• No results found

Verdrag 81 – De arbeidsinspectie in de industrie en de handel

HOOFDSTUK 4 PRIORITETSVERDRAGEN

4.1 Verdrag 81 – De arbeidsinspectie in de industrie en de handel

Ratificatiedatum: 15-09-1951

Werkingssfeer

De artikelen 1 en 2 verplichten tot het instellen en in stand houden van een arbeidsinspectie voor industriële inrichtingen. Deze inspectie moet van toepassing zijn op alle inrichtingen, ten aanzien waarvan het toezicht op naleving van wettelijke bepalingen over arbeidsomstandigheden en bescherming van werknemers in hun werk aan inspecteurs van de arbeid is opgedragen.

De nationale wetgeving kan mijnondernemingen en transportondernemingen of onderdelen daarvan van de toepassing van het verdrag uitzonderen.

Verplichtingen

Deel I - Arbeidsinspectie in de industrie

Artikel 3 bepaalt dat de taak van de arbeidsinspectie is:

a. het verzekeren van de naleving van de wettelijke bepalingen betreffende arbeidsomstandigheden en bescherming van werknemers in hun werk, zoals bepalingen betreffende arbeidsduur, beloning, veiligheid, gezondheid en welzijn, tewerkstelling van kinderen en jeugdige personen en andere verwante aangelegenheden, voor zover de inspecteurs van de arbeid met het toezicht op de naleving hiervan zijn belast;

b. het geven van technische inlichtingen en adviezen aan werkgevers en werknemers over de meest doeltreffende middelen om aan de wettelijke bepalingen te voldoen;

c. het onder de aandacht brengen van de bevoegde autoriteit van de gebreken en misbruiken die niet met name onder de bestaande wettelijke bepalingen vallen.

Als aan de inspecteurs van de arbeid ook nog andere functies zijn opgedragen, mogen deze hen in de uitoefening van bovengenoemde taken niet hinderen. Deze aanvullende taken mogen ook op geen enkele wijze afbreuk doen aan het gezag of de onpartijdigheid die voor de inspecteurs van de arbeid in hun relatie tot werkgevers en werknemers noodzakelijk zijn.

Artikel 4 bepaalt dat de arbeidsinspectie, voor zover dit valt te verenigen met de administratieve praktijk in een land, onder toezicht en controle van een centrale autoriteit moet staan.

Artikel 5 verplicht de bevoegde autoriteit tot het nemen van maatregelen om samenwerking te bevorderen:

Artikel 6 schrijft voor dat het personeel van de arbeidsinspectie uit ambtenaren bestaat, die een zodanige rechtspositie en zodanige arbeidsvoorwaarden hebben dat ze zeker zijn van behoud van hun baan en niet afhankelijk zijn van een regeringswisseling dan wel van onoorbare beïnvloeding van buiten.

Artikel 7 stelt dat inspecteurs van de arbeid (afgezien van extra voorwaarden die voor al het overheidspersoneel gelden) uitsluitend mogen worden aangenomen op grond van hun geschiktheid voor het werk, en dat zij een behoorlijke opleiding moeten ontvangen. De wijze waarop de geschiktheid voor het werk wordt beoordeeld, wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld.

Artikel 8 bepaalt dat mannen en vrouwen als inspecteurs van de arbeid kunnen worden aangesteld en dat zonodig verschillende taken aan mannelijke respectievelijk vrouwelijke inspecteurs kunnen worden opgedragen.

Artikel 9 schrijft voor dat in de arbeidsinspectie bevoegde deskundige technici moeten worden opgenomen, waaronder specialisten op het gebied van de geneeskunde, werktuig- en bouwkunde, elektriciteit en scheikunde.

Artikel 10 bepaalt dat het aantal inspecteurs van de arbeid voldoende moet zijn om een doeltreffende uitoefening van de functies van de dienst te verzekeren. Hierbij moet rekening gehouden worden met:

a. het belang van de te vervullen taken, met name met het aantal, de aard, de omvang en de ligging van de werkplaatsen waarop toezicht moet worden gehouden, en met het aantal en de verscheidenheid van de groepen werknemers die daar werken, en het aantal en de complexiteit van de aan de orde zijnde wettelijke bepalingen;

b. de materiële uitvoeringsmiddelen die aan de inspecteurs ter beschikking zijn gesteld;

c. de omstandigheden waaronder de controlebezoeken in de praktijk moeten plaatsvinden om effectief te kunnen zijn.

Artikel 11 legt vast dat aan de inspecteurs ter beschikking moeten worden gesteld:

a. plaatselijke kantoren die efficiënt zijn ingericht conform de eisen van de dienst en toegankelijk voor belanghebbenden;

b. vervoersdiensten die voor de uitoefening van de functie noodzakelijk zijn, indien geen openbare vervoersfaciliteiten aanwezig zijn.

De nodige maatregelen moeten worden genomen om aan de inspecteurs alle reiskosten en alle bijkomende uitgaven te vergoeden die ze voor de uitoefening van hun taken moeten maken.

Artikel 12 regelt de bevoegdheden van de inspecteurs. Mits ze zich voldoende kunnen legitimeren, moeten ze bevoegd zijn om:

a. vrijelijk, zonder voorafgaande kennisgeving op elk uur van de dag en de nacht in elke aan toezicht onderworpen inrichting binnen te treden;

b. overdag alle plaatsen binnen te gaan waarvan zij een redelijk vermoeden hebben dat deze aan het toezicht van de inspectie onderworpen zijn;

c. over te gaan tot alle onderzoeken, controles of enquêtes, die ze nodig vinden om na te gaan of de wettelijke bepalingen worden nageleefd, in het bijzonder om:

• alleen of met getuigen de werkgever of het personeel van de onderneming te ondervragen over alles wat de toepassing van de wettelijke bepalingen betreft;

• overlegging te vragen van alle boeken, registers en documenten waarvan het bijhouden verplicht is volgens de betreffende wetgeving, en om afschriften of uittreksels daaruit te maken;

• het aanplakken van de krachtens wettelijke bepalingen verplichte mededelingen te eisen;

• monsters van materialen en stoffen die gebruikt of behandeld worden, te nemen en ter analysering mee te nemen, mits de werkgever of zijn vertegenwoordiger daarover geïnformeerd wordt.

De inspecteur moet de werkgever of zijn vertegenwoordiger op de hoogte stellen van zijn aanwezigheid tenzij dit de uitoefening van zijn taak zou kunnen schaden.

Artikel 13 betreft verdere bevoegdheden van de inspecteurs. Bepaald is dat de inspecteurs bevoegd zijn om maatregelen te nemen om gebreken te verhelpen die ze hebben geconstateerd in een installatie of een inrichting, dan wel bij de arbeidsmethoden, en die volgens hen een bedreiging vormen voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers.

Om dit voldoende mogelijk te maken, moeten de inspecteurs (behoudens het recht van beroep op rechter of een administratief orgaan) het recht hebben om de opdracht te (doen) geven dat:

a. binnen een bepaalde termijn die veranderingen aan de installatie aangebracht worden, die noodzakelijk zijn om de strikte toepassing van de wettelijke bepalingen inzake gezondheid en veiligheid van de werknemers te verzekeren;

b. in gevallen van dreigend gevaar voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers onmiddellijk maatregelen worden genomen.

Als één en ander op basis van de geldende administratieve en rechterlijke praktijk van een land niet mogelijk is, moeten de inspecteurs zich tot de bevoegde autoriteiten kunnen wenden zodat deze de nodige maatregelen kunnen treffen of opdracht daartoe geven.

Artikel 14 verplicht tot het (op een voorgeschreven wijze) in kennis stellen van de arbeidsinspectie van arbeidsongevallen en gevallen van beroepsziekten.

Artikel 15 stelt bepaalde eisen aan de inspecteurs. Behoudens eventuele bij wet neergelegde uitzonderingen, zullen zij:

a. geen direct of indirect belang mogen hebben in de onder hun toezicht geplaatste ondernemingen;

b. op straffe van strafrechtelijke of passende disciplinaire maatregelen (zelfs wanneer zij de dienst verlaten hebben), geen fabrieks- of handelsgeheimen of productiemethoden die ze in de uitoefening van hun functie hebben leren kennen, openbaar mogen maken;

c. de bron van een klacht, waardoor een gebrek in een installatie e.d. onder hun aandacht wordt gebracht, als vertrouwelijk moeten beschouwen, en de werkgever of zijn vertegenwoordiger niet mogen mededelen dat een inspectiebezoek het gevolg is van een ingediende klacht.

Artikel 16 bepaalt dat de inrichtingen zo vaak en zo zorgvuldig mogelijk moeten worden geïnspecteerd als nodig is om een daadwerkelijke naleving van de betreffende wettelijke bepalingen te verzekeren.

Artikel 17 bepaalt dat personen die de bepalingen waarvan de naleving wordt gecontroleerd niet voldoende nakomen, aan onmiddellijke vervolging - zonder waarschuwing vooraf - blootstaan. Uitzonderingen zijn mogelijk voor situaties waarin een waarschuwing vooraf zal moeten worden gegeven om in de toestand verbetering te brengen of preventieve maatregelen te nemen.

Het staat de inspecteurs vrij te bepalen of een waarschuwing of raad wordt gegeven dan wel tot het instellen van vervolging wordt overgegaan.

Artikel 18 schrijft voor dat op overtreding van de bepalingen waarvan de naleving wordt gecontroleerd, effectieve strafsancties moeten worden gesteld en dat deze ook werkelijk moeten worden toegepast. Hetzelfde geldt voor het tegenwerken van de inspecteurs bij de uitoefening van hun functie.

Artikel 19 betreft de verslaglegging. De inspecteurs dan wel de plaatselijke bureaus moeten periodiek verslagen van algemene aard over de resultaten van hun werkzaamheden aan de centrale arbeidsinspectie-autoriteit voorleggen. De centrale autoriteit stelt de wijze van verslaglegging en de te behandelen onderwerpen vast. Per jaar moet minimaal eenmaal verslag worden uitgebracht.

Artikel 20 bepaalt dat de centrale autoriteit een algemeen jaarverslag over de werkzaamheden van alle inspectiediensten publiceert, dat moet verschijnen binnen een periode van 12 maanden na afloop van het jaar waarop het betrekking heeft. Uiterlijk 3 maanden na publicatie moet het aan het Bureau van de ILO worden toegezonden.

Artikel 21 regelt op welke aspecten dit algemene jaarverslag in elk geval betrekking moet hebben: a. wetten en reglementen die tot de bevoegdheden van de arbeidsinspectie behoren; b. personeel van de arbeidsinspectie;

c. statistieken van de inrichtingen onderworpen aan inspectie en het aantal aldaar werkzame werknemers;

d. statistieken van inspectiebezoeken;

e. statistieken van begane overtredingen en van opgelegde straffen; f. statistieken van arbeidsongevallen;

g. statistieken van beroepsziekten.

Deel II - Arbeidsinspectie in de handel

Artikel 22 verplicht tot het invoeren en in stand houden van een arbeidsinspectie voor handelsinrichtingen.

Artikel 23 bepaalt dat de arbeidsinspectie voor handelsinrichtingen van toepassing is op alle inrichtingen ten aanzien waarvan het toezicht op de naleving van wettelijke maatregelen ten aanzien van arbeidsomstandigheden en bescherming van werknemers in hun werk, aan inspecteurs van de arbeid is opgedragen.

Artikel 24 bepaalt dat de artikelen 3 t/m 21 van het verdrag, voor zover toepasbaar, ook voor de arbeidsinspectie voor handelsinrichtingen gelden.

Deel III – Verschillende bepalingen

Artikel 25 bepaalt dat bij bekrachtiging van het verdrag deel II van de aanvaarding kan worden uitgezonderd. In dit verband zijn de gebruikelijke bepalingen over het afleggen van een verklaring, de mogelijkheid van herroeping en de rapportage opgenomen.

Artikel 26 bepaalt dat in geval van twijfel of een onderneming, onderdeel of dienst daarvan onder de werkingssfeer van het verdrag valt, de beslissing door de bevoegde autoriteit wordt genomen.

Artikel 27 bevat een definitie van "wettelijke bepalingen": naast wetgeving worden hieronder scheidsrechterlijke beslissingen verstaan en collectieve arbeidsovereenkomsten, die kracht van wet hebben en ten aanzien waarvan het toezicht op de naleving aan de inspecteurs van de arbeid is opgedragen.

De overige artikelen bevatten specifieke voorschriften ten aanzien van bepaalde lidstaten, die voor Nederland niet relevant zijn.

Implementatie

De Arbeidsinspectie is de instantie die toezicht houdt op de Arbeidsomstandighedenwetgeving in Nederland.

De belangrijkste wetten waar de Arbeidsinspectie toezicht op houdt, zijn: • de Arbeidsomstandighedenwet;

• het Arbeidsomstandighedenbesluit; • de Arbeidsomstandighedenregeling;

• de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving; • het Besluit risico’s zware ongevallen; en

• de Arbeidstijdenwet.

De Arbeidsinspectie ontleent deze bevoegdheid aan het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit Arbeidsinspectie 2007. De Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor de naleving van wet- en regelgeving door werkgevers en werknemers door het uitvoeren van controles, het opsporen van strafbare feiten en het opleggen van maatregelen en boetes. Als instrumenten heeft de Arbeidsinspectie de eis tot naleving, het stilleggen van het werk, het opleggen van boetes en bestuursdwang op het gebied van arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen. Ook behandelt de Arbeidsinspectie klachten omtrent de naleving van wet- en regelgeving en doet zij onderzoek naar gemelde bedrijfsongevallen.

Interpretatie en naleving

Verdrag 81 is een van de vier zogenaamde prioriteitsverdragen. Dit geeft aan dat naast de acht fundamentele verdragen de ILO de staat oproept deze met prioriteit te ratificeren. Ten aanzien van deze prioriteitsverdragen dient voorts elke twee jaar gerapporteerd te worden.

4.2 Verdrag 129 – De arbeidsinspectie in de landbouw

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN