• No results found

Zorgdragers strijden voor het tot leven brengen van een groeiklimaat zónder inperken- de etikettering vooraf en mét situationeel actieve terughouding. Het handelingsgerichte karakter van hun strijdbaarheid hebben zij in de verkennende gesprekken niet expliciet benoemd. Maar toen ik hun strijdbaarheid op grond van hun samenwerkingskwaliteiten eenmaal op het spoor was gekomen, leerde ik zien hoe deze de twee andere, polaire kernthema’s zorg voor en zelfontplooiing doordringt en met elkaar verbindt.

Strijdbaarheid hangt samen met moed. Zorgdragers hebben de moed om de cliënt met volle overgave een stevig duwtje te geven, waarvan de afloop ongewis is (zorg voor). Zij hebben de moed om grenzen te stellen als het vanwege eigen kwetsbaarheid zo echt niet verder kan, hoe behoeftig de ander ook is (zelfontplooiing).

Zorgdragers beleven primair de drie samenwerkingskwaliteiten – praktische wijsheid, tact en zachtmoedig het lot accepteren – in hun dagelijkse ‘zijn’ als gidsen: een groei- klimaat ontstaat door naar die gidsen te luisteren. Gezien dit vanzelfsprekende, in de persoonlijkheid ingebedde gidsende karakter van specifieke samenwerkingskwaliteiten, interpreteer ik hun strijdbaarheid als ‘tacit knowledge’: zorgdragers strijden onbewust bekwaam voor menselijke waardigheid.41

Deze onvoorwaardelijke inzet heeft bij iedere respondent een geheel eigen gedaante en accentuering gekregen, naar gelang persoonlijke geaardheid, talenten, opleidingsni- 41 Tacit knowledge verwijst naar een kenvermogen dat zich aan de ratio onttrekt en in het lichaam

woont. Polanyi is ontdekker van dit in het lichaam huizende kenvermogen dat sturing geeft aan onze dagelijkse interactie met de omgeving. “Het gaat niet alleen om onze zintuiglijke waarne- mingen, onze ratio en gevoelens maar daarachter ligt dat met ons lichaam gegeven vermogen, die in ons verborgen structuur. Dit inwonend (indwelling) vermogen kunnen we zien als een innerlij- ke activiteit en kracht of zelfs geest (spirit) die onze interactie met de omringende wereld bepaalt. [...] Zonder dit innerlijk vermogen zouden we niet in staat zijn de wereld waarin wij leven te be- grijpen en te verklaren.” (H. v. Ewijk & Kunneman, 2013, p. 21).

veau, fase in de levensloop, type zorginstelling, de rol en mogelijkheden daarbinnen. Laat ik die verschillen in gedaanten van strijdbaarheid tussen respondenten tot slot enigszins uitvergroten door ze te illustreren aan het anders-zijn van de respondenten P en H.

Respondent P strijdt voor een groepscultuur binnen de afgebakende werkploeg van ‘zijn jongens’, die bestaat uit mensen die vaak door drankproblemen totaal afgegleden zijn en door de samenleving afgeschreven. Ze werken onder zijn leiding in groenpro- jecten. Deze mensen voelen voor het eerst in hun leven ‘er bij te horen’ en raken gemo- tiveerd voor zinvol werk op commerciële basis. Het door P gecreëerde groepsklimaat maakt het mogelijk, dat sommige van deze mensen hun leven weer op de rails te krij- gen met werk en een woning. P gaat met ze om als een zorgzame vriend, die op gezette tijden ook op confronterende wijze eisen kan stellen. “En op een gegeven moment heb- ben ze het naar de zin en dan merk je, dan … dan ... durven ze die verantwoordelijk- heid ook te pakken. […] Ze hebben een doel in der leven. En daar doen ze het voor. Want als je nagaat dan, of het nu steenkoud is of hartstikke warm, die jongens gaan voor 3 ½ euro per dag met mij mee lopen te bikkelen. Nou, dan moet je echt wel gemo- tiveerd wezen en een drive hebben om dat te doen.” (resp. P).

Een laatste voorbeeld van respondent H laat mij zien hoe belangrijk het is om, juist in deze tijd van grote, maatschappelijke transities en stelselwijzigingen, alert voor details van een groeiklimaat te blijven strijden. Het betreft de kunst om ergens met je handen van af te blijven, van ‘het laten’ van een cliëntsituatie. Niet te gaan morrelen aan bij- voorbeeld diens werkpakket. Respondent H voert zijn positieve strijd vooral op strate- gisch niveau. Hij heeft als directeur een sleutelpositie om in zijn instelling ‘green fields’ te realiseren, waar medewerkers cliënten ‘laten’ in wat ze wél kunnen. Die ruimte geeft medewerkers, die zich wellicht als medestrijder beleven, de kans zich op die ‘latende’ manier voor cliënten in te zetten maar ze ook uit te dagen.

In zijn jarenlange carrière heeft H talloze situaties meegemaakt, waarin cliënten klein en onmondig werden gehouden. “We hebben hier een jongen met zwaar autisme, op die manier kun je ernaar kijken, kun je er ook zelf last van hebben. […] Als er iemand is, hier in dit gebouw, op deze etage, die weet hoe die de keuken moet managen, dan is hij het wel. Wat doet-ie namelijk? Je zou kunnen zeggen vanuit zijn beperking, die weet hoeveel kopjes, hoeveel suiker, dat moet allemaal kloppen, volgens zijn systeem. [...] Er is altijd voldoende suiker, er zijn altijd schone kopjes ... Het klopt gewoon. Laat dat dan zo. En dan gaat er iemand bedenken, vorig jaar: ‘Nou, het is toch wel een beet- je ingewikkelde jongen’. Dus, er zijn toen een aantal dingen zijn bij hem weggehaald. Maar met als gevolg, dat wij er met zijn allen last van hadden. De keuken klopte niet meer.” (resp. H).

Nu, in zijn huidige functie als directeur, beleeft H dat hij zijn nek uitsteekt om een an- der klimaat te realiseren, waarin wel ruimte is voor de kracht van zowel cliënten als medewerkers. “Dus wij dempen de zaak. Wij stompen af. Het hele stelsel is zo domi- nant, dat stompt af. En als je ruimte geeft, vraagt dat bestuurlijke lef of lef van de orga- nisatie. Daar kun je wel als directeur of als bestuurder het voorbeeld in geven: ‘Jon-

gens, we gaan ruimte creëren’. Ik heb ruimte gecreëerd voor de ontwikkeling van em- powerment. [...] ‘Maar dat kan allemaal niet’. Dan ga je ... vanuit de hiërarchie: ‘We gaan het gewoon doen. Punt.’” (resp. H).

De drie beschreven samenwerkingskwaliteiten praktische wijsheid, tact en zachtmoe- digheid zijn kwaliteiten van de lange adem, op grond waarvan de ander met waardig- heid wordt benaderd en aangesproken: zowel cliënten, als collega’s, managers, bestuur- ders en externe partners. P en H creëren ieder op een volstrekt eigen manier hun ruimte voor het meest mogelijke, hoogst persoonlijke.