• No results found

Verdrag 181 – Particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling

HOOFDSTUK 6 ARBEIDSMARKT

6.2 Arbeidsvoorziening en -bemiddeling

6.2.2 Verdrag 181 – Particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling

Ratificatiedatum: 15-09-1999

Werkingssfeer

Ingevolge artikel 1 wordt onder ‘particulier bureau voor arbeidsbemiddeling’ verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon, onafhankelijk van de openbare autoriteiten, die één of meer van de volgende diensten met betrekking tot de arbeidsmarkt leveren:

a. diensten voor het op elkaar afstemmen van het aanbod van en de vraag naar werk, zonder dat het particuliere arbeidsbureau partij wordt bij de arbeidsverhoudingen die daaruit kunnen voortvloeien;’

b. diensten bestaande uit het tewerkstellen van werknemers met het doel hen ter beschikking te stellen van een derde partij, die een natuurlijke of een rechtspersoon kan zijn (een zgn. inleenbedrijf), die hun taken vaststelt en toezicht houdt op de uitvoering daarvan;

c. andere diensten met betrekking tot het zoeken van werk, die worden vastgesteld door de bevoegde autoriteit na raadpleging van de meest representatieve organisaties van werkgevers en werknemers, zoals het verstrekken van informatie, zonder het oogmerk een bepaald aanbod van en een bepaalde vraag naar werk op elkaar af te stemmen.

Onder ‘werknemers’ wordt eveneens verstaan ‘werkzoekenden’.

Onder ‘verwerking van persoonsgegevens van werknemers’ wordt verstaan het verzamelen, opslaan, samenvoegen, doorgeven of elk ander gebruik van informatie dat verband houdt met een werknemer van wie de identiteit is vastgesteld of is vast te stellen.

Krachtens artikel 2 is dit verdrag van toepassing op alle particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling. In lid 2 van dit artikel is neergelegd dat het verdrag van toepassing is op alle categorieën werknemers van alle takken van economische bedrijvigheid.

Het verdrag is niet van toepassing op de werving van en arbeidsbemiddeling voor zeevarenden. Artikel 16 bepaalt dat het verdrag het verdrag betreffende bureaus voor arbeidsbemiddeling die voor hun bemiddeling betaling vragen (herzien) uit 1949 en het verdrag betreffende bureaus voor arbeidsbemiddeling die voor hun bemiddeling betaling vragen uit 1933 herziet.

Verplichtingen

Krachtens het derde lid van artikel 2 is één van de doelstellingen van dit verdrag de exploitatie van particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling toe te staan alsmede de werknemers die gebruik maken van de diensten daarvan, in het kader van de verdragsbepalingen, te beschermen.

Een Lidstaat kan na raadpleging van de betrokken, meest representatieve organisaties van werkgevers en werknemers onder specifieke omstandigheden particuliere bureaus voor de arbeidsbemiddeling verbieden werkzaam te zijn met betrekking tot bepaalde categorieën werknemers of in bepaalde takken van economische bedrijvigheid voor het leveren van één of meer van de in artikel 1 bedoelde diensten. Tevens kan de Lidstaat onder specifieke omstandigheden werknemers in bepaalde takken van economische bedrijvigheid (of delen daarvan) uitsluiten van het toepassingsgebied van (bepaalde bepalingen van) dit verdrag. De betrokken werknemer moet in dat geval wel anderszins adequate bescherming genieten (artikel 2 lid 4). Indien de Lidstaat van deze mogelijkheden gebruik maakt, geeft het in zijn rapporten aan van welke maatregelen hij precies gebruik maakt, onder opgave van de redenen daarvoor.

Ingevolge artikel 3 wordt de juridische status van particuliere arbeidsbureaus bepaald in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk. Dit gebeurt na raadpleging van de meest representatieve organisaties van werkgevers en werknemers.

De Lidstaten dienen de voorwaarden waaronder de particuliere arbeidsbureaus hun werkzaamheden uitoefenen vast te leggen in een vergunningen- of een certificeringssysteem, tenzij deze voorwaarden reeds op een andere wijze in de nationale wetgeving of praktijk is geregeld.

De Lidstaat dient te waarborgen:

• dat de werknemers die zijn geworven via particuliere bureaus voor de arbeidsbemiddeling die de diensten verlenen die in artikel 1 zijn genoemd, niet hun recht op vrijheid van vakvereniging en op collectief onderhandelen wordt ontzegd. Artikel 4 geeft aan dat de Lidstaat hier maatregelen voor moet treffen;

• dat de particuliere arbeidsbureaus voor arbeidsbemiddeling werknemers behandelen zonder iedere vorm van discriminatie die valt onder de nationale wetgeving en praktijk. Het doel hiervan is krachtens artikel 5 het bevorderen van gelijke kansen en gelijke behandeling bij de toegang tot werk en tot specifieke beroepen. Overigens mag dit niet zo worden toegepast dat het voor de bureaus niet langer mogelijk is speciale diensten te leveren of gerichte programma’s aan te bieden die zijn ontworpen om de meest kansarme werknemers te helpen bij het zoeken naar werk;

• dat migrerende werknemers die door particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling op zijn grondgebied zijn geworven en voor is bemiddeld adequate bescherming genieten en dat wordt voorkomen dat deze worden misbruikt. Hiertoe dienen, na raadpleging van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, alle passende en noodzakelijke maatregelen te worden genomen, zowel binnen als eventueel, in samenwerking met andere Lidstaten, buiten zijn rechtsmacht. Deze maatregelen omvatten wetten of voorschriften die voorzien in strafsancties, met inbegrip van het verbieden van de particuliere arbeidsbureaus die zich inlaten met frauduleuze praktijken en misbruik. In het geval werknemers in een land worden geworven voor werk in een ander land dienen de betrokken Lidstaten bilaterale overeenkomsten te sluiten ter voorkoming van misbruik of frauduleuze praktijken bij werving, arbeidsbemiddeling en tewerkstelling(artikel 8);

• dat particuliere arbeidsbureaus geen gebruik maken van kinderarbeid of kinderarbeid leveren. Hiertoe dient de Lidstaat krachtens artikel 9 maatregelen te nemen;

• dat er gepaste mechanismen en procedures bestaan voor onderzoek van klachten en beweringen inzake misbruik en frauduleuze praktijken betreffende de activiteiten van particuliere bureaus waarbij, in voorkomend geval, de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties worden betrokken (artikel 10);

• dat een adequate bescherming van de door particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling tewerkgestelde werknemers wordt geboden ten aanzien van vrijheid van vakvereniging, collectief onderhandelen, minimumloon, arbeidstijden en andere arbeidsvoorwaarden, wettelijke sociale zekerheidsuitkeringen, toegang tot scholing, veiligheid en gezondheid op het werk, schadeloosstelling in geval van arbeidsongevallen of beroepsziekten, schadeloosstelling in geval van insolventie en bescherming van de vorderingen van werknemers en bescherming en uitkering in verband met zwangerschap, bevalling en ouderschap. Hiertoe dienen overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk maatregelen genomen te worden (artikel 11).

Artikel 6 regelt de verwerking van de persoonsgegevens van werknemers van de bureaus. De verwerking van deze gegevens dient zodanig te geschieden dat deze worden beschermd. Bovendien moet het respect voor de privacy van de werknemers worden gerespecteerd overeenkomstig de nationale regels. De verwerking van de persoonsgegevens dient tevens te worden beperkt tot zaken die betrekking hebben op de kwalificaties, beroepservaring en andere rechtstreeks relevante informatie van de betrokken werknemers.

Artikel 7 geeft de regels aan die in acht dienen te worden genomen als het gaat om het honorarium van de bureaus. Bureaus mogen de werknemers geen honorarium of andere kosten, direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, in rekening brengen. De bevoegde autoriteit kan hierop, na raadpleging van de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties en in het belang van de betrokken werknemers, uitzonderingen toestaan met betrekking tot bepaalde categorieën werknemers en specifieke door particuliere arbeidsbureaus geleverde diensten. Indien dergelijke uitzonderingen worden toegestaan dient de Lidstaat informatie over die uitzonderingen te verstrekken in zijn rapporten. Tevens geeft hij aan wat de redenen zijn voor het aannemen van de uitzondering(en).

Ingevolge artikel 12 bepaalt en verdeelt de Lidstaat de respectieve verantwoordelijkheden van de particuliere arbeidsbemiddeling die de diensten aanbieden die in artikel 1 zijn genoemd en van de inleenbedrijven met betrekking tot collectief onderhandelen, minimumloon, arbeidstijden en andere arbeidsvoorwaarden, wettelijke sociale zekerheidsuitkeringen, toegang tot scholing, bescherming op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, schadeloosstelling in geval van arbeidsongevallen of beroepsziekten, schadeloosstelling in geval van insolventie en bescherming van de vorderingen van werknemers en bescherming en uitkering in verband met zwangerschap, bevalling en ouderschap.

