricœur)

3.3 Het zelf en de narratieve identiteit

3.3.6 Beschouwing: de betekenis van verhalen

De notie van narratieve identiteit die Ricœur in deze studie uitwerkt is vermoedelijk voor veel professionals op het gebied van de zorg en het sociaal werk zeer herkenbaar: zij hebben geleerd om te luisteren naar de verhalen van hun cliënten om te kunnen begrijpen wie zij zijn en wat zij nodig hebben. Het is een belangrijk deel van hun werk om samen met cliënten te zoeken naar betekenis – én om van betekenis te zijn – in het leven van hun cliënten (zie ook hoofdstuk 6). Maar het is de vraag of zij zich er wel altijd van bewust zijn dat de dialectiek van de discordante concordantie in de hulpverleningsrelatie niet alleen de identiteit van cliënten betreft, maar ook hun eigen (persoonlijke en professionele) identiteit. Net zoals onvoorziene gebeurtenissen in iemands persoonlijk leven achteraf bekeken veranderen in noodzakelijkheden die passen in haar levensgeschiedenis en bijdragen aan de ontwikkeling van haar identiteit, zijn ervaringen tijdens de beroepsuitoefening van invloed op de ontwikkeling van de identiteit van een hulpverlener. Daarbij is zowel de idem- als de ipse-kant van belang. Een professional ontwikkelt enerzijds een arsenaal aan vaardigheden en een bepaalde attitude waardoor zij in de praktijk steeds op eenzelfde, herkenbare manier handelt. Mensen weten wat ze van een professional met een bepaald beroep mogen

verwachten en dat hangt samen met het publieke vertrouwen in een beroepsgroep als geheel. Aan de andere kant is het ook belangrijk dat een professional persoonlijk stelling durft te nemen in situaties waarin de afloop ongewis is en het eigen handelen kan verantwoorden.

De relatie tussen beroepspraktijk en het leven van het – c.q. als een – zelf Net als Tronto gebruikt Ricœur het beeld van praktijken die door middel van

verschillende relaties in elkaar genesteld zijn. Dit beeld past goed bij het professionele handelen op het gebied van de zorg en het sociaal werk. Wat een verpleegkundige, of een maatschappelijk werker, met een cliënt doet moet immers passen binnen de constitutieve regels van een beroep en in het bredere omvattende geheel van de maatschappelijke omgangsvormen, maar ook worden afgestemd op de specifieke cliënt en de context waarin deze leeft. Maar waar Tronto vooral kijkt naar de ‘buitenkant’ (de relaties tussen mensen en contexten) brengt Ricœur hier ook de ‘binnenkant’ in beeld. Doordat hij praktijken verbindt met levensplannen wordt zichtbaar hoe een praktijk (bijvoorbeeld een ambt of een vak) een belangrijke betekenis kan hebben in iemands levensverhaal. Zo verbindt hij de keuze voor specifieke beroepspraktijken met persoonlijke identiteit.

Literatuur als experimenteerruimte

Ricœur maakt aannemelijk dat literaire verhalen en levensverhalen elkaar aanvullen, ondanks – of misschien juist wel dankzij – hun contrast. Het idee dat literatuur de mogelijkheid biedt om te experimenteren met identiteit, vanwege de analogie tussen de identiteit van een personage in een verhaal en de identiteit die tot uiting komt in het handelen van een persoon in het ‘echte’ leven, roept de vraag op of het mogelijk is om literaire verhalen structureel te gebruiken in het kader van persoonlijke en

professionele ontwikkeling123. Het is de moeite waard om te onderzoeken of (en hoe)

bepaalde verhalen zouden kunnen ‘werken’ in het onderwijs en tijdens bij- en

nascholing in de zorg en het sociaal werk, bijvoorbeeld om te ervaren wat het betekent als iemand positie kiest in een dilemmasituatie. En in een breder kader zou kunnen worden onderzocht of bepaalde verhalen geschikt zijn om ‘epistemological ignorance’ en ‘priviliged irresponsibility’124 tegen te gaan (en zo te komen tot een meer

rechtvaardige verdeling van zorg en zorgverantwoordelijkheden in organisaties en instituties).

Praktische vragen

Ricœurs visie op de samenhang tussen narratieve identiteit en ethische identiteit roept echter ook praktische vragen op. Wat heeft een professional nodig om tegen een cliënt te kunnen zeggen ‘hier ben ik; je kunt op mij vertrouwen’? De bescheiden positie ten aanzien van de instandhouding en de standvastigheid van het zelf impliceert dat een (existentiële) identiteitscrisis mogelijk is. Als dit voor personen geldt, kunnen ook professionals er last van hebben. Er zijn momenten waarop hun identiteit niet stevig is, waarop zij geen eigenaar zijn van hun ervaringen, gedachten of handelingen en hun zelf als het ware is uitgewist. Wat Ricœur op theoretisch niveau beschrijft, is in de praktijk regelmatig herkenbaar tijdens moreel beraad, wanneer hulpverleners hun twijfels benoemen. Betekent dit, dat zij dan ook slechtere hulpverleners zijn? Kan iemand wel verantwoordelijkheid nemen en zeggen ‘hier ben ik’, wanneer hij twijfelt aan zichzelf? In de praktijk lijkt het antwoord op deze vraag meestal ‘nee’ te zijn: professionaliteit wordt gelijkgesteld met zekerheid. Als basis daarvoor krijgen (toekomstige) hulp- en zorgverleners kennis aangereikt, ze oefenen vaardigheden en (leren) reflecteren op het eigen handelen. Bij die reflectie, bijvoorbeeld tijdens praktijkbegeleiding of supervisie, wordt vaak nadruk gelegd op de zoektocht naar persoonlijke drijfveren en belemmeringen. Veelgebruikte modellen zijn gericht op het blootleggen van iemands ‘authentieke’ kern, vanuit de gedachte dat het makkelijker wordt om beslissingen en het eigen handelen te onderbouwen als het ‘ware ik’ eenmaal gevonden is (Korthagen, 2009; Korthagen & Vasalos, 2002). Onder zulke

benaderingen ligt de aanname dat mensen een eigenheid hebben die los staat van anderen. Deze aanname klopt niet, als we het denken van Ricœur volgen. Want volgens hem is het samenvallen van ‘het binnendringen van het andere in de omheining van het zelf’ met ‘de beweging van het uitwissen van het zelf’ juist nodig om te kunnen zeggen ‘ik weet dat er veel kan maar ik kies dit, ik die zo wispelturig ben maar toch door jou wordt vertrouwd’. Het appèl van de ander is cruciaal op het punt waarop iemand twijfelt; de kloof tussen de vraag ‘wie ben ik?’ en het antwoord ‘hier ben ik!’, is dus precies het punt waarop het zelf zekerheid kan vinden. Deze visie op de dynamiek tussen het zelf en de ander, die Ricœur in deze studie onder andere illustreert door de vergelijking met verhalen – waarin ook altijd andere mensen een rol spelen – vertoont een sterke verwantschap met Tronto’s visie op autonomie, als iets wat ontstaat in relaties met andere mensen. In verband met de ontwikkeling van

123 Incidenteel gebeurt dit natuurlijk wel, wanneer docenten (stukken uit) een roman of een film als

illustratie gebruiken tijdens hun lessen.

professionele autonomie betekent dit, dat twijfels rondom ethische vragen niet veronachtzaamd of genegeerd moet worden; we moeten ze juist heel serieus nemen.