• No results found

Drie modaliteiten t.a.v het bestaan van God

Het historisch kader van de westerse secularisatie

2.2 Drie modaliteiten t.a.v het bestaan van God

De onrust in Europa aan het begin van de twintigste eeuw was groot, er ontston- den opstanden en – mede door de groeiende industrialisatie – grote tegenstellin-

gen, tussen machtigen en onmachtigen, tussen voorstanders van de techniek en aanhangers van de natuur, tussen rationalisten en romantici. De eigen indivi- dualiteit kwam meer centraal te staan. Het ging de mensen om het eigen leven dat ze leefden en beleefden. Macht en waarheid bleken bovendien voor verschil- lende mensen geen absolute gegevenheden, maar historische producten. Er kun- nen globaal ten aanzien van kerk en godsdienst drie modaliteiten worden onder- scheiden.

De eerste noem ik het traditionele monotheïsme waar God en godsdienst cen- traal staan. De kerkelijke leiders en de traditionele gelovigen bekenden zich in de regel tot de natuur en de romantiek, wezen Hegel, Marx en Nietzsche af en ver- wezen naar het rijke verleden waar de waarheid in volle glorie aanwezig en te vinden was. Landen waar de adel en de kerk openlijk minder macht uitoefenden, hadden in de regel minder last van de revolutionaire omwentelingen. In het enigs- zins anarchistische maar vooral ook calvinistische en verzuilde Nederland ont- stond (vooral bij de katholieken) een vorm van emancipatoir piëtisme. Daar kreeg de eigen beleving (de eigen religieuze ervaring) volop ruimte maar was het ge- loofsgoed zelf nog niet door het licht van de nieuwe geschiedenis beschenen. Andere vormen van deze modaliteit van het theïsme, zoals polytheïsme en pantheïsme, kwamen in dit deel van de wereld amper voor. Spinoza (1632-1677) de grote Nederlandse filosoof en aanhanger van het pantheïsme werd amper in de geschiedenisboekjes vermeld.

Voor menig wetenschapper vormden godsdienstige aangelegenheden geen se- rieus object van wetenschap, omdat veel aspecten van wat met godsdienst werd aangeduid als onbewijsbaar en irrationeel ter zijde werden gelegd. Het gezond verstand neigde ertoe om godsdienst als een ‘noli me tangere’ te beschouwen, als iets waar men niet dichtbij moest komen. De kloof tussen wetenschap en religie is volgens sommige auteurs zelfs onoverbrugbaar geworden6. Daarbij keert men

zich niet tegen God en de godsdienst maar staat men er meer onverschillig te- genover. Ik noem dit atheïsme, een tweede modaliteit die men ten aanzien van God en godsdienst kan innemen.

Een derde modaliteit benoem ik als antitheïsme waarbij men zich richt tegen God en godsdienst en in de regel ook tegen religies en tegen allerlei vormen van religiositeit. Vaak worden theïsme en atheïsme als tegenstellingen gezien, het- geen mij onjuist voorkomt. Daarom maak ik onderscheid tussen atheïsme en antitheïsme. Bij atheïsme spreken we over een benadering waar God of meer goden geen enkele rol spelen. Vele boeddhisten noemen zich atheïst, omdat het al dan niet bestaan van God er in hun ogen niet toe doet. De ‘a’ betreft een alfa privans: zonder God. Een atheïst is iemand waarbij het al dan niet bestaan van God geen rol speelt. God wordt ontkend noch bevestigd. In het andere geval be- noem ik de ‘a’ als een negatie die ik voor de duidelijkheid vertaal met ‘anti’ omdat het bestaan van één of meerdere goden duidelijk wordt ontkend. Een antitheïsti- sche opstelling wordt gekenmerkt door een negatieve houding waar God wordt ontkend, vaak zelfs bestreden en godsdienst ten stelligste wordt afgewezen, maar vaak ook iedere vorm van religie en religiositeit.

Een antitheïst is dus het tegenovergestelde van iemand die in God gelooft, maar voor ontkennen is het wel van belang te weten wat precies wordt ontkend. Dit is bij een ontkenning van het godsbegrip in het algemeen niet duidelijk en in de regel niet goed mogelijk. Er zijn honderden misschien wel duizenden gods- begrippen in omloop met monotheïstische, polytheïstische en pantheïstische varianten en de vraag is of die alle op dezelfde wijze kunnen worden ontkend. Zelfs het monotheïstische godsbegrip krijgt bijna om de eeuw een andere invul- ling, zoals Karen Amstrong7 heeft proberen aan te tonen. In sommige gevallen

kunnen er tussen monotheïsten, pantheïsten en atheïsten amper verschillen bestaan. De Babylonische spraakverwarring kan groot zijn. Een antitheïst houdt zich met al die onderscheidingen en nuanceringen niet bezig en trekt zich terug in de absolute ontkenning van dat alles.

Niet het antitheïsme of het theïsme, maar het atheïsme zorgt voor een andere benadering van religie waardoor er tevens een andere verhouding met cultuur en wetenschap kan ontstaan. Ken Wilber8 schrijft over een integratie van weten-

schap en religie, waarbij hij als boeddhist echter meer aan mystiek en verlichting denkt dan aan een georganiseerde godsdienst zoals die zich in het westen mani- festeert. Frits Staal9 betoogt dat de mystiek het hart van iedere religie vormt en

dat de opvatting dat mystiek, in casu de mystieke ervaring, irrationeel zou zijn, een mythe is die de vooruitgang van het denken in de kiem smoort en die nodig moet worden verlaten, of tenminste aan een kritisch onderzoek moet worden onderworpen.

Het groeiend individualisme en een andere kijk op de geschiedenis (als een dia- lectisch ontwikkelingsproces) ondergraaft ook het kerkelijke gezag en bewerk- stelligt dat velen in eigen verantwoordelijkheid zelf voor één van de modaliteiten kiezen. Hier ligt een belangrijke reden om de persoonlijke (religieuze) ervaring belangrijker te vinden dan wat kerk, godsdienst of religie verkondigen.