• No results found

Verdrag 156 – Gelijke kansen voor en gelijke behandeling van mannelijke en

HOOFDSTUK 8 ARBEIDSVOORWAARDEN

8.3 Andere arbeidsvoorwaarden

8.3.4 Verdrag 156 – Gelijke kansen voor en gelijke behandeling van mannelijke en

Vindplaats Nederlandse tekst: Trb. 1982, 101 Ratificatiedatum: 24-03-1988

Werkingssfeer

Ingevolge artikel 1 is het verdrag van toepassing op alle mannelijke en vrouwelijke werknemers van wie de mogelijkheden tot voorbereiding op, toegang tot, deelneming aan of ontplooiing in de economische bedrijvigheid beperkt wordt door de verantwoordelijkheid voor hun afhankelijke kinderen.

Verder moet het verdrag toegepast worden op mannen en vrouwen die in soortgelijke omstandigheden verkeren waar het gaat om naaste familieleden die duidelijk hun zorg en steun nodig hebben.

Wat precies onder ‘afhankelijke kinderen’ en ‘naaste familieleden die zorg en steun behoeven’ moet worden verstaan, wordt door de betrokken lidstaat zelf bepaald.

Artikel 23 bepaalt dat het verdrag van toepassing is op alle takken van economische bedrijvigheid en alle categorieën werknemers.

Verplichtingen

Artikel 3 bepaalt dat, met het oog op het scheppen van gelijke kansen en het realiseren van gelijke behandeling, een beleid moet worden gevoerd dat ten doel heeft personen met gezinsverantwoordelijkheid die een betrekking vervullen of wensen te vervullen, in staat te stellen dat te doen zonder aan discriminatie te worden blootgesteld en, voor zover mogelijk, zonder dat de verantwoordelijkheid ten aanzien van hun werk in botsing komt met hun gezinsverantwoordelijkheid. De definitie van ‘discriminatie’ is dezelfde als die welke gehanteerd wordt in verdrag 111 (zie aldaar). Artikel 4 bepaalt dat maatregelen moeten worden genomen (aan nationale omstandigheden en mogelijkheden aangepast), die werknemers met gezinsverantwoordelijkheid in staat stellen hun recht op vrije beroepskeuze uit te oefenen, en die rekening houden met hun behoeften wat betreft arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid.

Artikel 5 verplicht tot aanvullende maatregelen die rekening houden met de behoeften van deze werknemers bij het opzetten van gemeenschapsvoorzieningen, en het ontwikkelen of bevorderen van (openbare en particuliere) gemeenschapsfaciliteiten, zoals kinderopvang en gezinshulp.

Artikel 6 verplicht tot het treffen van passende maatregelen ter bevordering van een vorm van informatieverschaffing en onderwijsinrichting die leidt tot een breed begrip binnen de maatschappij voor het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers, en voor de problemen die werknemers met gezinsverantwoordelijkheid ervaren, en ter bevordering van een sfeer die kan leiden tot oplossing van deze problemen.

Artikel 7 verplicht tot het treffen van maatregelen, inclusief die op het terrein van beroepskeuzevoorlichting en vakopleiding, die werknemers met gezinsverantwoordelijkheid in staat stellen aan het arbeidsproces deel te (blijven) nemen en her in te treden op de arbeidsmarkt na een afwezigheid die het gevolg is van gezinsverantwoordelijkheid.

Artikel 8 bepaalt dat het hebben van gezinsverantwoordelijkheid als zodanig geen geldige reden kan zijn voor ontslag van een werknemer.

Artikel 10 maakt een gefaseerde tenuitvoerlegging van het verdrag mogelijk. De maatregelen die ter uitvoering van het verdrag worden getroffen, dienen echter wel van de aanvang af van toepassing te zijn op alle mannen en vrouwen die arbeid en verantwoordelijkheid voor de van hen afhankelijken willen combineren.

Invoering van b.v. een ouderschapsregeling (op zichzelf niet verplicht door het verdrag) moet derhalve onmiddellijk voor mannen en vrouwen gelijkelijk gelden. De gefaseerde tenuitvoerlegging mag niet zo worden opgevat dat de regeling eerst voor vrouwen wordt ingevoerd en jaren later voor mannen.

Wel mag een regeling eerst alleen van toepassing zijn op degenen die arbeid en verantwoordelijkheid voor afhankelijke kinderen combineren en pas later op hen die een dergelijke combinatie ten aanzien van naaste familieleden hebben verkozen.

Implementatie

In artikel 1 van de Grondwet is het gelijkheidsbeginsel en in nauwe samenhang daarmee een discriminatieverbod opgenomen. Dit artikel bindt de regering al voor de hele breedte van het beleid. Verder kan worden gewezen op de wetgeving en het beleid dat vermeld is bij de verdragen 100 en 111.

De doelstelling van het verdrag met betrekking tot het vergroten van de combineerbaarheid van arbeid en gezinsverantwoordelijkheid is een vaste doelstelling van het emancipatiebeleid, die invloed heeft op een aantal beleidsterreinen, waaronder kinderopvangvoorzieningen, schooltijden, arbeidstijden en ouderschapsverlof.

De Wet arbeid en zorg (wet van 16 november 2001, Stb. 2001, 567) biedt naast een recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof een recht op ouderschapsverlof. Op grond van artikel 6:2 van de Wet arbeid en zorg geldt een recht op 13 weken onbetaald verlof. Recht op ouderschapsverlof hebben werknemers die in een familierechtelijke betrekking tot het kind staan en werknemers die duurzaam de verzorgende en opvoedende rol op zich hebben genomen en die op hetzelfde adres wonen als het kind. Het recht op ouderschapsverlof bestaat wanneer de dienstbetrekking ten minste één jaar heeft geduurd en het kind jonger is dan 8 jaar (artikel 6:3 en 6:4).

De Wet arbeid en zorg is van toepassing op alle werknemers, inclusief overheidspersoneel.

Op het gebied van kinderopvang zijn verschillende faciliteiten beschikbaar. De Wet kinderopvang (wet van 9 juli 2004, Stb. 2004, 455). De Wet kinderopvang gaat uit van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders, overheid en werkgevers. De Wet voorziet in een tegemoetkoming aan ouders voor de kosten van kinderopvang. Mede gezien de werkingssfeer van het verdrag, is van belang op te merken dat de kinderopvangtoeslag niet enkel geldt voor werknemers, maar ook voor ouders die een studie of traject volgen teneinde de arbeidsmarkt te betreden. De overheid regelt sinds 1 januari 2007 de werkgeversbijdrage voor kinderopvang door middel van een opslag over de werkgeverspremie. De overheid verstrekt de werkgeversbijdrage vervolgens via de Belastingdienst aan ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag.

Voorts is van belang op te merken dat met ingang van het schooljaar 2007-2008 scholen verplicht zijn om zorg te dragen voor buitenschoolse opvang als ouders daar om vragen. Het beleid ten aanzien van arbeidsvoorziening is er mede op gericht de toegang van (her)intredende vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten. Daartoe worden de ‘Vrouw en Werkwinkels’ gesubsidieerd.

Interpretatie en naleving

Van belang is dat het verdrag uiterst flexibel geformuleerd is. Het bevat weinig of geen concrete normen. Het verdrag zelf verplicht niet tot invoering van ouderschapsverlof, doch (slechts) tot het gelijkelijk toekennen van dit verlof - als het wordt ingevoerd - aan mannen en vrouwen.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN