• No results found

Het transcendente van religieuze ervaringen

6.2 Verlies van het ikbesef

Deze tweede karakteristiek van het religieuze betreft het verlies van het ikbesef. In de mystiek van Franklin Jones wordt gesproken over het sterven van de eigen persoon, de dood van Narcissus. In de geschriften die verhalen van religieuze ervaringen wordt gesproken over jezelf verliezen, het overstijgen van het ik, het opgaan in iets dat groter is dan jezelf. Hadewych dicht over het wegschenken van alles wat ik ben en Johannes van het Kruis smeekt om verteerd en verschroeid te worden. Men kan bij dit verlies van zichzelf spreken over het transcenderen van de eigen persoon. Het religieuze wordt ook als een liefde of verliefdheid gezien waarin iemand zichzelf verliest, zich helemaal wegschenkt en opgaat in een gro- tere eenheid. In de christelijke traditie is dit element sterk aanwezig getuige twee significante bijbelteksten.

‘Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om mijnentwil, zal het vinden.’(Mattheus 10,39)

‘Als de graankorrel niet in de aarde valt, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. Wie zijn leven bemint, verliest het; maar wie zijn leven in deze wereld haat, zal het ten eeuwigen leven bewaren.’ (Johannes 12, 24-25)

Alan Watts schreef zo’n veertig jaar geleden vanuit zijn boeddhistische benade- ring een boek over het taboe op het weten wie je bent. Daarin geeft hij aan dat het ik, het ego, als opgesloten in een huiden zak, een grap en een vervalsing is die onze religieuze beleving in de weg staat.

‘We moeten de vorm en het gedrag van de grap goed bekijken. Ik ben er al heel lang op uit om na te gaan hoe mensen hun eigen bestaan ervaren en aanvoelen,

voor welke specifieke gewaarwordingen ze het woord ‘ik’ gebruiken. Weinigen schij- nen het woord te gebruiken voor hun hele lichamelijke organisatie. ‘Ik heb een lichaam’, is gebruikelijker dan ‘ik ben een lichaam’. We spreken van mijn benen zoals we spreken van mijn kleren en ‘ik’ schijnt intact te blijven zelfs als de benen worden geamputeerd. We zeggen: ‘ik praat, ik loop, ik denk, en (zelfs) ik adem’. Maar we zeggen niet: ’ik vorm mijn botten, ik doe mijn nagels groeien en ik laat mijn bloed circuleren. We schijnen ‘ik’ te gebruiken voor iets in het lichaam, maar niet echt van het lichaam, want veel van wat er in het lichaam gebeurt, schijnt ‘ik’ te overkomen op dezelfde manier als gebeurtenissen van buitenaf. ‘Ik’ wordt gebruikt als centrum van opzettelijk gedrag en bewuste aandacht, maar niet con- sequent. Ademhalen wordt slechts ten dele door de wil bepaald en we zeggen ‘ik was ziek’ of ‘ik droomde’ of ‘ik viel in slaap’, alsof de werkwoorden niet passief maar actief waren.

Niettemin verwijst ‘ik’ doorgaans naar een middelpunt in het lichaam, maar verschillende volkeren voelen het op verschillende plaatsen. Voor sommige cultu- ren ligt het in de buurt van het zenuwcomplex onder in de maag. Het Chinese hsin, de hart-geest of ziel, ligt in het middelpunt van de borst. Maar de meeste westerlingen denken dat het ‘ik’ in het hoofd zit vanuit welk centrum de rest van ons erbij bungelt. Het ego zit ergens achter de ogen en tussen de oren.

Het is alsof er onder het schedeldak een beherend officier zit die een koptelefoon draagt die op de oren is aangesloten en die een televisiescherm bekijkt dat is aan- gesloten op de ogen. Voor hem staat een enorm paneel met wijzerplaten en scha- kelaars aangesloten op andere lichaamsdelen die bewuste informatie verschaffen of reageren op de wil van de officier.’13

We houden volgens Watts krampachtig aan dit ik vast, we beschermen en koeste- ren het en doen alsof het geluk brengt, maar dit ik staat geluk juist in de weg. Volgens een bepaalde leer in het boeddhisme brengt een sterke persoonlijke iden- tificatie angst en lijden teweeg die pas kunnen verdwijnen als men datgene wat de angst en het lijden teweegbrengt onderkent en kan loslaten. Sogyal Rinpoche wijst in Het Tibetaanse boek van leven en sterven op het belang van het kunnen loslaten van het ego.

‘Levens van onwetendheid hebben ons ertoe gebracht ons hele leven met het ego te vereenzelvigen. Zijn grootste triomf is ons te doen geloven dat zijn belangen de onze zijn en ons zover te krijgen dat wij ons eigen overleven koppelen aan het zijne. Een wrede ironie, gezien het feit dat dit ego en zijn grijpen de wortel zijn van al ons lijden. Maar het ego is zo overtuigend en wij al zo lang slachtoffer, dat de gedachte dat wij ooit egoloos zouden kunnen worden ons angst aanjaagt. Ego- loos zijn, fluistert het ego ons in, betekent dat wij de weelderige romantiek van menszijn verliezen en gereduceerd worden tot een kleurloze robot of hersenloze plant.’14

Om de tirannie van het ik of het ego te beëindigen moeten we volgens Rinpoche het spirituele pad betreden, moeten we openstaan voor het religieuze en dat ego transcenderen. Er lijkt binnen de universele mystiek (the perennial philosophy)

overeenstemming te bestaan wat betreft het loslaten of verliezen van het ego, terwijl men soms de indruk krijgt dat godsdiensten in het benadrukken van eigen ziel en zaligheid en in de verwijzingen naar een beter leven na de dood, het belang van het ik juist onderstrepen en zelfs willen versterken. Het kan echter zijn dat veel godsdiensten met name op dit punt accorderen met de dominante cultuur van individualisering, waar het vooral gaat om de eigen persoon en waar de meeste energie wordt besteed aan het oppoetsen, verdedigen en vereeuwigen van het ik in dit leven of in dat van het hiernamaals. Een dergelijke benadering lijkt me moeilijk te rijmen met de vele mystieke teksten waarbij het ik verdampt, waar het God is die spreekt en handelt of een allesomvattende eenheid die iedere vorm van zelfhandhaving overbodig maakt. Ook in de optimale gelukservaring die Mihaly beschrijft15 blijkt het ego niet aanwezig. Wie echt gelukkig is zal niet

aan zichzelf denken.

Je kunt het ik of het ego echter pas loslaten als je het hebt, anders lijkt dat niet mogelijk. Iemand zonder een ik is daartoe niet in staat, al zal dan duidelijk moe- ten zijn wat precies met dit ik bedoeld wordt. In de psychologische literatuur worden er vaak verschillende vormen van ik onderscheiden. Met ego wordt dan bijvoorbeeld gedoeld op een overontwikkeld ik en het zelf verwijst naar een diepe- re, meer onpersoonlijke laag van het ik.

In dit kader breng ik dergelijke onderscheidingen niet aan, maar wil slechts wij- zen op het feit dat het ik of het ikbesef in het religieuze en mystieke gevoelen geen actieve rol speelt, maar wel een voorwaarde lijkt te zijn.

Bij de groei naar volwassenheid dient er in de regel een gezond ik te worden ontwikkeld om het in een religieuze of optimale gelukservaring te kunnen verlie- zen. Zonder een dergelijk ego kan men in deze maatschappij niet functioneren. In dit kader kan worden verwezen naar de begrippen individualisering en indivi-

duatie van Carl Jung. Deze wijst daarbij in een wat andere connotatie op de nood-

zaak van het individualiseringsproces, waar mensen zich ontwikkelen tot zelf- standige individuen. Daarnaast gaat het om het belang van individuatie, waar de verworvenheden van het ik worden losgelaten en er een omgekeerd proces plaats- vindt. Daar kunnen de getrokken grenzen worden gerelativeerd en opgeheven. Het lijkt mij dat mensen die een onvoldoende ego hebben ontwikkeld of die op de vlucht zijn voor zichzelf, vooral psychologische hulp nodig hebben. Zij zou- den eerder geadviseerd moeten worden in therapie te gaan dan aangezet te wor- den zichzelf los te laten of weg te cijferen, zoals dat in sommige godsdienstige of new-age kringen soms gebruikelijk is.

Aan de andere kant dient echter te worden opgemerkt dat veel geprofessionali- seerde hulpverleners in onze maatschappij vooral psychologisch en therapeuti- sch geschoold zijn en weinig openstaan voor een andere grondhouding waar gren- zen doorzichtig kunnen worden en men meer gevoelig wordt voor religieuze ervaringen. Die huidige opstelling versterkt de verdergaande individualisering en leidt gemakkelijk tot een overwaardering van het ik en het benadrukken van eigen belangen. In onze maatschappij lijkt er voornamelijk aandacht voor ego’s.

Dit kan betekenen dat het religieuze wat betreft het verlies aan ikbesef weinig kans krijgt omdat het haaks staat op wat mensen dagelijks bezighoudt.

Het religieuze wordt niet gekenmerkt door een vasthouden of een sublimeren van het eigen ik maar door het loslaten ervan. Mede hierdoor blijken immers de grenzen van het door voortdurende herhaling gevormde ik te kunnen worden overstegen en getranscendeerd.