• No results found

Verdrag 87 - De vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van

HOOFDSTUK 3 FUNDAMENTELE ARBEIDSVERDRAGEN

3.1 Vrijheid van vakvereniging en collectief onderhandelen

3.1.1 Verdrag 87 - De vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van

Vindplaats Nederlandse tekst: Stb. J 538 Ratificatiedatum: 07-03-1950

Werkingssfeer

Het verdrag is krachtens artikel 10 van toepassing op elke organisatie van werknemers en van werkgevers, die het bevorderen en het verdedigen van de belangen van werknemers respectievelijk werkgevers ten doel heeft.

Uit een verklaring van de ILO-Conferentie ten tijde van de totstandkoming van het verdrag blijkt dat deze omschrijving geen beperkend karakter heeft. ‘Trusts’ en ‘kartels’ vallen er evenwel niet onder. Artikel 9 bepaalt dat de nationale wetgeving ten aanzien van leden van het leger en de politie mag vaststellen in hoeverre de in het verdrag voorziene garanties op hen van toepassing zullen zijn. Bekrachtiging van het verdrag mag echter niet leiden tot aantasting van al bestaande wettelijke regelingen, uitspraken, gewoontes of akkoorden, waarbij aan deze categorieën een in dit verdrag bedoeld recht wordt gegarandeerd.

Verplichtingen

Artikel 1 verplicht tot het treffen van maatregelen om de navolgende bepalingen te effectueren. Artikel 2 legt het recht vast om organisaties van werkgevers en van werknemers op te richten (en federaties en centrales) en somt de volgende garanties op:

a. het recht komt zonder onderscheid toe aan alle werknemers en werkgevers; b. het recht wordt uitgeoefend zonder voorafgaande goedkeuring;

c. men is vrij zich aan te sluiten bij elke vakvereniging die men verkiest, op geen andere voorwaarden dan dat men zich gedraagt naar de statuten van de organisaties.

De overheid moet zich van elke inmenging, welke dat recht kan beperken of de wettige uitoefening daarvan kan belemmeren, onthouden.

Wel is het geoorloofd formaliteiten betreffende de oprichting en het functioneren van de organisaties bij wet vast te leggen, mits dergelijke bepalingen de waarborgen van het verdrag niet aantasten. Artikel 4 bepaalt dat organisaties van werknemers en werkgevers (en hun federaties en centrales) niet mogen worden ontbonden of geschorst door enige administratieve autoriteit.

Artikel 5 legt het recht vast voor werknemers- en werkgeversorganisaties om federaties en centrales op te richten en zich daarbij aan te sluiten, alsmede het recht van elke organisatie, federatie en centrale om zich aan te sluiten bij internationale organisaties van werknemers en werkgevers.

Artikel 7 bepaalt dat het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid door de werknemers- en werkgeversorganisaties, federaties of centrales niet afhankelijk gesteld mag worden van voorwaarden, die de toepassing van bovenstaande bepalingen in gevaar zouden brengen.

Artikel 8 bepaalt dat bij de uitoefening van bovengenoemde rechten de werknemers, de werkgevers en hun organisaties gehouden zijn om de wetten van het land te eerbiedigen. De nationale wetgeving mag echter geen afbreuk doen aan, of op zodanige wijze toegepast worden dat afbreuk gedaan wordt aan de waarborgen, in het verdrag voorzien. Dit artikel poogt het evenwicht te vinden tussen het beginsel van de organisatievrijheid en de plicht van de overheid tot handhaving van openbare orde en rust. Wat de nationale wetgeving in dit verband wel of niet kan bepalen wordt verder niet concreet omschreven.

Artikel 11 tenslotte bepaalt dat alle nodige en geschikte maatregelen genomen moeten worden om aan de werknemers en de werkgevers de vrije uitoefening te verzekeren van de organisatievrijheid. De vorm en de inhoud worden overgelaten aan de nationale wetgever.

Implementatie

Het recht van vereniging en vergadering werd in Nederland voor alle ingezetenen reeds gewaarborgd door artikel 9 van de Grondwet van 22 april 1855, (Stb. 32). Er gelden ten aanzien van dit recht geen beperkingen voor werknemers in het algemeen of voor landbouwwerknemers in het bijzonder. Thans is het recht voor alle ingezetenen gegarandeerd in artikel 8 en 9 van de Grondwet. Een ieder kan een vereniging oprichten op grond van de algemene regels van boek 2 BW. Voor de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is hier enkel een notariële akte voor nodig waarin de statuten zijn bevat (art. 2:27 BW). Deze statuten worden in vrijheid vastgesteld, waarbij - in tegenstelling tot de BV en NV (artikel 2: 179/68 BW) - de vereiste ministeriële verklaring van geen bezwaar niet is vereist.

Er gelden geen specifieke eisen voor de oprichting en activiteiten van werknemers- of werkgeversverenigingen. Voor juridische collectieve actie is overigens wel vereist dat de vereniging (met volledige rechtsbevoegdheid) er voor heeft gekozen om de statuten een dergelijk doel te laten bevatten (art. 3:305a BW). Zulks geldt eveneens voor het entameren van enquêteprocedures bij de Ondernemingskamer. Op grond van artikel 2:347 BW kan een vakbond die onder de werknemers van de desbetreffende onderneming leden telt en tenminste twee jaar rechtsbevoegdheid bezit een verzoekschrift tot het houden van een enquête indienen, mits zij krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen van haar leden als werknemers te behartigen en als zodanig in de bedrijfstak of onderneming werkzaam is.

Hoewel niet rechtstreeks vallend onder Verdrag 87 is ook de ondernemingsraad op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) vrij zijn reglement op te stellen (artikel 8 WOR).

Het stakingsrecht, dat volgens het Comité van Experts onder het recht om de eigen werkzaamheden in te richten valt, wordt in Nederland erkend door de directe doorwerking van artikel 6 lid 4 ESH (HR 30 mei 1986, NJ 1986, 688, NS).

Interpretatie en naleving

De rechten onder dit verdrag gelden in beginsel voor alle werknemers en werkgevers. Daarbij mag geen onderscheid worden gemaakt, behalve voor het leger en de politie. Wettelijke bepalingen die de vakbondsvrijheid beknotten voor specifieke categorieën werknemers, zoals ambtenaren, managers of landbouwarbeiders stroken niet met de bepalingen van dit verdrag.

Artikel 3 van het verdrag bevat het recht van de organisaties hun eigen werkzaamheden in te richten. Onder de vrije inrichting valt volgens het Comité onder andere (i) het recht op het houden van vergaderingen, (ii) het recht van vakbondsvertegenwoordigers om de werkplaats te betreden en met het management te spreken, (iii) het stakingsrecht, (iv) het recht op het oprichten van (con)federaties en (v) en - in het algemeen - elke activiteit om voor het belang van haar leden op te komen. De wetgeving kan niet rechtstreeks een systeem van vakbondsmonopolie in stand houden: pluralisme dient altijd mogelijk te zijn.

Het stakingsrecht mag enkel worden beperkt voor specifieke categorieën werknemers of situaties: leger en politie, werknemers in essentiële sectoren (hetgeen strikt dient te worden uitgelegd) en in het geval van een acute nationale crisis.

Voorwaarden die moeten worden gesteld om tot een rechtmatige staking te komen moeten redelijk zijn. Overigens dient te worden opgemerkt dat het toezichthoudend orgaan onder het Europees Sociaal Handvest, het Europees Comité voor Sociale Rechten, striktere voorwaarden lijkt te stellen (zie ook artikel 31 jo. 6 lid 4 ESH). Het Europees Comité voor Sociale Rechten is sinds het NS-arrest (zie boven) kritisch over de beperkingen die de Nederlandse rechter kan opleggen aan stakingen.

Volgens het Comité van Experts is voor de vrije uitoefening van de vakbondsvrijheid vereist dat er voldoende bescherming moet worden geboden aan vakbondsvertegenwoordigers en werknemers tegen discriminatie ten aanzien van de uitoefening van het vakbondsrecht (zie verder artikel 1 van Verdrag 98). Zo kan er geen onderscheid gemaakt worden tussen personen met een Nederlandse en buitenlandse nationaliteit bij het houden van functies binnen de vakbond.

Het Comité van Experts heeft ten aanzien van Verdrag 87 recentelijk geen kritiek geuit. De laatste kritiek had betrekking op de artikelen tien en elf van de wet Arbeidsvoorwaardenontwikkeling gepremieerde en gesubsidieerde sector (WAGGS). Op basis van deze artikelen kon de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid na verloop van een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden de arbeidsvoorwaarden bevriezen op het op dat moment geldende niveau, zodat toekomstige verbeteringen duidelijk onmogelijk werden. Tijdens de 64ste sessie van het Comité van Experts in 1994, merkte het Comité van Experts met voldoening op dat deze voornoemde artikelen inderdaad uit de wet zijn geschrapt (Wet van 27 oktober 1993, Stb.1993, 557). De WAGGS is per medio 1995 overigens geheel ingetrokken (Wet van 21 december 1994, Stb.1994, 958)

3.1.2 Verdrag 98 – De toepassing van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN