• No results found

Verdrag 128 – Uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom en aan nagelaten betrekkingen.140

HOOFDSTUK 7 SOCIALE ZEKERHEID

7.2 Specifieke sociale zekerheidsverdragen

7.2.4 Verdrag 128 – Uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom en aan nagelaten betrekkingen.140

Ratificatiedatum: 27-10-1969

Algemeen

Verdrag 128 geeft normen ten aanzien van een drietal eventualiteiten, te weten invaliditeit, ouderdom en overlijden. De normen hebben zowel betrekking op de hoogte en de duur van de prestaties, de voorwaarden voor het recht daarop, zoals wachttijden, bevoegdheid tot schorsing of beëindiging van de prestaties, als op de categorieën personen die door de nationale stelsels moeten worden beschermd, waarbij in beginsel geen onderscheid wordt gemaakt tussen personen, werkzaam in de industrie en in de landbouw.

Werkingssfeer

Voor dit normverdrag geldt, evenals ten aanzien van verdrag 102, dat het niet gebruikelijk is dat de kring van personen die onder elk der takken van sociale zekerheid moeten vallen, nauwkeurig wordt afgebakend. Ook hier wordt ervan uitgegaan dat de diversiteit aan regelingen op het punt van de kring van verzekerden in de wetgeving van de verschillende landen vereist dat een aantal mogelijkheden wordt opengelaten. In beginsel wordt volstaan met waarborgen te vragen ten aanzien van de te beschermen personen.

Vereiste voor het aangaan van verplichtingen van een bepaald onderdeel van dit verdrag is, dat de wetgeving van het desbetreffende land waarborgt dat ten minste een minimum aantal personen, hetzij loontrekkenden, hetzij zelfstandigen of andere personen, onder de bescherming van de betreffende tak van sociale zekerheid vallen.

In grote lijnen komt de regeling van het verdrag erop neer dat elk land dat het verdrag bekrachtigt, ten aanzien van de kring van beschermde personen een keuze kan maken uit de volgende drie mogelijkheden:

a. alle loontrekkenden, met inbegrip van leerlingen;

b. bij de nationale wetgeving aan te geven groepen van de werkende bevolking, welke in totaal tenminste 75% moeten uitmaken van de gehele werkende bevolking;

c. alle ingezetenen of de ingezetenen, wier inkomen een bepaalde grens niet overschrijden. Zie wat dit betreft de artikelen 9, 16 en 22.

Verplichtingen

Deel II - Uitkering bij invaliditeit (artikelen 7 t/m 13)

Onder invaliditeit wordt volgens het verdrag verstaan de ongeschiktheid om enige beroepsmatige arbeid in bepaalde mate te verrichten. Dit voor zover deze ongeschiktheid waarschijnlijk blijvend zal zijn, dan wel na afloop van een bij de nationale wetgeving voorgeschreven tijdvak van tijdelijke of aanvankelijke ongeschiktheid nog voortduurt.

Ten aanzien van de invaliditeitsuitkering wordt onderscheid gemaakt tussen de volledige uitkering en een verminderde uitkering. Een volledige uitkering moet in beginsel worden verleend aan een verzekerd persoon, die voor het intreden van invaliditeit een wachttijd heeft vervuld. Deze wachttijd mag niet hoger worden gesteld dan 15 jaar van premiebetaling of van arbeid of 10 jaar van wonen in het betrokken land.

Vallen in beginsel alle werkende personen onder de invaliditeitsregeling, dan moet de volledige uitkering worden verstrekt aan een beschermd persoon, die een wachttijd van 3 jaar premiebetaling heeft vervuld en te wiens naam in de loop van diens carrière zoveel premies zijn betaald, dat het gemiddeld aantal per jaar een bij de nationale wetgeving voorgeschreven minimum aantal bereikt. Wanneer bij de nationale wetgeving de toekenning van een invaliditeitsuitkering afhankelijk is gesteld van de vervulling van een minimumwachttijd van premiebetaling of van arbeid of wonen, dan moet tenminste een verminderde uitkering worden verstrekt, wanneer de volledige wachttijd nog niet is vervuld, doch wel wordt voldaan aan een bij de nationale wetgeving voorgeschreven kortere wachttijd.

De volledige invaliditeitsuitkering moet voor een gehuwde man met twee kinderen tenminste 50% bedragen van het loon, berekend overeenkomstig artikel 26 of 27 wanneer loontrekkenden of groepen van de werkende bevolking worden beschermd en overeenkomstig artikel 28, wanneer alle inwoners of de inwoners, wier inkomen bepaalde grenzen niet overschrijden, worden beschermd. Deze minimum-normuitkering mag 10% lager worden gesteld, dat wil zeggen op 40% indien de uitkering niet afhankelijk wordt gesteld van het vervuld hebben van enige wachttijd, zoals in het huidige Nederlandse systeem. De berekeningswijze van het loon conform deze artikelen komt overeen met de berekeningswijze conform de artikelen 65 of 66 resp. 67 van verdrag 102. Verwezen wordt hiervoor naar deel XI van verdrag 102.

De invaliditeitsuitkering moet worden verleend voor de gehele duur van de eventualiteit, dan wel tot het tijdstip, waarop zij wordt vervangen door een ouderdomsuitkering. In het kader van de sociale zekerheid moet tenslotte worden voorzien in revalidatie en arbeidsbemiddeling voor invaliden.

Deel III - Uitkering bij ouderdom (artikelen 14 t/m 19)

Aan de nationale wetgeving is een zekere vrijheid gelaten ten aanzien van de bepaling van de leeftijd voor het recht op ouderdomsuitkering. In beginsel mag deze leeftijd niet hoger worden gesteld dan 65 jaar. Indien echter demografische, economische en sociale omstandigheden dat rechtvaardigen, kan bij de nationale wetgeving een hogere leeftijd voor het recht op ouderdomsuitkeringen worden voorgeschreven.

Indien de pensioengerechtigde leeftijd is gesteld op 65 jaar of ouder, dient deze leeftijd in sommige gevallen te worden verlaagd. Daarbij gaat het onder meer om situaties waarin de rechthebbende zware en ongezonde werkzaamheden heeft verricht.

Ten aanzien van de ouderdomsuitkeringen wordt onderscheid gemaakt tussen de volledige uitkering en een verminderde uitkering.

Een volledige uitkering moet in beginsel worden verleend aan personen, die een bij de nationale wetgeving voorgeschreven wachttijd hebben vervuld. Deze wachttijd kan bestaan uit 30 jaar van premiebetaling of van arbeid, dan wel uit 20 jaar van wonen.

Wanneer echter in beginsel alle werkende personen onder de ouderdomsregeling vallen, dient de volledige uitkering te worden verstrekt aan een persoon, die een bij nationale wetgeving voorgeschreven wachttijd heeft vervuld, en op wiens naam in de loop van diens carrière zoveel premies zijn betaald, dat het gemiddelde aantal per jaar een bij de nationale wetgeving voorgeschreven minimum aantal overschrijdt.

Indien de volledige wachttijd niet is vervuld, maar wel wordt voldaan aan een bij de nationale wetgeving voorgeschreven kortere wachttijd, moet overeenkomstig het verdrag een verminderde uitkering worden verleend. Ook moet onder zekere voorwaarden een verminderde ouderdomsuitkering worden verleend aan personen, die bij de invoering van een ouderdomsregeling reeds te oud zijn om nog aan de voorwaarden voor het recht op uitkering te kunnen voldoen.

De volledige ouderdomsuitkering moet voor een gehuwde man tenminste 45% bedragen van het loon, berekend overeenkomstig artikel 26 of 27, wanneer loontrekkenden of groepen van de werkende bevolking worden beschermd en overeenkomstig artikel 28, wanneer alle inwoners of de inwoners, wier inkomen bepaalde grenzen niet overschrijden, worden beschermd. De berekeningswijze van het loon conform deze artikelen komt overeen met de berekeningswijze conform de artikelen 65 of 66, resp. 67 van verdrag 102. Hiervoor wordt verwezen naar deel XI van verdrag 102.

Deel IV - Uitkering bij overlijden (artikelen 20 t/m 25)

De geregelde eventualiteit moet volgens het verdrag omvatten het verlies van bestaansmiddelen door de weduwe of door de kinderen tengevolge van het overlijden van hun kostwinner. Wat de weduwe betreft, kan de uitkering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat zij een bij de nationale wetgeving voorgeschreven leeftijd heeft bereikt. Geen enkele eis met betrekking tot de leeftijd mag echter worden gesteld wanneer de weduwe invalide is, dan wel wanneer de weduwe een kind van de overledene te haren laste heeft.

De uitkering moet voor een weduwe met twee kinderen tenminste 45% bedragen van het loon, berekend overeenkomstig artikel 26 of 27, wanneer loontrekkenden of groepen van de werkende bevolking worden beschermd en overeenkomstig artikel 28, wanneer alle inwoners of de inwoners, wier inkomen bepaalde grenzen niet overschrijden, worden beschermd.

Deze minimum-normuitkering mag 10% lager worden gesteld, dat wil zeggen op 35% indien de uitkering niet afhankelijk wordt gesteld van het vervuld hebben van enige wachttijd, zoals in het huidige Nederlandse systeem.

De berekeningswijze van het loon conform voornoemde artikelen komt overeen met de berekeningswijze conform de artikelen 65 of 66, resp. 67 van verdrag 102. Hiervoor wordt verwezen naar deel XI van verdrag 102.

Ook ten aanzien van de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen wordt, evenals ten aanzien van de uitkeringen bij ouderdom en invaliditeit, onderscheid gemaakt tussen de volledige uitkering en een verminderde uitkering.

De volledige uitkering moet worden verstrekt wanneer de overleden kostwinner een bij de nationale wetgeving voorgeschreven wachttijd heeft vervuld, welke kan bestaan uit 15 jaar van premiebetaling of van arbeid dan wel in 10 jaar van wonen in het betrokken land.

Wanneer in beginsel de vrouwen en de kinderen van alle werkende personen onder de regeling vallen, moet de volledige uitkering worden verstrekt, wanneer de kostwinner een wachttijd heeft vervuld van 3 jaar van premiebetaling, mits te zijnen naam in de loop van diens carrière zoveel premies zijn betaald, dat het gemiddelde aantal per jaar een bij de nationale wetgeving voorgeschreven minimum aantal bereikt.

Een verminderde uitkering moet worden verstrekt, wanneer de volledige wachttijd weliswaar niet is vervuld, doch wel wordt voldaan aan een bij de nationale wetgeving te bepalen kortere wachttijd.

Implementatie

Wat de minimaal te beschermen kring van personen betreft kan worden verwezen naar de bespreking van Verdrag 121. Dit verdrag bevat hogere normen. Zoals bij de bespreking van Verdrag 121 ook is aangegeven zijn voor Nederland de normen van dit verdrag inzake bedrijfsongevallen en – beroepsziekten van belang voor de ‘algemene’ Nederlandse regelingen voor nabestaanden en arbeidsongeschiktheid, nu een apart risque professionnel-regime ontbreekt. Aangezien Verdrag 121 de lat hoger legt, lost de vraag of aan verdrag 128 is voldaan zich grotendeels op in de vraag of aan Verdrag 121 is voldaan.

7.2.5 Verdrag 130 – Geneeskundige verzorging en uitkeringen bij ziekte Vindplaats Nederlandse tekst: Trb. 1970, 136

Ratificatiedatum: 17-01-2006

Werkingssfeer

Ten aanzien van geneeskundige verzorging ziet het Verdrag ingevolge artikel 10 op de bescherming van alle loontrekkenden, alsmede hun echtgenoten en kinderen. Ten aanzien van de uitkering bij ziekte is het Verdrag ingevolge artikel 19 van toepassing op alle loontrekkenden.

Blijkens artikel 4 kan een Lidstaat zeevarenden en overheidsdienaren van het Verdrag uitsluiten, als deze categorieën beschermd worden door bijzondere regelingen. Lidstaten wiens wetgeving werknemers beschermt, kunnen bepaalde categorieën werknemers van het Verdrag uitzonderen (artikel 5), werknemers in de agrarische sector kunnen tijdelijk uitgezonderd worden (artikel 3).

Verplichtingen

Artikel 8 bepaalt dat elk Lid aan de beschermde personen geneeskundige verzorging moet waarborgen, overeenkomstig de voorgeschreven bepalingen.

Deze verzorging moet worden verleend om de gezondheid en arbeidsgeschiktheid van de beschermde persoon in stand te houden, te herstellen of te verbeteren en om in zijn persoonlijke behoeften te voorzien (artikel 9).

In artikel 13 wordt opgesomd wat de geneeskundige verzorging ten minste moet omvatten.

Artikel 16 bepaalt dat de geneeskundige verzorging moet worden verleend tijdens de gehele duur van de eventualiteit. Dit geldt ook voor het ziekengeld, waarbij de duur van de uitkering beperkt mag worden tot ten minste 52 weken per ziektegeval (artikel 26).

Artikel 18 schrijft voor dat elk Lid aan de beschermde personen de toekenning van ziekengeld moet waarborgen, overeenkomstig de voorgeschreven bepalingen.

Dit ziekengeld moet worden verleend in de vorm van een periodieke betaling (artikel 21).

Ingevolge artikel 22 moet het bedrag van de uitkering, vermeerderd met de kinderbijslag, zodanig zijn dat het voor de gerechtigde volgens standaard ten minste gelijk is aan 60% van het totaal van de vroegere inkomsten uit arbeid.

Artikel 24 bepaalt dat het bedrag van de uitkering wordt vastgesteld volgens een voorgeschreven schaal en slechts mag worden verminderd in de mate waarin de overige inkomsten van het gezin van de gerechtigde een voorgeschreven bedrag te boven gaan.

Artikel 27 bepaalt dat ingeval een persoon die ziekengeld ontving overlijdt, aan zijn nabestaanden een begrafenisuitkering moet worden verleend.

In artikel 28 staan de schorsingsgronden voor uitkeringen opgesomd.

Op grond van artikel 29 hebben alle uitkeringsgerechtigden het recht om beroep in te stellen ingeval van weigering van een uitkering, of wanneer zij zich niet kunnen verenigen met de hoedanigheid of de omvang ervan.

In artikel 31 is bepaald dat de verzekerden betrokken moeten worden bij het bestuur van de uitvoeringsorganisatie, voor zover de uitvoering niet is opgedragen aan staatsorganen dan wel op overheidsvoorschriften berustende organisaties

Artikel 32 bepaalt dat elk Lid op zijn grondgebied vreemdelingen, die er wonen of er gewoonlijk werken, op gelijke wijze moet behandelen als zijn eigen onderdanen.

Implementatie

Het Verdrag bevat normen voor ziekengeld bij kortdurende arbeidsongeschiktheid, maar wat dit onderwerp betreft is Verdrag 121, dat hogere standaarden bevat (ziekengeld bij bedrijfsongevallen en beroepsziekten), voor Nederland van meer belang.

Wat medische zorg (art. 8-17 Verdrag) betreft, zijn de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) het meest relevant. Het verdrag schrijft in art. 13 welke vormen van geneeskundige verzorging moeten worden verleend. De Nederlandse zorgverzekering dekt de in het verdrag genoemde onderdelen van zorg: huisarts, intra- en extramurale specialistische zorg, medicijnen, tandheelkundige zorg en revalidatie en hulpmiddelen. Wat die laatste categorie aangaat zijn de door arbeidsongeschiktheidsregelingen geboden re-integratievoorzieningen en de leefvoorzieningen van de Wet maatschappelijke ondersteuning van belang, voor zover de zorgverzekeringen die al niet verschaffen.

In het Verdrag is niet vastgelegd op welke wijze de verstrekkingen (medische zorg) moeten worden gegarandeerd. Zowel een natura-stelsel als een declaratiestelsel (waarin bepaalde groepen zijn verzekerd voor de kosten van noodzakelijke medische zorg) zijn mogelijk. Evenmin is vastgelegd hoe het verzekeringsstelsel moet zijn vormgegeven.

Wat het voorschrift van artikel 31 van het Verdrag betreft, kan worden opgemerkt dat het Verdrag niet duidelijk maakt wat de door die bepaling voorgeschreven deelname aan het bestuur door verzekerden moet inhouden. In de Zorgverzekeringswet is bepaald dat de statuten van een zorgverzekeraar waarborgen voor een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid van de verzekeraar moeten bevatten (art. 28).

Het Verdrag (zie art. 35) komt in de plaats van Verdrag 24, dat eveneens betrekking had op de wettelijke verzekering van ziektekosten en ziekengeld. Aangezien Verdrag 24 uitvoering van de verzekering door instellingen met winstoogmerk verbood, is tijdens de parlementaire behandeling van de Zvw overwogen om dit verdrag op te zeggen. Verdrag 130 kent echter niet een dergelijk verbod van het hebben van een winstoogmerk.

HOOFDSTUK 8 ARBEIDSVOORWAARDEN

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN