• No results found

Dragers willen hun cliënten in beweging brengen, op weg naar meer zelfregie en een grotere zelfstandigheid. Zij veronderstellen dat hiermee de kwaliteit van leven toe- neemt. Zij beleven de cliënt bij het handje te nemen. Deze laatste voelt zich gesterkt een stap te zetten, waar hij of zij al enige tijd tegenaan hikt. Mijn interpretatie is dat de zorgdrager cliënten meeneemt ervaringsgebieden in, die voor hem of haar nog onbe- kend terrein zijn. Krijgt de cliënt het gevoel van een zelfoverwinning of succeservaring bij het zetten van een stap, hoe klein ook, dan sterkt deze nieuwe ervaring het gevoel van zelfvertrouwen.

De hoofdaandacht gaat uit naar wat praktisch mogelijk is op het praktisch-tastbare vlak. Iedere verandering begint heel klein – zoals de beweging van een vlinder een tro- pische orkaan kan ontketenen – is de stellige overtuiging van dragers. “Want het zijn maar hele kleine dingen waardoor uiteindelijk grote dingen in beweging kunnen ko- men.” (resp. C). Daarom beleven zij oplettendheid voor mogelijke kleine stapjes en stellen zij zich tegenover de cliënt bescheiden op. Tegelijkertijd beleven zij dat het sa- men zetten van een dergelijke stap ook het begin is van het opbouwen van een band, zoals een moeder in de eerste afstemmende gebaren met haar baby een lijfelijk-emotio- nele symbiose bewerkstelligt.

Dit thema is uit de volgende twee subthema’s opgebouwd: II. B. i Bij het handje nemen

II. B. ii In beweging komen

I. B. i Bij het handje nemen

Het ‘bij het handje nemen’ is situationeel bepaald. Iedere respondent kent voor iedere individuele cliënt een afgestemde, eigen praktische aanpak. Kenmerkend zijn de een- voud van het eerste stapje en de emotionele nabijheid van de drager. Respondent P ziet de zorg voor de jongens als zijn bijbaantje, naast zijn leiding geven aan projecten in de groenvoorziening. “Op de momenten dat ik voel dat er iets aan de hand is, geef ik dat ook aan. Maar dan pak ik ze ook wel effe in der nekvel: ‘Joh, wat is er aan de hand? Enne, wat doen we eraan?’” (resp. P). Hij toont mededogen met de emotionele worste- ling van ‘zijn jongens’ om het hoofd boven water te houden door praktische, logistieke steun te bieden.

Een van zijn jongens heeft het bijvoorbeeld moeilijk omdat hij zijn zoontje nog maar zo weinig mag zien. De schaarse bezoeken zijn spannend en emotioneel voor hem. P besluit om hem als steun het werkbusje uit te lenen. Ik interpreteer dat hij als een goede vader zijn cliënt deze handreiking geeft en zelf op de achtergrond blijft. “Maar geef hem ook de vrijheid en je moet ze ook ... iets meegeven. Kijk, op het moment dus dat hij op bezoek gaat bij zijn zoontje zeg ik altijd: ‘Joh, neem de bus even mee, je gaat lekker op bezoek.’ Anders moet hij de metro pakken. Dan denk ik: jongen, (klakt met zijn tong) jij neemt lekker de bus mee, je komt ze [de jongens] pas ophalen als je klaar bent met het bezoek van je zoontje ... Nou, vind ie ook weer prachtig. Maar daar steun

je ze ook weer mee.” (resp. P). Als P ziet dat een cliënt groeit en aan een volgend stap toe is, maakt dat P enthousiast en gaat hij meer in de ander investeren met vrije tijd en eigen middelen. “Net als J op een gegeven moment. Die kreeg een huis, nou ja, dan steek ik wel even mijn nek voor hem uit en dan neem ik hem een avond mee naar de rommelmarkt van de kerk: joh, ga je gang (klakt). Ik heb een bepaald budget dan. Dat vind ik gewoon leuk. Hij was enthousiast en ik merk dat hij ook enthousiast bezig is en dan is het dat ik ook wat meer ga doen.” (resp. P).

Pregnant en concreet beleeft respondent O de overgang van het eerste stadium ‘facilite- ren met gevoel voor timing’ naar ‘bij het handje nemen’. In zijn aanpak beschrijft hij een tussenpauze van maximaal een nacht tussen het faciliteren en het bij het handje ne- men. Dat werkt in zijn beleven zo. Hij ontmoet als veldwerker steeds vaker daklozen van buitenlandse komaf, die zonder verblijfstatus volkomen rechteloos zijn. “Maar ik heb ook nog een kleine honderdvijftig, tweehonderd buitenlanders. En momenteel zit- ten we op ongeveer dertig nationaliteiten. En die krijgen inderdaad niks.” (resp. O). Door ervaring wijzer geworden heeft hij gemerkt dat de allereerste faciliteiten die hij biedt de basis vormen voor de vertrouwensband die hij met hen op wil bouwen. Bij collega-hulpverleners hamert hij er dan ook op dat zij altijd bij het eerste contact moe- ten zorgen voor een slaapplaats, een douche en schone kleding. Hij let erop dat collega- instellingen voldoende schone kleding hebben liggen en vult dat eventueel aan. Het fa- ciliteren van O begint met het voorzien in de basis levensbehoeften. Ieder mens is voor hem van waarde. “Als je ze binnen hebt laat ze dan even douchen, laat ze even schone kleding aantrekken. Heb je geen kleding, bel dan even, want dan zorg ik dat ik kleding bij je breng. Andere locaties, die zijn ook zover en erover na gaan denken en ontvangen nu ook kleding en dergelijke.” (resp. O). Pas dan wordt de ander ontvankelijk voor hulpverlening.

En die hulp moet in de ogen van O dan ook direct starten nadat de kiem van vertrou- wen is gelegd. Hij laat tussen het faciliteren en het samen op weg gaan precies een nacht zitten. “Net van school, denken [jonge maatschappelijk werkers] de wereld wel even te gaan verbeteren. Maar ja, zo werkt het niet. En denken een cliënt zo (knipt met vingers), met één knip om te kunnen gooien. Zo werkt het niet. Je moet het vertrouwen winnen. En daarom zeg ik: als wij vanavond iemand binnen zetten [in de opvang], dan moeten wij morgenochtend om acht uur ook weer daar binnen zijn. Om dat vertrouwen vast te houden. Ja (stilte).” (resp. O).

Na een korte peiling wat voor de cliënt het belangrijkste is om te regelen, neemt hij deze de volgende ochtend mee in zijn busje. Samen gaan ze op weg en rijden bijvoor- beeld vanuit Rotterdam naar de ambassade in Den Haag of Amsterdam. “Dus dat bete- kent dat wij ze ’s avonds bijvoorbeeld in een nachtopvang leggen voor één nacht en dan de andere morgen in de bus zetten. En even naar Den Haag of naar Amsterdam rij- den, naar de ambassade. En dan proberen het een en ander voor ze te regelen. [---] Ge- lijk in de actie. Ja. Want als je dat niet doet, dan ben je dat vertrouwen kwijt. Je moet een stukje vertrouwen kweken.” (resp. O).

P biedt logistieke steun, O neemt cliënten bij het handje om zaken voor en met hen te regelen. Respondent C gaat bij mensen, die een verstandelijke beperking hebben, thuis met ze praten om eerst een sfeer van intimiteit te creëren. Zij neemt initiatief door met doelgerichte vragen en praktische suggesties de cliënt tot actie aan te zetten. Zij bena- drukt dat het om een eerste kleine stap gaat, die de cliënt kan zetten. Met een triviaal voorbeeld illustreert zij het belang dat zij hecht aan dat eerste stapje. Een cliënt wil le- ren de financiën te begrijpen en de administratie thuis op orde te krijgen om het verder zelf te regelen.

“Maar waar begin je nou? Als je je post en je administratie wil begrijpen? Je moet zor- gen dat je het uit de brievenbus haalt. Dat zijn echt allemaal zulke kleine stapjes. Maar als het daar al fout gaat, ga je het einddoel nooit halen. Je kan niet zeggen: goh, en nu snap jij je post. Neen, dat begint ergens. En sommige mensen die hebben dat gewoon al meegekregen. Die zeggen: nou, ik zorg als C komt dat de post op tafel ligt, dat ik het alvast open gemaakt heb. Maar ja, een ander die heeft zoiets: oh, de post? Die moet ik nog even uit de brievenbus halen. En dan is de eerste stap dus om iemand aan te leren: ‘Joh, hé, volgende keer als ik kom, heb jij alvast de post op tafel liggen.’ Dat is dan stap een.” (resp. C).

Met een andere cliënt illustreert C hoe zij in een gesprek beleeft, puur met aandachtige, gerichte vragen en opmerkingen de cliënt een voornemen tot actie te laten maken. “Ik heb een ... meneer, die vast zit in zijn structuur. Maandag ga ik zwemmen, dinsdag ga ik dansen, woensdag doe ik dit, donderdag doe ik dat. Heel veel lichamelijke klachten als er spanningen waren, bleef daar heel erg in hangen ook: ik heb last van buik ... ik heb last van mijn buik. […] En dat ik hem dan niet laat herhalen: ik heb last van mijn buik. Maar zeg: ‘Hoe zou dat nou kunnen komen? En hoe zouden we dat nou minder kunnen laten worden?’ Dus de cliënt zelf tot denken aanzetten: ‘Ik heb eigenlijk last van mijn buik omdat ik ruzie heb gehad met Klaasje.’ ‘Jeetje, wat vervelend, hoe kun- nen we dat nou oplossen? Wat heb je daarvoor nodig? En wie heb je daarvoor nodig? Of kan je dat zelf? Heb je je broer nodig, heb je je buurvrouw nodig?’ Hij zegt dan zelf tegen mij: ‘Nou ik met jou praat, wordt mijn buikpijn minder.’ Ondertussen gebeurt er natuurlijk heel veel, hè? ‘Tja, ik zit te denken, nou, dan ga ik vanavond toch maar even bellen. Toch nog goed maken.’ Als je dan de volgende dag [vraagt]: ‘Goh, hoe is het met je buikpijn gegaan?’ ‘Oh, dat is weg!’ Dat is iets heeeel kleins. Maar het zijn wel de dingen van het leven.” (resp. C).

C beleeft als haar levensopgave mensen los te weken uit vastgeroeste structuren, zoals in dit voorbeeld uit een vast weekritme. Een star levenspatroon blokkeert in haar ogen het ontdekken van nog toegedekte handelingsvermogens. Vaak versterkt de directe om- geving van een cliënt, zoals naaste familie, ook nog eens het blokkeren van nieuwe mo- gelijkheden voor de cliënt. “En dan heb je ook nog te maken met de omgeving van een klant. ‘Pietje gaat nooit auto rijden, echt niet. Die kan niet eens op zijn fiets rijden.’ Als je dat constant hoort vanuit huis dan is dat heel moeilijk, als je daar natuurlijk tegenin gaat. Maar je wilt wel heel graag. En je wil autorijden. Zou je het in ieder geval kunnen gaan proberen. Om eens te beginnen met de fiets, dan is dat stap een. In mogelijkheden

denken.” (resp. C). De actiegerichte inzet van dragers om cliënten bij het handje te ne- men richt zich op handelingsmogelijkheden die constructief bijdragen aan verbetering van de levenssituatie. Die vormen het aangrijpingspunt, waardoor cliënten ook inner- lijk in beweging komen.

I. B. ii In beweging komen

Zorgdragers beleven dat cliënten die ze bij het handje nemen innerlijk in beweging ko- men. Zij raken gemotiveerd om over pijn en verdriet heen te stappen. Mijn interpretatie is dat aandacht en nabijheid van de drager cliënten het gevoel geeft gewaardeerd te worden. Het is een waardering die een zorgdrager niet zozeer in complimenterende woorden uitdrukt, maar door zorgzaamheid van het handelen laat blijken. Cliënten ra- ken gemotiveerd om nieuwe stappen te zetten omdat zij zich gezien voelen. Soms moet respondent P in zijn beleven cliënten zelfs afremmen omdat door hun motivatie teveel een speels element het werk binnenkomt en zij daarin doorslaan. “S is een zwak be- gaafde man eigenlijk, een Turkse man. […] ... die had op een gegeven moment geen kleding, dus ik heb voor werkkleding voor hem gezorgd. En dat vond hij zo stoer: hij hoort nu bij de groep. […] Maar ja, nu hoor ik van een andere jongen: S heeft heel de morgen met de bladblazer lopen spelen. Snap je? Dus, dat vindt hij stoer, de bladblazer … Dus daar moet ik hem ook weer even op aanspreken: ‘Zeg luister jongen, dat is niet de bedoeling.’ […] Ik ben heel, heel direct in die dingen.” (resp. P).

Zorg voor de jongens in zijn ploeg beleeft P als gezegd als zijn bijbaantje. Door helde- re regels en zijn kameraadschappelijke omgangsstijl voelen de jongens zich snel thuis in zijn ploeg, vaak voor het eerst sinds jaren hebben ze weer het gevoel ergens bij te horen. P kent hun levensverhalen en beleeft dat de jongens ook onderling leren praten over hun sores en worstelingen. “En het mooiste is: die jongens weten van elkaar ook wat er speelt. Het is niet zo: P weet het alleen, maar doordat ze dus met elkaar optrek- ken delen ze alles met elkaar. Dat is het mooiste. Want J weet gewoon wat er met R ... of R hoort ook van J ... ook in het busje praten ze en zijn ze heel open. In het begin zijn ze gesloten, maar ze merken gewoon op een moment: we worden geaccepteerd. Dán gaan ze praten met elkaar ...” (resp. P).

Dit werkklimaat met positieve aandacht voor elkaars wederwaardigheden maakt dat ie- dereen het gevoel krijgt ‘erbij te horen’. P beleeft dat zijn jongens weer een doel in hun leven hebben. Ze raken gemotiveerd om in weer en wind met elkaar in groenprojecten te werken. “Ze hebben een doel in der leven. En daar doen ze het voor. Die jongens gaan, of het nu steenkoud is of hartstikke warm, voor drieënhalve euro per dag met mij mee lopen te bikkelen. Nou, dan moet je echt wel gemotiveerd wezen en een drive heb- ben om dat te doen.” (resp. P).

Ook respondent C beleeft hoe haar cliënten in beweging komen doordat zij ze eerst bij het handje heeft genomen. De cliënt die in een dag- en weekritme zit vastgeroest zet zij telkens weer aan tot nadenken. Nadenken over wat buikpijn en spanning met elkaar te maken hebben. Nadenken over wat hij er zelf aan kan doen om minder last van span- ning te hebben. “Er zijn weken dat er gewoon niets aan de hand is. Dat hij het gewoon

wel zelf goed kan relativeren: ‘Maar ik heb hoofdpijn, maar ik maak me weer veel te druk?’ Dan denk ik: goh, dat heb ik wel bereikt in ... al die jaren dat ik daar nu kom. Want de eerste keer dat ik kwam, bleef hij maar hameren op die hoofdpijn: ‘Ik snap er niks van, ik heb maar hoofdpijn’ ... dan bleef die hoofdpijn ook.” (resp. C). Een andere cliënt, die mensenschuw is, nodigt ze uit om eenmaal per maand samen met haar op de instelling te gaan eten. Die uitnodiging doorbreekt in haar beleven een patroon en dat brengt beweging. “Want het zijn maar hele kleine dingen waardoor uiteindelijk grote dingen in beweging kunnen komen. Dat je mensen gewoon kan activeren door alleen al te zeggen: ‘Goh, heb je zin om met mij iedere maand op het AC [Activiteiten Centrum] te gaan eten?’ En iemand komt nooit buiten, helemaal mensenschuw, maar we kunnen wel bereiken dat zo iemand een keer in de maand hier met een maatje, met een begelei- der gaat eten. Dan heb je al zoveel winst.” (resp. C).

Het ‘in beweging komen’ van de cliënt heeft voor dragers ook een persoonlijke waar- de. Respondent C bijvoorbeeld spreekt duidelijk uit dat zij niet van sleur houdt: er moet altijd sensatie zijn. “Zelf kan ik niet tegen sleur, er moet altijd sensatie zijn. Ja, en als het er niet is dan maak ik het zelf. Want door dat dat zo is, blijft het voor mij leuk. Ik denk dat dat in het leven van iedereen zo is.” (resp. C). Respondent O heeft de opvat- ting dat mensen niet moeten blijven hangen in pijn en verdriet. Een enkele keer vertelt hij cliënten over de pijn van zijn jeugd en later zijn scheiding en hoe hij zich daar over heen heeft gezet. In mijn interpretatie wil O met zijn levensverhaal anderen in bewe- ging brengen. “Het verdriet snap ik, de pijn die je hebt, dat snap ik, maar je kan er ook een stapje overheen zetten. En dat wil niet zeggen dat je het vergeet, maar wel dat je verder gaat. En dat probeer ik, bij sommige mensen kan ik dat zeggen. Niet bij alle- maal, maar bij sommige kan ik dat zeggen.” (resp. O).

Ook kan hij op vaderlijke toon een jongere toespreken die naar zijn gevoel in drugsge- bruik blijft hangen terwijl hij meer in zijn mars heeft. Letterlijk en figuurlijk beleeft hij hem een schop onder zijn kont te geven, zodat die jongen in beweging komt: “Joh, doe niet zo achterlijk, jij kan veel beter, je heb goed geleerd, je kan goed leren, dus dadelijk weer naar school toe, weer een opleiding oppakken, wat gaan doen, of gaan werken, maar in ieder geval wat gaan doen. Dat lapzwanserij!” (resp. O).

Dragerschap spreekt in mijn interpretatie uit de creatieve, daadkrachtige inzet om te blijven zoeken naar mogelijkheden om cliënten ook innerlijk in beweging te krijgen. Zorgdragers slingeren met praktische nabijheid beweging aan waarmee zij de ander uit- eindelijk op eigen benen willen laten staan. Daarmee ben ik bij het derde thema van zorg voor aangekomen.