• No results found

Verdrag 140 – Betaald scholings- en vormingsverlof

HOOFDSTUK 8 ARBEIDSVOORWAARDEN

8.3 Andere arbeidsvoorwaarden

8.3.3 Verdrag 140 – Betaald scholings- en vormingsverlof

Ratificatiedatum: 14-09-1976

Verplichtingen

Artikel 2 verplicht tot het opstellen en toepassen van een beleid dat de toekenning van betaald scholings- en vormingsverlof bevordert, aangepast aan de nationale omstandigheden en zo nodig in fasen, ten behoeve van:

a. opleidingen op alle niveaus;

b. algemene en sociale vorming alsmede ontwikkeling van de burgerschapszin; c. vorming met betrekking tot vakbondsactiviteiten

Onder ‘betaald scholings- en vormingsverlof’ wordt verstaan: ‘een verlof dat aan een werknemer wordt verleend ten behoeve van scholing of vorming, voor een bepaalde periode tijdens de werktijd, waarbij passende uitkeringen worden toegekend’ (artikel 1). Volledige of gedeeltelijke compensatie door de werkgever vormt eveneens een ‘passende uitkering’.

Artikel 3 bepaalt dat het beleid er op gericht moet zijn een bijdrage te leveren, zo nodig op verschillende voorwaarden, aan:

a. het verkrijgen, verbeteren en aanpassen van beroepsmatige en functionele bekwaamheden en het verhogen van de zekerheid van behoud van werk in tijden van wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en economische en sociale veranderingen;

b. de deskundige actieve deelname van werknemers en hun vertegenwoordigers aan het wel en wee in de onderneming en in de maatschappij;

c. de menselijke, sociale en culturele ontplooiing van werknemers; en

d. in algemene zin, de bevordering van passende permanente educatie en opleiding, opdat werknemers geholpen worden zich aan te passen aan de eisen van de tijd.

Het beleid dient volgens artikel 4 rekening te houden met het stadium van ontwikkeling en met de bijzondere behoeften van het land en de verschillende sectoren. Het dient te worden afgestemd zowel op het algemene beleid ten aanzien van werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, als op het beleid inzake arbeidstijden; daarbij moet zo nodig voldoende rekening worden gehouden met Seizoensafhankelijke wijzigingen daarin of met de omvang van het werk.

De wijze waarop in het verlenen van het verlof kan worden voorzien, wordt niet dwingend voorgeschreven. Artikel 5 bepaalt dat dit kan worden vastgelegd in wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten, arbitrale uitspraken, of op een andere manier die past in de praktijk van het betrokken land.

Artikel 6 schrijft voor dat bij het ontwikkelen en toepassen van het beleid overheidsinstanties, werkgevers- en werknemersorganisaties en onderwijs- en opleidingsinstellingen betrokken zullen worden.

Artikel 7 bepaalt dat de financiering van regelingen voor betaald scholings- en vormingsverlof op regelmatige en adequate basis dient te geschieden, in overeenstemming met nationale praktijk. Artikel 8 verbiedt discriminatie tussen werknemers op grond van ras, kleur, geslacht, geloof, politieke opvattingen, en nationale of sociale afkomst bij het toekennen van het verlof.

a. bijzondere categorieën werknemers, die moeilijk gebruik kunnen maken van de algemene regelingen, zoals werknemers in kleine ondernemingen, landbouwwerknemers of andere werknemers in geïsoleerde gebieden, werknemers in ploegendiensten of werknemers met gezinsverantwoordelijkheid;

b. bijzondere categorieën ondernemingen, die moeilijk onder de algemene regelingen kunnen vallen, zoals kleine bedrijven of seizoensgebonden bedrijven, op voorwaarde dat de werknemers in deze bedrijven`niet worden uitgesloten van het recht op betaald scholings- en vormingsverlof.

Artikel 10 bepaalt dat de voorwaarden, waaraan de werknemers moeten voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor het verlof, kunnen verschillen al naar gelang de verschillende soorten vorming, zoals genoemd in artikel 2.

Artikel 11 bepaalt dat de periode waarin het verlof wordt genoten gelijkgesteld wordt met een zelfde periode van gewoon werken. Dit met het oog op het (blijven) opbouwen van sociale zekerheidsrechten en andere rechten die aan de arbeidsovereenkomst zijn verbonden.

Implementatie

Educatief verlof wordt in Nederland geplaatst in het kader van het arbeidsvoorwaardenbeleid, dat voornamelijk wordt bepaald door de sociale partners. Zo worden in vrijwel alle cao’s afspraken gemaakt over scholing en – via de vaak algemeen verbindend verklaarde O&O- of scholingsfondsen – de financiering daarvan. Zo bevat artikel 34 van de ABU-CAO voor uitzendkrachten (versie maart 2006) de verplichting voor de uitzendonderneming om jaarlijks 1,02% van het brutoloon van een uitzendkracht te besteden aan diens scholing.

Wat betreft de wettelijke maatregelen, kan op het volgende worden gewezen. In de Wet op de Ondernemingsraden is vastgelegd dat leden van ondernemingsraden ten behoeve van scholing en vorming in verband met het ondernemingsraadlidmaatschap recht op verlof hebben. Daarbij geldt dat dit in werktijd en met behoud van loon dient te geschieden (artikel 18 lid 2 WOR). Werkgevers dienen werknemers met taken op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals de bedrijfshulpverleners, de mogelijkheid te bieden om in werktijd en met behoud van loon de scholing en vorming te ontvangen die zij voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs nodig hebben. Daaronder valt ook de certificering die benodigd is als naar verwezen in artikel 20 van de Arbowet. Voor de rijksoverheid bevat het Algemeen Rijksambtenarenreglement voorwaarden waaronder ambtenaren aanspraak kunnen maken op studiefaciliteiten.

Ten aanzien van cursussen met betrekking tot vakbondswerk, dient te worden opgemerkt dat er geen specifieke wettelijke regeling is. Ten aanzien van het bieden van faciliteiten voor vakbondswerk kan worden verwezen naar Verdrag 135.

Tot slot bestaan tevens in de sociale zekerheid verschillende mogelijkheden tot scholing met behoud van uitkering. Op grond van de WIA kan het UWV aan een gehandicapte voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats (artikel 35 WIA). De verscheidene wet- en regelgeving op het gebied van sociale zekerheid voorziet in ondersteuning, waaronder door middel van (om- en bij)scholing van werkzoekenden (e.g. artikel 73 WW). Voorts kan worden gewezen op de sociale werkvoorziening die wordt geboden middels de Wet Sociale Werkvoorziening.

Interpretatie en naleving

Verdrag 140 is een verdrag met een duidelijk streefkarakter en bevat derhalve geen concrete normstelling. Het Comité van Experts tracht op basis van de rapportage en de naar aanleiding daarvan gestelde vragen en reacties een globaal beeld te verkrijgen van de situatie in de lidstaten. Het Comité is geïnteresseerd in alle vormen van educatie, zoals basiseducatie, beroepseducatie en het beleid ter bevordering van betaald verlof ten behoeve van vakbondstraining.

Ook de financiering van betaald educatief verlof is een aandachtspunt van het Comité. Artikel 1 van het verdrag gaat uit van educatief verlof met ‘adequate financiële compensatie’. Paragraaf 12 van de bij het Verdrag behorende aanbeveling noemt werkgevers, publieke autoriteiten, werkgevers- en werknemersorganisaties als degenen die bij kunnen dragen aan de kosten van betaald educatief verlof. Het gaat alsdan niet om de betrokken werknemers zelf.

Een algemene wettelijke regeling met betrekking tot het toekennen van betaald scholings- en vormingsverlof is niet vereist op grond van het verdrag.

Er is het laatste decennium geen noemenswaardige opmerking van het Comité specifiek aan Nederland gericht.

8.3.4 Verdrag 156 – Gelijke kansen voor en gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN