• No results found

Verdrag 106 – De wekelijkse rusttijd in de handel en op kantoren

HOOFDSTUK 8 ARBEIDSVOORWAARDEN

8.2 Werktijden

8.2.3 Verdrag 106 – De wekelijkse rusttijd in de handel en op kantoren

Ratificatiedatum: 02-05-2001

Werkingssfeer

Artikel 2 verklaart het verdrag van toepassing op alle personen, met inbegrip van leerlingen, die in dienst zijn van de volgende ondernemingen, instellingen of administratieve diensten:

a. handelsondernemingen;

b. ondernemingen, instellingen en administratieve diensten, waarin de werknemers voornamelijk kantoorwerk verrichten met inbegrip van de kantoren van vrije beroepsbeoefenaren;

c. voor zover de betrokken personen niet in dienst zijn van de in artikel 3 bedoelde ondernemingen en niet vallen onder nationale voorschriften of andere regelingen inzake de wekelijkse rusttijd in industrie, mijnbouw, vervoerwezen of landbouw:

• de bijkantoren van alle handelsondernemingen;

• de bijkantoren van alle ondernemingen waar het personeel voornamelijk kantoorwerk verricht;

• gemengde en commerciële bedrijven.

Artikel 3 biedt iedere lidstaat de mogelijkheid bij de bekrachtiging of op een later tijdstip de bepalingen ook te laten gelden ten aanzien van personen die in dienst zijn van de volgende bedrijven:

a. bedrijven, instellingen en administratieve diensten welke persoonlijke diensten verlenen; b. de posterijen en diensten voor telecommunicatie;

c. krantenbedrijven;

d. schouwburgen en plaatsen van publieke vermakelijkheid. Dit dient in de rapportage over de naleving aangegeven te worden.

Artikel 4 bepaalt dat, zonodig, op duidelijke wijze wordt aangegeven welke bedrijven wel en welke niet door de bepalingen van het verdrag worden bestreken. Als de toepasselijkheid twijfelachtig is, wordt hierover beslist door het bevoegde gezag na overleg met de betrokken organisaties van werkgevers en van werknemers, of op een andere wettelijke of gebruikelijke wijze.

Artikel 5 biedt verder de mogelijkheid aan het bevoegd gezag of het daarvoor in aanmerking komende orgaan om van de bepalingen van het verdrag uit te zonderen:

a. bedrijven waarin alleen leden van het gezin van de werkgever werken die niet in loondienst zijn of niet beschouwd kunnen worden in loondienst te zijn;

b. personen die een hoge leidinggevende positie bekleden.

Verplichtingen

Artikel 6 bepaalt dat alle personen op wie dit verdrag van toepassing is, iedere zeven dagen recht hebben op een ononderbroken wekelijkse rusttijd van minimaal 24 uur. Deze rusttijd moet, voor zover mogelijk, aan alle belanghebbenden in een bedrijf tegelijkertijd worden gegeven en moet zoveel mogelijk samenvallen met de dag die volgens de tradities of gebruiken van het land als rustdag is erkend.

Als artikel 6 vanwege de aard van de te verrichten werkzaamheden, het aantal van de te bedienen personen of de omvang van het personeelsbestand, niet op bepaalde personen of bedrijven kan worden toegepast, kunnen volgens artikel 7 voor die personen resp. bedrijven speciale regelingen worden getroffen voor de wekelijkse rusttijd. Hierbij moet rekening worden gehouden met alle van belang zijnde sociale en economische overwegingen. Deze personen hebben dan in elk tijdvak van zeven dagen recht op een rusttijd waarvan de totale duur tenminste gelijk moet zijn aan de in artikel 6 voorgeschreven tijd.

Op personen die op bijkantoren werken van bedrijven die onder een speciale regeling vallen en op wie, als zij onafhankelijk zouden zijn artikel 6 van toepassing zou zijn, blijft artikel 6 gewoon van toepassing.

Alle maatregelen op basis van dit artikel worden getroffen na overleg met organisaties van werkgevers en van werknemers.

Artikel 8 geeft aan onder welke voorwaarden een tijdelijke of gedeeltelijke vrijstelling (met inbegrip van opschorting of verkorting van de rusttijd) kan worden gegeven van de in de artikelen voorgeschreven rusttijd. Een dergelijke vrijstelling kan worden verleend:

a. bij een acuut of dreigend ongeval, force majeure of dringende werkzaamheden aan gebouwen en inrichting, maar alleen voor zover noodzakelijk ter vermijding van ernstige stagnatie in het bedrijf;

b. in geval van een door buitengewone omstandigheden veroorzaakte abnormale drukte, voor zover van de werkgever normaal gesproken niet verwacht kan worden dat hij zijn toevlucht neemt tot andere maatregelen;

c. teneinde te voorkomen dat goederen die aan bederf onderhevig zijn, verloren zouden gaan. Bij het bepalen van de omstandigheden waaronder vrijstelling kan worden verleend, wordt overleg gepleegd met de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties.

Als een tijdelijke vrijstelling verleend is, moeten betrokkenen schadeloos worden gesteld door hen een rusttijd toe te kennen waarvan de totale duur tenminste gelijk is aan de in artikel 6 voorgeschreven periode.

Artikel 9 bepaalt, dat uit de toepassing van de verdragsbepalingen geen inkomstenvermindering voor de werknemers mag voortvloeien, voor zover althans de lonen gebonden zijn aan wetten en voorschriften of van overheidswege worden beheerst.

Artikel 10 verplicht tot het nemen van passende maatregelen voor een juiste toepassing van de voorschriften of bepalingen betreffende de wekelijkse rusttijd, hetzij door middel van een doeltreffend controleapparaat hetzij op andere wijze. In gevallen waarin dat strookt met de wijze waarop de bepalingen van het verdrag worden uitgevoerd, wordt een strafsanctie gesteld op overtreding van deze bepalingen.

Artikel 11 bevat enkele nadere details ten aanzien van de inhoud van de verplichting tot rapportage over naleving van het verdrag.

Artikel 12 stelt dat de bepalingen van het verdrag geen afbreuk kunnen doen aan enige wet, scheidsrechterlijke uitspraak, gebruik of overeenkomst die gunstiger zijn voor de betrokken werknemers dan het verdrag.

Implementatie

Het onderstaande heeft ook betrekking op de situatie ten aanzien van de tenuitvoerlegging van Verdrag 14.

Conform artikel 6 van het verdrag is het uitgangspunt van de Nederlandse wetgeving dat er een wekelijkse rustdag is en dat die in beginsel op de zondag valt, waarop arbeid verboden is. Voorts geldt voor werknemers die vanwege hun godsdienst of levensbeschouwing op een andere dag dan een zondag een wekelijkse rustdag vieren hetzelfde mutatis mutandis voor die dag.

Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 7 biedt om op twee aspecten van artikel 2 uitzonderingen te maken.

• De rustperiode per 7 dagen.

Het is mogelijk om de rust per 7 dagen op te schorten, zodat in een periode van 14 dagen een rust van 72 uur genoten wordt. Deze periode mag gesplist worden in twee perioden van minimaal 32 uur. Werknemers werkzaam in handelsondernemingen of kantoren mogen de wekelijkse rust alleen onder bepaalde voorwaarden opschorten, namelijk alleen wanneer de aard van de arbeid of de bedrijfsomstandigheden dit met zich meebrengen, en wanneer hierover in collectief overleg overeenstemming is bereikt. Zie nader artikel 5:5 lid 2 Arbeidstijdenwet.

• Het werken op zondag (de gebruikelijke wekelijkse rustdag in de industrie).

Dit is onder bepaalde voorwaarden toegestaan, namelijk wanneer dit voortvloeit uit de aard van de arbeid en overeengekomen is bij het aangaan van het arbeidscontract. Ook bedrijfsomstandigheden kunnen zondagsarbeid gewenst maken, maar in dat geval moet er zowel overeenstemming zijn met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging als met de individuele werknemer. Zie nader artikel 5:6 Arbeidstijdenwet.

Interpretatie en naleving

Het Comité van Experts verzoekt de overheid in 2004 om aan te geven op welke wijze leerlingen en studenten de rechten kunnen genieten als genoemd in dit verdrag. Immers artikel 2:3 van de Arbeidstijdenwet stelt dat deze wet niet van toepassing is op deze groep personen.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN