• No results found

Presentie als relationele waardigheid (Valadier en Ricoeur)

Valadier richt de blik op mensen, die dermate noodlijdend zijn dat zij niet (meer) in staat zijn om hun waardigheid te tonen. Het ontbreekt hen aan de ‘rede’ waarmee zij zich sociaal kunnen integreren. Baart heeft beargumenteerd hoe het zorgsysteem deze mensen ‘rücksichtslos’ afwijst. Op grond van een christelijke inspiratie stelt Valadier dat hier een ander soort waardigheid dan die van met rede begaafde mensen in het ge- ding is. Hij illustreert zijn zienswijze met de parabel van de barmhartige samaritaan, evenals Ricoeur dat doet. De samaritaan ontfermt zich over de geslagen vreemde uit gewetensnood, waardoor niet alleen de ander waardig wordt verzorgd maar ook de waardigheid van de samaritaan zelf toeneemt. Voor Valadier ontstaat waardigheid in een wederkerige relatie. De relatie tussen hulpvrager en zorgbieder ‘vult’ zich met waardigheid.

Omdat, ‘aangestoken’ door ontmoetingen met zorgdragers, het belang van relationele waardigheid mij het meest heeft getroffen als leerpunt van presentie – zonder dit be- lang in het begin van dit onderzoek nog te bevroeden en enigszins te kunnen duiden – sta ik uitvoeriger stil bij verkenning van relationele waardigheid in een uiteenzetting in het werk van Ricoeur, aansluitend bij de voorzet van Valadier.

De onmacht van sociologische wetenschapspraktijk om relationele waardigheid te doorgronden, zet Ricoeur uiteen in een essay dat begint met zijn verwondering over het gegeven dat er geen sociologie van de ‘naaste’ bestaat.De sociologie moet eerst sym- boliseren en karakteriseren teneinde verbanden in onze maatschappelijke werkelijkheid

74 Van Heijst kiest het begrip functies van in plaats van toegevoegde waarde van. 75 Zie ook het vorige Hoofdstuk 5.

te kunnen duiden. De sociologie benoemt daarmee emblemen die de medemens bepa- len; de theologie alleen kan in de ogen van Ricoeur de ‘naaste’ vangen in de parabel.76 Verwondering over de beperking van de sociologie en over een mogelijke ingang tot de naaste via de theologie voor het doorbreken van die beperking, vormt drijfveer voor onderstaande filosofische bespiegeling van Ricoeur. “Om onze verwondering te ver- nieuwen dompelen wij eerst ons denken onder in de eeuwige jeugd van de parabel [...]: ‘Eens viel iemand die op weg was van Jerusalem naar Jericho, in de handen van rovers … Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg … Ook kwam er een leviet daar langs … Maar een samaritaan die op reis was kwam bij hem, hij zag hem en kreeg me- delijden … Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in de handen van de rovers was gevallen?’ (Lk. 10, 30-37).” (Peperzak, 1968, p. 18). De naaste in deze parabel is geen sociologische categorie maar is ‘een gedrag in de eerste persoon’. De samaritaan is in alle opzichten vreemdeling, hoort nergens bij, vormt een buitenca- tegorie. En juist deze persoon treedt de beroofde verschoppeling handelend tegemoet. Er is daarbij geen sprake van enige functionele of institutionele bemiddeling. De ene mens ontfermt zich over de andere. “De naaste, dat is de daad zelf, waardoor men naar iemand toekomt.” (Peperzak, 1968, p. 18). Het unieke handelende karakter van het open tegemoet treden van de naaste maakt dat het alleen in de vorm van een verhaal is uit te drukken. Verhalend vertellen is in staat de relatie tot de naaste te onthullen – ab- straherende sociologie verbergt haar, zowel de naaste als de relatie.

“Er bestaat dus geen sociologie van de naaste; de wetenschap van de naaste wordt on- middellijk doorkruist door een praxis van de naaste; men heeft geen naaste, maar ik maak mij iemand tot naaste.” (Peperzak, 1968, p. 19).

Een tweede bron van verwondering van Ricoeur vormt de ontmoeting waarin twee mensen ‘zich aan elkaar present stellen’, zoals Baart dat formuleert. De samaritaan is op reis en onderbreekt deze. Hij maakt ruimte voor de ontmoeting. Hij maakt een ge- baar waaraan geen functie, rol of professie ten grondslag ligt. De enige grondslag is het naakte bestaan. Ook de pastores in het onderzoek naar presentie schetst Baart als vreemdelingen, passanten die openstaan voor het toevallige en in de deuropening blij- ven hangen. Zij gaan te voet ... “zo is heel zijn ‘medelijden’ een gebaar dat over rol, een personage of een functie heen reikt; zijn daad schept tussen hem en de gewonde een hypersociologische wederkerigheid.” (Peperzak, 1968, p. 19).

De parabel leidt Ricoeur naar een derde bron van verwondering die in de profetie is ge- legen. Wat telt uiteindelijk in het hemelrijk? De profetie verhaalt over het einde der tij- den, waar de Mensenzoon de mensen scheidt: “Voorwaar Ik zeg u: iedere keer dat jul-

lie iets voor een van deze kleinsten van mijn broeders hebben gedaan, hebben jullie het voor Mij gedaan. [...] (Mt. 25, 31-46).” (Peperzak, 1968, p. 20). De profetie gaat over

zin en betekenis van het kleinste gebaar dat zorgend verbindt. Het zijn dagelijkse geba- ren die zich onttrekken aan institutionalisering: voeden, kleden, een slaapplaats voor de 76 De nu volgende samenvatting baseer ik op de Nederlandse vertaling van een essay van Ricoeur

nacht, wonden verzorgen. De profetie kondigt het belang aan van ontmoetingen die be- trekking hebben “op de mens in zover hij zich in grenssituaties bevindt en als een ver- schoppeling van de maatschappij is teruggebracht tot de ellende van het naakte mens- zijn.” (Peperzak, 1968, p. 20).

De relatie met de naaste, die zich uitdrukt in het kleine, verbindende gebaar speelt geen rol in de ‘grote geschieden’ is. Oorlogen, omwentelingen en ontdekkingen maken de grote geschiedenis waar de verantwoordelijken zich als acteurs op het wereldtoneel van belang achten, actoren die in hun beleven mee het verloop van de geschiedenis bepa- len, die gewichtig zijn. En enkelen komt ook werkelijk gewicht in de geschiedenis toe, zoals Gorbatsjov en Mandela. Onze nieuwsprogramma’s zitten er iedere dag vol mee, met gewichtige en minder gewichtige spelers op het wereldtoneel. De naaste is daaren- tegen een ‘kleine’, een figurant, een passant; de sherpa die in stilte de bepakking van de klimhelden naar de top van de Mount Everest draagt.

Doordat het grondrecht op waardigheid alleen door ‘sociaal geïntegreerden’ is te hante- ren, sluit ons zorgstelsel zich af voor het onzichtbare leed van degenen die niet tot de sociaal bevoorrechten horen – zie de stateloze ontheemde vluchtelingen waarvan huis en haard zijn verwoest. Geënt op bovenstaande relationele ethiek van de naaste door- breken Valadier, Ricoeur en Baart de beperkte reikwijdte en betekenis van intrinsieke waardigheid als een door institutionele kaders toegekend rechtvaardigheidsbeginsel. “Waardigheid is […] het resultaat van een zorgzame interactie tussen de noodlijdende en degene die zorg biedt. In dat proces van zorgen wordt […] hun béider waardigheid verwerkelijkt.” (Heijst, 2011, p. 253). Met relationele waardigheid bekrachtigt de pre- sentiebenadering haar sociaal-ethische karakter. Ieder mens is in potentie drager van in- trinsieke waardigheid, door sociale uitsluiting bedreigde waardigheid wordt relationeel hersteld en daarmee “redden presentiebeoefenaars […] ook hun eigen waardigheid” (Heijst, 2011, p. 256).