• No results found

Nieuwe mogelijkheden ter verklaring van het religieuze

5.2 Het ervaren

Terwijl William James een van de eersten was die de persoonlijke (religieuze) ervaring tot voorwerp van studie maakte, waren er in Europa voorlopers van het latere existentialisme, zoals Kierkegaard en Bergson, die de nadruk legden op het levende en vitale van de menselijke ervaring. Volgens Kierkegaard (1813-1855) kan de ervaring van de werkelijkheid niet in abstracties worden weergegeven omdat dit hersenspinsels (chimères) zijn. En Bergson (1859-1941) spreekt over ‘élan vi- tal’, over het ervaren van de werkelijkheid als een creatief en vitaal gebeuren. De existentiefilosofen benadrukten het existere van de mens, het openstaan naar de wereld en het er nauw mee gelieerd zijn. Martin Heidegger (1889-1976) stelt de vraag naar het zijn dat hij als een aanwezigheid (ουσια of παρουσια) opvat. Hij benadert dit ‘zijn’ echter niet zozeer vanuit de persoonlijke ervaring, maar vanuit een algemeen metafysisch kader waarmee hij een geheel eigen zijnsleer of onto- logie ontwikkelt. Het wezen van het er-zijn, het in de tijd aanwezig zijn, ligt vol- gens Heidegger in de existentie en in de coëxistentie8. Een andere vertegenwoor-

diger van het existentialisme, Merleau-Ponty (1908-1961), spreekt over être au

monde, over intentionaliteit waarmee wij ons in de ruimte bewegen, de ruimte

bewonen en er voor een deel mee samenvallen.

Het is vooral deze laatstgenoemde filosoof die graaft naar de wortels van het erva- ren, zij het in algemene termen. Hij spreekt niet over persoonlijke ervaring, maar over het ervaren als de oorsprong van de primaire ervaring. Volgens Merleau- Ponty zijn we in eerste instantie een ervaringsveld, waarbij noch over een subject noch over een object kan worden gesproken.

‘De universaliteit en de wereld bevinden zich in het diepste van de individualiteit en van het subject. Men zal dit nooit begrijpen zolang men van de wereld een ob- ject maakt. Men begrijpt het echter meteen als de wereld het veld van onze erva- ring is en als wij zelf niets anders zijn dan een zicht op de wereld, want alleen zo is de meest verborgen trilling van ons psychofysische zijn reeds een aankondiging van de wereld, alleen zo is de kwaliteit reeds de schets van een ding en het ding de schets van de wereld. Een wereld die altijd, zoals Malebranche zegt, een ‘onvol- tooid werk’ blijft, of die, zoals Husserl met betrekking tot het lichaam beweert, ‘nooit volledig geconstitueerd’ is, vereist geen constituerend subject en sluit het zelfs uit.’9

Aanvankelijk vormt het veld van de ervaring geen objectruimte, is er geen onder- scheid tussen subject en object, maar is er één enkele levenssamenhang, waar het binnen en het buiten niet te scheiden zijn. ‘De wereld is geheel en al binnen en ik ben geheel en al buiten mij.’10

Ook andere existentialisten zoals Sartre en Camus spreken niet over het hebben van ervaring, maar geven aan dat dit hebben een gevolg is van zijn. In eerste in- stantie zijn we ervaring, vervolgens hebben we die, omdat er een subject ontstaat dat zich die ervaring toeeigent en ten laatste hebben we een ervaring gehad, kun- nen we erover verhalen en de vruchten ervan zichtbaar maken. In het laatste geval kunnen we volgens Patricia de Martelaere beter over belevenis spreken11.

Dat is iets wat je hebt meegemaakt. Een belevenis kan worden onderscheiden van een beleving doordat ze een einde kent in de vorm van een vervulling en een afgebakend geheel vormt. Een beleving duidt in deze benadering meer op een actualiteit, iets dat nog voortduurt, duidelijk aanvoelbaar of aanwijsbaar is. Wanneer we over religieuze ervaringen spreken betreft het in de regel religieuze belevenissen, omdat het teksten betreft, verhalen en gedragingen die het gevolg zijn van wat mensen hebben meegemaakt, hoewel in die belevenis de beleving nog natrilt en door anderen die daarmee worden geconfronteerd kan worden beleefd, als een beleving kan worden ervaren.

Bij het ervaren zoals Merleau-Ponty dat aangeeft, zijn woorden als belevenis, be- leving of ervaring feitelijk niet van toepassing, omdat hier iets beschreven en aangeduid wordt wat aan ervaring en beleving voorafgaat. Er is (nog) geen per- soon die iets ervaart of beleeft. Het gaat om een oorspronkelijk gewaarworden ‘als vitale communicatie met de wereld die ons de wereld als vertrouwde plaats van ons leven aanwezig laat zijn. Daaraan hebben het waargenomen object en het waarnemende subject hun onderlinge dichtheid te danken.’12 Misschien is dit

een woordloos, onbestemd of intuïtief weten te noemen.

‘Wij maken van het waargenomene de waarneming. En omdat het waargenome- ne zelf natuurlijk niet toegankelijk is zonder waarneming, begrijpen we uiteinde- lijk noch het een noch het ander. Wij zijn opgenomen in de wereld en daarom slagen wij er niet in ons ervan los te maken en over te gaan tot het bewustzijn van de wereld.’13

In het subject- en objectloze zijn wordt men iets gewaar en wordt er iets waar- genomen en zo lijkt er volgens Merleau-Ponty een ik te ontstaan dat waarneemt of gewaar wordt. Dit betekent dat gewaarworden en waarnemen twee elkaar con- stituerende elementen zijn. Het actieve waarnemen wordt pas actief als er een passief gewaarworden valt te ontdekken en omgekeerd, het passieve gewaarwor- den wordt pas passief als er een actief waarnemen is te bespeuren. Daardoor of daarin ontstaat er een bepaalde opeenvolging als een tijddimensie die de subjec- tiviteit teweegbrengt. Merleau-Ponty schrijft:

‘Wij bedoelen dat de tijd iemand is, dat wil zeggen dat de tijddimensies, voor zover zij elkaar voortdurend overlappen en elkaar onderling bevestigen, niets an- ders doen dan slechts expliciet maken wat in elk apart op impliciete wijze lag besloten. Het betekent dat zij gezamenlijk één enkele uitbarsting of één enkele voortstuwing tot uitdrukking brengen die de subjectiviteit zelf is. De tijd moet als subject worden begrepen en het subject als tijd’14.

Het besef van subject en het besef van tijd ontstaan tegelijkertijd. Het is volgens deze filosoof niet juist tijd als een opeenvolging van nu-momenten te zien, want dan worden niet alleen het verleden en de toekomst ten onrechte als momenten van het heden gezien, maar heeft ook het begrip ‘nu’ weinig of geen betekenis. Sporen uit het verleden verwijzen niet uit zichzelf naar het verleden. Het zien van sporen komt omdat we op een andere manier over zin en betekenis van het verleden beschikken. Een spoor van een geleefd verleden kan hoogstens aanlei- ding zijn om aan het verleden te denken en iets ervan naar de toekomst te projec- teren. ‘Het is weliswaar de droom van filosofen’, schrijft hij, ‘om een ‘eeuwig leven’ voorbij het bestendige en het veranderlijke te concipiëren, waar de produc- tiviteit van de tijd bij uitstek in vervat zou zijn, maar een thetisch bewustzijn van de tijd, dat deze volkomen beheerst en omvat vernietigt het verschijnsel van de tijd. Als wij ergens een soort eeuwigheid moeten aantreffen, dan alleen in het hart van deze tijdservaring zelf en niet in een tijdloos subject dat met het denken en stellen ervan zou zijn belast.’15

Bij het graven naar de wortels van onze ervaring komt Merleau-Ponty tot een soort voorfase, een ervaringsveld, waar noch sprake is van subject en object noch van tijd. Het betreft één enkel veld waar gewaarworden en waarnemen nog niet van elkaar zijn te onderscheiden. Zoals de meeste existentialisten betogen, ligt de oorsprong van de ervaring niet in het ontvangen van een soort pakket dat van buiten af wordt aangereikt. Het is veeleer zo dat ervaringen subject en object constitueren en daardoor niet zijn los te maken van de tijddimensie en de eigen individualiteit. Ze kennen dan ook geen objectieve waarheid.

Het existentialisme van de twintigste eeuw legt meer nadruk op het ervaren waar- door de westerse filosofie minder abstract, minder afstandelijk en algemeen lijkt te worden. Het geeft een ander zicht op het ontstaan van onze ervaring, hetgeen ook bepaalde gevolgen heeft voor de benadering van de religieuze ervaring. Bij het graven naar de oorsprong van het ervaren worden er bovendien elementen aangedragen die wonderwel aansluiten bij enkele karakteristieken van religieuze ervaring zoals in het vorige hoofdstuk vermeld. Het lijkt erop alsof de religieuze ervaring op een bepaalde manier naar de oorsprong leidt waar het onderscheid tussen subject en object nog afwezig is, waar geen ikbesef en geen tijdbesef zijn en waar nog geen sprake is van reflectie, daar waar de broedplaats ligt van het waarnemen en gewaarworden. Mogelijkerwijs verklaart dit ook het gevoel van vertrouwdheid of van het altijd al geweten hebben, dat mystici soms aangeven bij het beschrijven van hun ervaringen. Het zou dan gaan om een soort voor-erva-

ring of oerervaring die fundamenteel is voor alle andere ervaringen. Hoewel nog onduidelijk is hoe een en ander precies tot stand komt, kan het betekenen dat een dergelijke oerervaring dieper ligt ingebed en ons natuurlijkerwijze meer vertrouwd is dan aanvankelijk gedacht werd.

Het is de vraag of een dergelijk vermoeden iets afdoet aan de betekenis en de inhoud van de religieuze ervaring en de gevolgen die een en ander teweegbrengt. Hoewel er binnen het metafysisch en theologisch denken een bepalende relatie wordt gelegd tussen oorzaak en betekenis in de zin dat de oorzaak van een ver- schijnsel voor een belangrijk deel de betekenis en inhoud ervan bepaalt, heeft William James met zijn Amerikaans pragmatisme een dergelijk automatisme doorbroken en de betekenis en inhoud van de religieuze ervaring belangrijker geacht dan de oorzaak ervan. Dit neemt niet weg dat er een verband blijft tussen oorzaak en gevolg en dat een niet goddelijke oorzaak van religieuze ervaring gevolgen heeft voor de inhoud en betekenis ervan.

Het graven naar de wortels van de menselijke ervaring zoals dat gebeurt door het existentialisme van Merleau-Ponty vertoont overeenkomsten met een boed- dhistische kennistheorie waar het waarnemen en gewaarworden vergeleken wor- den met aanraken en aangeraakt worden, twee faculteiten die zoals men dat uit- drukt gelijkoorspronkelijk zijn en in hun onderlinge samenhang de verschillen constitueren. Beide bestaan bij gratie van elkaar, ontstaan samen, in het boed- dhisme paticca samuppada genoemd16. Hierin en hierdoor ontstaan de verschil-

len tussen subject en object, groeit het besef van een subject samen met de di- mensie van meerdere verschillen en contacten, van verandering en tijd. Het passieve en actieve element roepen elkaar op, ontstaan tegelijkertijd en zijn ge- lijkoorspronkelijk, zoals bijvoorbeeld moeder en kind. Er is pas van een moeder sprake als er een kind is. Zonder moeder is er ook geen kind. Beiden bestaan bij gratie van elkaar.

In het existentialisme en ook bij Merleau-Ponty worden essentie en existentie van elkaar onderscheiden17, maar het boeddhisme gaat een stap verder en schrapt

het begrip essentie, omdat de onbestendigheid der dingen, het feit dat alles in verandering is, een centraal uitgangspunt vormt. Alles vormt één grote stroom van beweging en verandering waar niets is wat het is en waar de dingen voortdu- rend met elkaar in contact staan, zodanig dat men niet wil spreken over essen- ties. In de oorsprong van het ervaren, voor het samen ontstaan van gewaarwor- den en waarnemen, zijn er volgens deze filosofie nog geen essenties, zoals er ook geen subject en geen tijd bestaat. Deze zijn een gevolg van het waarnemen, een product van onze dagelijkse ervaring welke in het boeddhisme als een bepaalde zinsbegoocheling wordt beschouwd. De religieuze ervaring voert ons terug naar de oorsprong waar alles één is en geen onderscheidingen bestaan. Deze ervaring wordt gezien als een ontwaken uit de illusoire wereld der onderscheiden ver- schijnselen, die maya genoemd wordt.

In dit boeddhisme geeft de religieuze ervaring inzicht in wat werkelijk is. Men spreekt over verlichting, over zich verbonden weten met die ene ondeelbare le-

vensstroom waar de gewaande tegenstellingen van subject en object zich oplos- sen en waar niets is wat het is.

Deze benadering sluit in zoverre aan bij het existentialistische graven naar de wortels van het ervaren dat men onafhankelijk van elkaar in de oorsprong (de oersprong of eerste sprong) van de ervaring tot enkele gemeenschappelijke noe- mers komt. De existentiefilosofen benadrukten het in de wereld staan en kwa- men via hun fenomenologische werkwijze uit bij een non dualistisch ervarings- veld. De niet godsdienstige boeddhistische filosofen verbaasden zich over de vele pijnlijke ervaringen van het bestaan en ontdekten dat die het gevolg waren van het vasthouden aan onderscheidingen en tegenstellingen die in oorsprong niet aanwezig waren, omdat daar sprake was van een leeg (non dualistisch) ervarings- veld, waartoe men door middel van een bepaalde meditatie (religieuze ervaring) toegang kon krijgen.

In de hedendaagse psychologie en neurologie zijn er ontwikkelingen gaande die aansluiten op dit zoeken naar de diepte van de menselijke ervaring. Moderne emotietheorieën laten zien dat ervaringen op de eerste plaats uit emoties en ge- voelens bestaan en dat de religieuze ervaring als een bepaalde vorm van affectivi- teit kan worden beschouwd die buiten taal en ratio tot stand komt. Samen met het bovenstaande bieden deze nieuwe theorieën een perspectief om de religieuze ervaring als een boeiend menselijk fenomeen te kunnen beschouwen.