• No results found

Verschillen en overeenkomsten tussen Van Ruysbeek en Jones

Hedendaagse religieuze ervaringen

3.3 Verschillen en overeenkomsten tussen Van Ruysbeek en Jones

Genoemde personen beschrijven bepaalde ervaringen die zij mystiek noemen. Het mystieke betreft vooral het extreme. Bij Van Ruysbeek is dat vooral de Plou- manach-ervaring, bij Jones wordt deze ingeleid met de dood van Narcissus en culmineert in wat hij noemt de zelfrealisatie. Vergeleken met Erik van Ruysbeek zijn de ervaringen van Franklin Jones excentrieker en zijn de gevolgen ingrijpen- der, niet alleen voor hemzelf maar ook voor zijn medemensen, gelet op de aan- hang in de verschillende landen, de verspreiding van zijn geschriften, kortom gezien het maatschappelijk effect. Van Ruysbeek kan als een ‘gewoon’ persoon beschouwd worden die geen extreme situaties opzoekt en met enige schroom over zijn persoonlijke ervaringen vertelt. Jones experimenteert in alle heftigheid en wekt de indruk aan een zekere megalomanie te lijden. Zijn ervaringen ver- tonen de nodige psychotische kenmerken die hem echter geenszins van streek brengen waardoor onduidelijk is in hoeverre er van een psychose sprake is. Iemand met psychotische kenmerken hoeft bovendien niet in alles psychotisch te zijn25. Soms wordt er teveel waarde gehecht aan het diagnosticeren door artsen

allerbelangrijkste zouden zijn. Je kunt een ziekte hebben zonder ziek te zijn, want een ziekte hebben is nog iets anders dan ziek zijn. In haar onderzoek naar chronische ziekte en subjectiviteit citeert Ingrid Baart diverse onderzoekers die stellen dat ziek-zijn allereerst door de persoon zelf wordt vastgesteld. Ziek-zijn begint namelijk daar waar iemand zich in een bepaalde lichamelijke of psychi- sche toestand gedraagt als ziek, terwijl iemand in dezelfde toestand die zich niet zo gedraagt, niet ziek is26.

In dit kader kan ook worden verwezen naar William James die betoogt dat het niet zo van belang is of mystici nu wel of niet pathologisch en traumatisch gedrag vertonen. We dienen hen niet alleen maar vanuit een medische en psychiatrische bril te benaderen. In The varieties of Religious Experience schrijft hij:

‘Volgens medische opvattingen betekenen dergelijke extases niets anders dan gesuggereerde en nagebootste hypnotische toestanden met een intellectuele basis van bijgeloof en een fysieke basis van degeneratie en hysterie. Ongetwijfeld zijn dergelijke pathologische condities in vele, misschien wel in alle gevallen aanwezig geweest, maar dit zegt ons niets over de waarde die zij hebben voor de kennis van het bewustzijn dat zij teweegbrengen. Willen wij een waarderingsoordeel over deze toestanden vellen, dan moeten wij ons niet tevreden stellen met medisch gepraat, maar een onderzoek doen naar de vruchten die zij voor het leven opbren- gen.’27

James verzet zich tegen wat hij noemt medisch materialisme waarbij bepaald ge- drag en bijzondere afwijkende ervaringen slechts vanuit hun medische oorzaken worden verklaard en beoordeeld. Van Gerrit Achterberg, die vaak als de grootste Nederlandse dichter van de twintigste eeuw wordt beschouwd, is door psychia- ters vastgesteld dat hij een zeer ernstige persoonlijkheidsstoornis had met zowel psychopatische als narcistische kenmerken28. Na de moord op zijn hospita in

1938 werd hij wegens doodslag veroordeeld en ter beschikking van de regering gesteld. Het zou te betreuren zijn als men vanuit de medische (of strafrechtelij- ke) benadering geen oog heeft voor de kwaliteit van zijn dichterschap.

Wanneer het omstreden personen betreft, lijkt medisch materialisme een gemak- kelijk toevluchtsoord. In dit land werd gedurende de eerste maanden van 2002 Pim Fortuyn verschillende keren in de pers door psychologen en psychiaters als manisch-depressief afgeschilderd suggererend dat daarmee de kous af was. Karen Amstrong schrijft in haar autobiografie over haar hallucinaties, over hoe de werkelijkheid er soms vreemd uitzag en ze dingen deed die ze zich in het geheel niet realiseerde of ergens naar op weg ging maar op een totaal andere plek uitkwam. Uiteindelijk bleken dit symptomen te zijn van temporale epilepsie, de meest voorkomende vorm van focale epilepsie. ‘Mensen met temporale epilepsie zijn vaak godsdienstig’, vertelde haar specialist. Ze hoefde zich geen zorgen te maken. De ziekte had zelfs iets illusters: Dostojevski, van Gogh, Flaubert, Julius Caesar en Alexander de Grote zijn waarschijnlijk allemaal epileptici geweest.29