Artikel 13 regelt dat de Lidstaat met regelmatige tussenpozen voorwaarden dient te formuleren, vast te stellen en te beoordelen ter bevordering van de samenwerking tussen de publieke arbeidsvoorziening en de particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling. Deze voorwaarden zijn gericht op het beginsel dat de publieke autoriteiten in laatste instantie bevoegd blijven tot het formuleren van het arbeidsmarktbeleid en het gebruik of het toezicht op het gebruik van publieke middelen die bestemd zijn voor de uitvoering van dat beleid. De bureaus verstrekken, met door de bevoegde autoriteit vast te stellen tussenpozen, die autoriteit de door haar gevraagde informatie met strikte inachtneming van het vertrouwelijke karakter van deze informatie met twee doelen:

a. om de bevoegde autoriteit in staat te stellen op de hoogte te zijn van de structuur en de activiteiten van de bureaus (in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk), en; b. voor statistische doeleinden.

De bevoegde autoriteit verzamelt deze informatie en stelt deze, met regelmatige tussenpozen, ter beschikking van het publiek.

Artikel 14 bepaalt dat de bepalingen van dit verdrag worden toegepast door middel van wetgeving of op andere wijze in overeenstemming met de nationale praktijk, zoals rechterlijke uitspraken, scheidsrechterlijke beslissingen of collectieve overeenkomsten. Het toezicht op de toepassing van de bepalingen van dit verdrag wordt gewaarborgd door de arbeidsinspectie of andere bevoegde publieke autoriteiten. De Lidstaat dient in geval van overtreding van de bepalingen te voorzien in corrigerende maatregelen, waaronder zonodig strafsancties, die doeltreffend worden toegepast. Artikel 15 ten slotte geeft aan dat dit verdrag geen afbreuk doet aan gunstigere bepalingen die krachtens andere internationale arbeidsverdragen van toepassing zijn op werknemers die zijn geworven, voor wie is bemiddeld of die zijn tewerkgesteld door particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling.

Implementatie

De Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI) is op 1 juli 1998 in werking getreden. In het kader van artikel 7 lid 1 van het verdrag, bepalen artikelen 3 en 9 van de WAADI dat bij het verrichten van arbeidsbemiddeling en de terbeschikkingstelling geen tegenprestatie van de werkzoekende, respectievelijk.q. arbeidskracht wordt bedongen.

Reeds sinds enkele jaren is het vergunningenstelsel voor uitzendbureaus afgeschaft. Deze verplichting is geëffectueerd nadat Verdrag 96, de voorganger van Verdrag 181, op 15 september 1999 was opgezegd. Op grond van artikel 3 lid 2 is een dergelijk vergunningenstelsel niet noodzakelijk indien de sector op een andere wijze is gereguleerd. In Nederland, mag voor arbeidsbemiddeling geen tegenprestatie van de werkzoekende worden gevraagd. Bij het ter beschikking stellen van arbeidskrachten gelden enkele voorschriften, zoals een norm voor de verhouding van het loon tot dat van de reguliere werknemers, het verbod op een tegenprestatie van de arbeidskracht, het verbod om arbeidskrachten ter beschikking te stellen tijdens een arbeidsconflict en een informatieplicht in verband met de veiligheid. Voorts kunnen in het belang van de goede verhoudingen op de arbeidsmarkt of de bescherming van de betrokken werknemers nadere regels worden gesteld voor een bedrijfstak of een vergunningsplicht worden ingevoerd. Het Ministerie van SZW houdt toezicht op de naleving van de wet.

De uitzendovereenkomst is geregeld als een arbeidsovereenkomst met een in enkele opzichten afwijkende regeling, zie artikel 7:690 e.v. BW. Als gevolg daarvan genieten uitzendwerknemers (nagenoeg) dezelfde rechten als reguliere werknemers, zoals op het gebied van werktijden, arbeidsomstandigheden, (minimum)loon, gelijke behandeling, vakbondsvrijheid etc.

De ABU-CAO is een sectorbrede CAO voor de uitzendbranche, die algemeen verbindend is verklaard. Deze bevat gedetailleerde bepalingen ten aanzien van loon, de verschillende fases van de uitzendovereenkomst, vakantiedagen, ziekte, arbeidsomstandigheden etc.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN