• No results found

Basis voor het faciliteren is dat dragers opmerken, hoe hun cliënten het gevoel hebben door de samenleving te zijn uitgekotst. Zij ervaren dit als onrecht zonder er sentimen- teel over te doen. Dit thema is uit twee subthema’s opgebouwd:

I. A. i Uitgekotst zijn I. A. ii Vastzitten in omhulsel

I. A. i Uitgekotst zijn

Respondenten spreken nuchter over wat er met cliënten is gebeurd en hoe ingrijpend hun leven daardoor is veranderd. Zij hebben daar kleurrijke, naturalistische beelden bij. “Die man is een econoom, …afgestudeerd. … Is getrouwd met een vrouw, een psychi- ater, … Is directeur geweest van een groot bedrijf in Nederland... Dus een man, mooi met vakantie, rijdt naar huis en letterlijk rijdt hij echt in een depressie. Dat is hem over- komen en hij, zwart voor de ogen, auto slingerend aan de kant gezet. Volledig letterlijk de weg kwijt. Opname, aan lager wal, raakt alles kwijt, zijn gezin, zijn familie, die hem niet meer begrijpen. Joh, wat is dat nou? Baan kwijt, inkomen kwijt. Komt op straat te- recht.” (resp. H).

O vertelt over een dakloze man, die psychisch in de war is. Hij zoekt er foto’s van zijn primitieve onderkomen bij. “... die geestelijk zo ziek zijn dat ze er ook niks aan kunnen doen dat ze niks willen. We hebben op dit moment een meneer, die lag van de winter in een tentje (pakt het fotoboek) tenminste, het was geeneens een tentje, (bladeren) ...even kijken waar die is ...(bladeren, wijst op de foto): Dit is een stuk doek wat over een tak van een boom heen hangt, als een soort tent, maar hier voor staan twee parasols. Nou, de wind stond hier dwars doorheen, die meneer lag op twee bankkussens van een woonkamerbank en die waren door en door waternat. Het was toen ’s nachts min vijf- tien, gevoelsmatig, en deze meneer hebben we dan in samenwerking met de politie naar binnen kunnen krijgen.

Deze meneer ook drie keer laten beoordelen. Meneer geeft, op het moment dat de art- sen bij hem zijn, de juiste antwoorden. Dan kunnen ze schijnbaar toch, die gedachte- gang nog eventjes concentreren. Was niks aan de hand, meneer kon weer naar buiten. Terwijl, op het moment als je een half uur later komt, dan gooit ie echt alles door me- kaar heen. Wij zijn nazi’s, de politie is nazi’s, de wereld vergaat, al dat soort verhalen door mekaar heen.” (resp. O). O beschrijft een andere dakloze: “Die meneer was een bovenmeester van een school geweest, een leraar Nederlands, vertaalde ook voor de re-

gering en dergelijke. Door zijn scheiding en dergelijke, stukgelopen en alles verzopen, z’n werk kapot gezopen, letterlijk en figuurlijk.” (resp. O).

Deze beelden roepen bij respondenten op dat de ander zich door de samenleving uitge- kotst voelt. “Joh, wat is dat nou? Baan kwijt, inkomen kwijt. Komt op straat terecht. [---] Die man zal nooit meer directeur van een groot bedrijf worden, onmogelijk.” (resp. H). O beleeft het als onrecht dat mensen zich zelf kapot maken, daar komt zijn drijfveer vandaan. “ ... en dat ie waar die nu aan bezig is soms de afgrond in is. En zichzelf aan het kapotmaken is. [---] Soms is het een stukje onrechtvaardigheid, maar ook omdat in het hele politieke spel en het hele sociale spel, daar soms dingen in ge- beuren waar een cliënt gewoon niet tegenop kan.” (resp. O). Zelfs als O aangeeft dat ie- mand wél waarde heeft ondanks het vastgelopen leven, wil de cliënt dit niet horen. “En vooral dat stukje van het minderwaardigheidsgevoel, wat ze soms hebben ... Wij zeg- gen wel eens heel bewust tegen iemand: maar we houden van jou. En sommigen kun- nen daar echt niet tegen. Dan gaan ze echt op de achterste poten staan. We hebben d’r zelfs eentje gehad die zei op een gegeven moment: als je het nog een keer zegt, dan sla ik je op je bek.” (resp. O).

Respondenten hebben nuchtere beelden van de beroerde omstandigheden waar cliënten in terecht zijn gekomen. Zij beleven gevoelens van onmacht over het uitgekotst zijn van cliënten, zonder daarin te berusten. Ieder mens heeft waarde in het leven, waarde voor anderen, doet er toe, is een diepe overtuiging. Zorgdragers willen die waarde te- ruggeven. Zij ervaren dat het buiten de samenleving vallen te maken heeft met het vast- zitten van cliënten in hun beperkingen en patronen.

I. A. ii Vastzitten in omhulsel

Dragers laten zich raken door de worsteling van cliënten die vastzitten. De kracht en schoonheid van deze worsteling beleven zorgdragers sterker dan hun eigen gevoel van onmacht. Zorgdragers beleven dat zij een extra inspanning moeten plegen om mensen los te weken uit de beschadiging of stoornis die zij vooral in het ‘omhulsel’ gelokali- seerd zien. Zij hebben de intentie door dat omhulsel heen te kijken om te zoeken naar handelingsmogelijkheden die daarachter verborgen liggen. B bijvoorbeeld leert dit nuchtere kijken van collega’s die dat goed kunnen. Zij heeft een collega die van een af- stand kan zien of iemand drugs heeft gebruikt. Dat wil zij ook kunnen. “Ik wist bij- voorbeeld helemaal niks over alcohol en drugs en ik heb een collega en die hoeft de mensen maar aan te kijken en die wist bij mensen al wat er aan de hand was. Daar werd ik helemaal gek van. Dus door veel met haar te praten en informatie van haar te krijgen ben ik daar wel meer over te weten te gekomen. Wat zijn nou de kenmerken, als ie- mand aan de andere kant van de gang binnenkomt, dat je dan denkt: heeft ie nou ge- bruikt of heeft ie nou niet gebruikt? En zij kon dat al lang zien. Die kon dat zien. Daar werd ik helemaal gek van. Dat ik dacht: hoe kan je dat nou zien?” (resp. B).

Zorgdragers richten de blik allereerst op de fysieke expressie, als aanknopingspunt om te zoeken naar een wijze van faciliteren die iets losweekt. K zoekt nabijheid door letter- lijk naast iemand te gaan zitten. Zij laat zich niet door het pantser van het omhulsel van

de wijs brengen, maar vraagt zich af: waar komt inspiratie nou eigenlijk vandaan? “Ie- mand kan een enorme grote bek hebben, met een grote bek hier binnen komen en schelden. [...] Of iemand die stil in een hoekje zit. Ik denk dat mijn kracht wel is: nou oké, ik ga er gewoon naast zitten. Achter die grote bek of juist dat stille, daar zit een verhaal achter. En dat is wat ... mij ... heel erg boeit aan mensen [...]: wat beweegt men- sen?” (resp. K).

Dit zoeken naar wat mensen beweegt en naar wat zij nog wel kunnen, gaat gepaard met een gevoel van bewondering voor de cliënt. Bewondering voor deels verborgen kwali- teiten die de cliënt zorgvuldig behoedt voor vijandig ervaren inbreuk van buitenaf. Ie- dere drager heeft een eigen zoeklicht ontwikkeld om door het omhulsel heen te kunnen schijnen, zoekend naar nog verborgen handelingsmogelijkheden die gericht zijn op per- soonlijke groei.

“Maar die man heeft nog steeds een heel goed stel hersens ...Van hem heb ik dus heel veel geleerd, heel veel geleerd. Over wat hem is overkomen, hoe die in het leven staat, hoe die naar de samenleving kijkt, hoe die naar de zorg kijkt, hoe die naar [onze zorg- instelling] kijkt. Want hij is ervaringsdeskundige. […] We krijgen zulke stapels met in- gewikkelde teksten. Ik zeg: ‘Joh, kan jij dat niet eens voor mij lezen en vindt er eens wat van?’ Dat vindt ie leuk. Of: ‘Heb jij ideeën hoe we de dienstverlening aan cliënten nog verder kunnen verbeteren? Wil je daar eens over nadenken en eens zo je gedachten op papier zetten?’ Ja, dat vindt ie leuk, maar dat kan die ook goed. […] … Dus ik be- handel hem niet als: schizofrenie – die man heeft stemmingsstoornissen, want die heeft ie ook hoor. Dat zie ik ook wel en dan moet ik even wat minder vragen ...” (resp. H). Een gevoel van timing vloeit in mijn interpretatie voort uit de extra inspanning om door het omhulsel heen te leren kijken. Het moment van faciliteren is situationeel af te lezen: ‘Dat zie ik ook wel en dan moet ik even wat minder vragen ...’ Dragers stemmen hun timing af op hun beoordeling van de wijze waarop de worsteling van de cliënt zichtbaar is tot in het lichamelijke, tot in de geste van de cliënt. “Op het moment dat ie in het busje stapt en ik zou het vragen, dan oeh … Zegt ie ook niks en … maar hij komt zelf. [---] Meestal na een uurtje of anderhalf komen ze zelf los. R zeker. R is ook zo’n type … Ik zie het ‘s morgens als ie in het busje stapt al, dan zie ik het al en dan denk ik: die komt wel. Om een uur of tien, half elf wel, maar dan ben je ook effe samen en dan vertelt ie ook wat er aan de hand is dat eh ... [...]. Ja, ik weet nu dat ie maandag naar de dokter moet omdat ie wat problemen ...” (resp. P).

Respondenten verplaatsen zich in de worsteling van cliënten die zijn vastgelopen. Zij zoeken naar een wijze van faciliteren die cliënten weer zelfvertrouwen laat krijgen. “Op de momenten dat ik voel dat er iets aan de hand is, geef ik dat ook aan. Maar dan pak ik ze ook wel effe in der nekvel: joh, wat is er aan de hand? Enne, wat doen we er- aan?” (resp. P). Door goed te kijken naar de lijfelijke expressie van de worsteling – “als je merkt dat ze wat stiller zijn en wat teruggetrokkener” – kunnen ze hun timing afstemmen op een gunstig moment om een handelingspotentieel aan te spreken. Op een dergelijk moment breekt een volgend stadium aan: het samen op weg gaan.