• No results found

Op eigen benen zetten (I C)

I. C ii Sterker worden

Dragers beleven dat hun cliënten beter opgewassen raken tegen het leven, als effect van begeleiding en ondersteuning. Zorgdragers voelen: mijn cliënt wordt sterker. Of dat feitelijk ook zo is laat dit onderzoek in het midden. Het gevoel dat mensen sterker wor- den komt voort uit zicht op een verschuiving in de persoonlijkheidsstructuur van cliën- ten. Niet langer laten zij hun beperking of relationele blokkade op de voorgrond staan in de omgang met anderen. De drager activeert een handelingspotentieel, waardoor de cliënt met meer zelfvertrouwen relaties met de omgeving aangaat.

In mijn interpretatie vloeit een deel van het gesterkte zelfvertrouwen voort uit de inten- sieve en oprechte aandacht van de drager. Er is een speciale band met de cliënt ont- staan, waardoor de balans bij de cliënt verschuift van afhankelijkheid naar zelfstandig- heid. De band tussen drager en cliënt schept afhankelijkheid die de cliënt er toe aanzet een nieuwe stap te zetten. Tegelijkertijd biedt de nieuwe ervaring het gevoel van grote- re zelfredzaamheid: ik kan het wél! De verschuiving van afhankelijkheid naar grotere zelfstandigheid benoemt B als een ‘groeimoment’. “Dus op het moment dat ik zeg: ‘Nee, nee, als ik het zelf doe is het veel sneller gebeurd’, betekent het dat ik een ander zijn groeimoment ontneem. [---] Jaren geleden was het misschien zo geweest dat ik de telefoon had gepakt, die behandelaar had gebeld, gezegd: ‘Joh, ze begrijpt het niet hele- maal, kun je mij uitleggen wat er aan de hand is?’ ‘Nou, oké, dan denken wij [begelei- ders, TP] dat dát het beste is’. En dat is niet meer.” (resp. B).

Uit de woorden van B maak ik op, dat zij met haar opstelling en vertrouwensband een zodanig klimaat stimuleert dat voor cliënten groeimomenten op kunnen treden. Zelf- redzaamheid wordt groter en afhankelijkheid neemt af. Zij wil die zelfwerkzaamheid stimuleren. Dat doet zij ook door cliënten onderling te laten samenwerken, waarbij de kracht van de een de zwakte van de ander is en vise versa. De lamme helpt de blinde. “Een mevrouw die Korsakov heeft moesten we eerst elke dag vertellen waar ze kon ro-

ken en waar ze haar jas kon hangen en waar ... En dan zat ze maar: ‘Ja, ik weet eigen- lijk ook niet wat ik hier moet doen.’ Ja, dus dat was zo’n beetje een groot vraagteken boven die dame dr hoofd. Wat we dus gedaan hebben is naast deze dame – zij is fysiek sterk – een vrouw te zetten die fysiek minder sterk is maar verstandelijk qua geheugen weer sterker is. Dus die zegt dan elke keer: ‘Zullen we nu gaan roken?’ Dan gaan ze sa- men roken. ‘Zullen we nu de kopjes soep inschenken?’ Dat houdt elkaar heel goed in balans op die manier. [...] Misschien zijn mensen het wel niet helemaal met me eens. Maar laten we het eerst eens even uitproberen.” (resp. B).

Met een soortgelijke creatieve benadering organiseert P zijn groenprojecten, zo heb ik zijn verhaal geïnterpreteerd. Hij biedt zijn jongens een structuur waarmee zij afhanke- lijk van P worden. Hij is duidelijk de baas. Binnen die structuur voelen zij zich volledig geaccepteerd en op hun gemak. Dat zorgt voor ietsje meer zelfvertrouwen.

Over een structuur met kansen voor persoonlijke groei denkt P veel na. Hij heeft be- dacht dat hij de eerder genoemde J meer kansen wil geven door uit te breiden met een tweede ploeg die J gaat leiden. “Ik zit met mijn werk heel druk, dus ik moet een tweede ploeg. Ik heb nu J bijna anderhalf jaar bij me. Dan kan ik op een gegeven moment zeg- gen: joh, we gaan nu kijken dat je nog eens gaat solliciteren naar een baan. Hij heeft zoveel kennis dat ik hem nu niet meer als cliënt mee wil hebben, maar ik wil hem als vrijwilliger binnenhalen. [...] Dan ben ik uit de brand en dan kijk ik of hij in de toe- komst misschien een vaste baan kan gaan pakken? ... en zo observeer ik ook eigenlijk die jongens.” (resp. P). P gaat in de organisatie lobbyen voor meer structureel groenon- derhoud zodat hij kan uitbreiden met een tweede ploeg die J als vrijwilliger gaat leiden. P beleeft dat J sterker kan worden als hij binnen zijn nieuwe structuur gaat werken. Respondent O ontmoet een jongen van negentien die niet meer naar school gaat en aan de wiet verslaafd is. Hij neemt hem op sleeptouw en spreekt hem vaderlijk toe: ‘ophou- den met die lapzwanserij en weer gaan leren.’ Hij zegt tegen de moeder van die jongen dat zij hem geen geld meer mag geven zodat hij moeilijker aan drugs kan komen. “Hem echt aan het handje mee: ‘Joh, doe niet zo achterlijk, jij kan veel beter, je hebt goed geleerd, je kan goed leren, dus dadelijk weer naar school toe, weer een opleiding oppakken, wat gaan doen, of gaan werken, maar in ieder geval wat gaan doen. Dat lap- zwanserij.’ ‘Ja, maar ik krijg geen geld meer van mijn moeder.’ Ik zeg: ‘Nee, dat klopt, want dat heb ik gezegd. Dat als ze je wil helpen, moet ze je nou zonder geld laten zit- ten. Want anders ga je niks doen.’” (resp. O).

Met deze actie benut O in mijn interpretatie zijn nabijheid en de afhankelijkheid van die jongen om hem weer op eigen benen te zetten. O beleeft dat hij hem een schop on- der zijn kont geeft. Eerst is de jongen boos, maar na een nachtje erover geslapen te hebben geeft hij O gelijk. “Nou, daar was ‘ie eerst heel erg boos over, en een dag later komt ‘ie naar me toe: ‘Ja, je heb eigenlijk wel gelijk.’ Soms moet je ook, hoe hard het ook klinkt, iets tegen ze zeggen tot dat het doordringt.” (resp. O). O beleeft dat zijn ‘schop’ de jongen sterker heeft gemaakt. In mijn interpretatie benutten zorgdragers de afhankelijkheid van cliënten om ze in een structuur te plaatsen, waarbinnen zij hun zelfredzaamheid moeten aanspreken. Dragers zetten cliënten op eigen benen door ze in

een veilige en vertrouwd omgeving – die de zorgdrager zelf heeft gecreëerd – hun zelf- standigheid te laten beproeven. ‘Ik heb hem ook gewoon af en toe in het diepe ge- gooid.’ Dat maakt cliënten sterker.

In hun zorg voor anderen heb ik drie stadia onderscheiden: faciliteren met gevoel voor timing, samen op weg gaan en op eigen benen zetten. In deze drie stadia richten dra- gers zich op handelingsmogelijkheden, zodanig dat – binnen een door de drager gear- rangeerde veilige structuur – zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde van de cliënt toeneemt. Samenvattend interpreteer ik het kernthema zorg voor als zich met sensitivi- teit en aandacht richten op het handelingspotentieel van de cliënt, zodanig dat de onder- linge relatie zelfvertrouwen versterkt. In het moment ontstaat de impuls om een opge- merkte mogelijkheid een stap verder te brengen. Het duwtje.

In het volgende hoofdstuk onderbouw ik het kernthema zelfontplooiing met thema’s en subthema’s.