Gemakkelijk worden mensen om hun afwijkingen gestigmatiseerd, wordt er vanuit gegaan dat gebreken, afwijkingen en tekortkomingen van mensen iets abnormaals zijn, terwijl juist het perfecte als abnormaal en zelfs ongeloofwaar- dig beschouwd zou kunnen worden. Wanneer je er vanuit gaat dat iedereen abnormaal is, ben je waarschijnlijk meer tegen het leven opgewassen en heb je een gelukkiger bestaan dan wanneer je denkt dat iedereen normaal is.

Sommige mensen weten uitstekend om te gaan met een gebrek of een stoornis. Ze hebben daar niet altijd hulp bij nodig en zijn veelal in staat hun zwakte of ziekte uit te buiten of te sublimeren. Bij anderen is dat niet het geval. Veel hangt daarbij af van karakter en capaciteiten, maar ook van omgeving en medemensen, de ruimte rondom, plaats en tijd, want die bepalen voor een groot deel wie je bent en wie je wordt. Al datgene waarmee we in relatie staan is van invloed op wie we zijn. De ene persoon wordt met bepaalde afwijkingen in een bepaalde context een groot staatsman, terwijl een ander met dezelfde eigenschappen maar met andere mensen om zich heen en in een andere periode van de geschiedenis in de gevangenis terecht komt. De ene persoon wordt na een traumatische jeugd een beroemd kunstenaar en een ander, op wie aanvankelijk dezelfde medische dia- gnose van toepassing was, kan een slachtoffer zijn die psychiatrische bijstand behoeft. Er blijken velerlei factoren te zijn die dat bewerkstelligen. Een algehele beoordeling vanuit een enkel gezichtspunt is ten ene male onjuist. Daar doelde James op met zijn medisch materialisme.

Het ongewone gedrag van Gerrit Achterberg of Franklin Jones hoeft geen reden te zijn hen geheel terzijde te schuiven. Jones beschouwt zichzelf niet als ziek en is niet iemand die behandeld of genezen wil/moet worden. Zijn getuigenis spreekt bovendien velen aan en verschillenden zien in hem een leermeester30.

Het is dus niet geheel juist om het verschil in ervaring tussen Jones en van Ruys- beek te benoemen (en te verklaren) als die tussen een ziek en gezond persoon. Naast deze verschillen, de omstandigheden, de uitdagingen en het extravagante gedrag van de een en het onopvallende en meer intellectuele gedrag van de an- der, is er echter op grond van hun getuigenis een belangrijke overeenkomst te ontdekken. Beiden schrijven namelijk over een intensieve en alles omvattende

eenheidservaring.Van Ruysbeek beschrijft deze als ‘een eenheid die niet bestond

uit één verband met elkaar, uit onderlinge relaties maar uit een eenheid die wer- kelijk één was’. Jones spreekt over geen enkele afscheiding, zelfs geen eenwor- ding, maar onvoorwaardelijk in relatie zijn of niet afgescheiden zijn’.

Deze eenheid wordt door beiden bovendien omschreven, ingekleurd dan wel ge- karakteriseerd met vijf dezelfde kenmerken. Een eerste daarvan kan worden aan- geduid met verlies van het ikbesef. Nog nadrukkelijker dan bij Van Ruysbeek is de eenheid van ‘niet afgescheiden zijn’ verbonden met wat Jones noemt ‘de dood van Narcissus’. Maar ook Van Ruysbeek spreekt over het wegvallen van het ik dat ‘verdween in een universeel veld van leegte’. Het ik is geen ik meer: ‘ik was de boom, ik was de zon, onbegrijpelijk voor het verstand, vanzelfsprekend voor de ervaring’. De eenheidservaring staat dus bij beiden in nauw verband met een

verlies van het gehele ikbesef. ‘Het ego verdrinkt in zijn universele essentie.’ In de psychiatrie wordt verlies van het ik met depersonalisatie aangeduid: een ern- stige afwijking die het algehele functioneren1 totaal blokkeert. Aangezien dit laatste noch bij Jones noch bij Van Ruysbeek het geval lijkt te zijn, zitten er kennelijk meerdere kanten aan dit verschijnsel en hoeft een dergelijk verlies niet altijd ne- gatief te worden geïnterpreteerd.

Een tweede gemeenschappelijk karakteristiek van deze eenheid is het gevoel van

intens geluk. Het opgaan van het ego in een grotere alles overstijgende eenheid

brengt blijkbaar een diep geluksgevoel met zich mee. Jones schrijft dat hij een onbegrensde vorm van gelukzaligheid beleefde en bij Van Ruysbeek heet het: een oververzadiging van algehele volkomenheid.

Deze geluksbeleving ligt nauw vervlochten in wat ik als een derde gemeenschap- pelijk kenmerk van die eenheidservaring zie, namelijk een gevoel van alomvat-

tendheid en almacht. Jones schrijft dat hij het universele wezen is dat in alle din-

gen leeft, hij is Shiva. Vanuit de Vedanta filosofie noemt hij zich gerealiseerd: hij is hèt bewustzijn, dè werkelijkheid, hèt zijn. En de meer bedeesde Van Ruysbeek noemt zich in de mystieke eenheidsbeleving de ongrond, de zon, het Al, datgene wat uit zichzelf is. Van bescheidenheid is in deze mystieke ervaringen geen spra- ke, maar bescheidenheid is hier eigenlijk al een verkeerd woord omdat het ego er geen rol speelt.

Naast deze drie inkleuringen van de beleefde eenheid is het tijdloze aspect een vierde kenmerk dat uit de beschrijvingen van beide mystici naar voren komt. Van Ruysbeek schrijft heel duidelijk over een tijdloos ogenblik. Kathleen Raine meldt trouwens ook dat de ervaring enige tijd aanhield, maar dat ze geen enkel besef had hoelang deze duurde. Jones geeft in zijn verslag aan dat hij als oneindigheid leek te bestaan. ‘Er was geen andere ervaring, geen gedachte, gevoel of waarne- ming, behalve dat ik als oneindigheid scheen te bestaan.’ Bij een dergelijke on- eindigheid in duur kan men denken aan een eeuwigheid waar de tijd stil staat. Tenslotte is er nog een vijfde karakterisering uit de aangehaalde teksten van Jo- nes en Van Ruysbeek te distilleren. Dat betreft het totaal onverwachte van deze bijzondere ervaring. Hoewel Jones de indruk wekt al het mogelijke te doen om een intensieve en ingrijpende ervaring te krijgen, blijken de ervaringen die hij beschrijft hem toch plotseling en onverwachts te overkomen. En Van Ruysbeek begint de beschrijving van zijn eerste bijzondere ervaring met te zeggen dat hij totaal onwetend was van wat hem overkwam. Ook zijn latere ervaring overkomt hem zomaar, ‘op een zeker ogenblik’.

Deze vijf kenmerken tekenen de intensiteit van de aangeduide eenheidservaring en ik beschouw deze kenmerken in eerste instantie dan ook als karakteristiek voor deze mystiek van eenwording. Door het beschrijven en onder woorden bren- gen van de ervaringen wordt geprobeerd verschillende onderscheiden aspecten van het beleefde naar voren te brengen, maar in de mystieke werkelijkheid lijken me dergelijke onderscheidingen moeilijk aan te geven, aangezien er over een eenheidservaring wordt gesproken waar geen tegenstellingen en onderscheidin- gen zijn, waar ieder onderscheidingsvermogen lijkt te zijn uitgeschakeld. Slechts

vanuit een meer rationele en onderscheidende benadering zijn er diverse aspec- ten te onderkennen en kunnen we over verschillende kenmerken spreken. Een niet onbelangrijk gevolg van de mystieke ervaring is dat het leven van de betrokkene er totaal door verandert. William James noemt dat ‘de vruchten’ van de ervaring die hij als maatstaf van de intensiviteit van de ervaring beschouwt. Erik van Ruysbeek geeft in zijn boeken aan dat zijn leven door de ervaring geheel veranderde. Bij Jones is dit nog meer het geval. Onder telkens verschillende na- men werd hij het middelpunt van ‘The Free Daist Communion’.

Uit genoemde beschrijvingen wordt bovendien duidelijk hoe iedere afzonderlij- ke ervaring samenhangt met eerdere ervaringen en de resultante lijkt te zijn van een proces waarin met name gevoel, herinnering, taal en context een rol spelen. Dit betekent dat een ervaring nooit kan worden geïsoleerd. Hoewel Van Ruys- beek in de beschrijving van zijn ervaring meer aansluit bij de westerse mystiek (voornamelijk dus de christelijke mystiek, behalve dan dat hij zijn mystiek na- drukkelijk een mystiek zonder God noemt) en Franklin Jones zich vooral tot de Advaita Vedanta rekent, lijken hun gezamenlijke overeenkomsten aan te sluiten bij de universele mystiek, door Aldous Huxley aangeduid als ‘The Perrenial Phi- losophy’31. In het volgende hoofdstuk gaan we daar nader op in.