• No results found

Wet Bpf 2000

In document VU Research Portal (pagina 176-180)

AANVULLEND PENSIOEN VAN ZELFSTANDIGEN

4.3.2 Wet Bpf 2000

4.3.2.1 Algemeen

Met de invoering van de Wet Bpf 2000 op 1 januari 2001 is het belang van verplichtstelling onderschre-ven en werd volgens de wetgever een belangrijke bijdrage geleverd aan de verkleining van de witte en

624 Per jaar stopt 10% van de zzp’ers. De uitstroom naar het werknemerschap bedraagt 4 à 5% van de zzp’ers: R. Dekker, L. Köster, R. de Vries, Starten, doorgaan en stoppen: zzp-dynamiek in beeld, in: F. Dekker (red.), En

toen waren er zzp-ers, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2012, p. 61-62.

625 F. Dekker, M. Stavenuiter, ZZP’ers en het sociale stelsel: op weg naar herziening?, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut 2012, p.13.

626 F. van der Lecq, A. Oerlemans, Zelfstandigen Zonder Pensioen, NETSPAR, NEA Paper 24, september 2009, p. 40.

627 S. Hoff, Pensioenen: solidariteit en keuzevrijheid, Opvattingen van werkenden over aanvullende pensioenen, SCP, Den Haag: augustus 2015, paragraaf 5.

Hoofdstuk 4 Aanvullend pensioen voor zelfstandigen

150 grijze vlekken onder werknemers.628 Voorts bood volgens de wetsgeschiedenis een bedrijfstakbrede solidariteit, die met verplichtstelling kan worden bevorderd, voldoende rechtvaardiging voor het ont-breken van volledige marktwerking in de tweede pijler.629

De Wet Bpf 2000 bevat het wettelijke kader met betrekking tot de verplichting tot het deelnemen in een bedrijfstakpensioenfonds. In de Wet Bpf 2000 zijn bepalingen opgenomen inzake de aanvraag, wijziging en intrekking van de verplichtstelling alsmede de gevolgen daarvan.630 De Wet Bpf 2000 kent echter net als diens voorganger – de wet Bpf 1949 – geen bepalingen over de inrichting en de werk-wijze van het bedrijfstakpensioenfonds. Ook bevat de Wet Bpf 2000 geen materiële bepalingen over pensioen, behoudens de eis van een doorsneepremie. Dergelijke materiële bepalingen zijn in de Pw opgenomen.

Het belang van de Wet Bpf 2000 is voor het Nederlandse pensioenstelsel groot. Ongeveer driekwart van de werknemers neemt deel in een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds.631 De Wet Bpf 2000 geldt niet alleen voor werknemers, maar kan ook voor zelfstandigen gelden. In de praktijk is dit nog maar voor twee groepen zelfstandigen gelukt, namelijk voor de zelfstandige schilders die onder de verplichtstelling van bpf SAG en zelfstandige stukadoors die onder de verplichtstelling van bpf Bouw vallen.

4.3.2.2 Begrippenkader

In art. 1 Wet Bpf 2000 is een aantal definities opgenomen, waaronder die van pensioen, bedrijfstak-pensioenfonds, werknemer en werkgever. Art. 1 Wet Bpf 2000 verwijst naar het begrippenkader van art. 1 Pw.632 Van het begrip zelfstandige is noch in de Wet Bpf 2000, noch in de Pw een definitie opge-nomen.

Volgens art. 1 Pw wordt onder pensioen verstaan ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensi-oen of nabestaandenpensiarbeidsongeschiktheidspensi-oen, zoals tussen werkgever en werknemer overeengekomen. Het begrip pensioen ziet dus volgens deze definitie niet op het pensioen van de zelfstandige die in een verplicht bedrijfstakpensioenfonds deelneemt. Echter, via de gelijkstellingsbepaling van art. 3 lid 2 Pw is de Pw – met uitzondering van art. 7 en 9 Pw – van overeenkomstige toepassing op de persoon die als zelf-standige onder de werkingssfeer van een door een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds uitge-voerde pensioenregeling valt. Dit betekent dat de definitie van het pensioenbegrip voor de toepassing van de Pw ook geldt voor zelfstandigen. En omdat art. 1 Wet Bpf 2000 naar art. 1 Pw verwijst, geldt het begrip pensioen in de Wet Bpf 2000 ook voor zelfstandigen. Consequentie van de koppeling van het begrip pensioen in de Wet Bpf 2000 met de Pw is, dat de zelfstandige hoort aan te sluiten bij wat tussen de werkgever en de werknemer over pensioen is overeengekomen.

628 Over zelfstandigen werd in de parlementaire behandeling niet gesproken.

629 Kamerstukken II 1999/00, 27 073, 3, p. 1.

630 Tevens bevat de Wet Bpf 2000 regels over vrijstelling van verplichte deelneming.

631 SZW Beleidsdoorlichting Pensioenbeleid, p. 8, bijlage bij: Kamerstukken II 2013/14, 30 982, 16.

632 Uit de wetgeschiedenis volgt dat de definities van de Wet Bpf 2000 en de PSW (als voorloper van de Pw) ge-lijklopen. Kamerstukken II 1999/00, 27 073, 3, p. 16.

Hoofdstuk 4 Aanvullend pensioen voor zelfstandigen

151 Een vergelijkbare exercitie moet worden gemaakt ten aanzien van het begrip bedrijfstakpensioen-fonds. Ook hier wordt naar art. 1 Pw verwezen, waar staat dat een bedrijfstakpensioenfonds, een pen-sioenfonds ten behoeve van een of meer bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak is. Onder pensi-oenfonds wordt vervolgens kort gezegd verstaan een rechtspersoon, waarin ten behoeve van ten min-ste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nabestaanden gelden worden of werden bijeenge-bracht en worden beheerd ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling. De deelnemer is volgens art. 1 Pw de (gewezen) werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioen-aanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder. In art. 1 Wet Bpf 2000 is ten aanzien van het deelnemersbegrip eveneens een verwijzing naar art. 1 Pw opgenomen. Deelnemer is aldus de werk-nemer. Voor de volledigheid: onder werknemer wordt in art. 1 Pw verstaan, degene die krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht voor een werkgever. Zoals hierboven aangegeven zijn de bepalingen van de Pw volgens art. 3 lid 2 Pw van over-eenkomstige toepassing op de zelfstandige die onder de werkingssfeer van een door verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling valt.633 Alleen op grond van de schakelbepa-ling van art. 3 lid 2 Pw kan de zelfstandige als deelnemer rechten jegens het bedrijfspensioenfonds ontlenen.

4.3.2.3 Personele werkingssfeer

De personele werkingssfeer van de Wet Bpf 2000 strekt zich uit tot een of meer groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn (art. 2 lid 1 Wet Bpf 2000).

De vraag wie hieronder moet worden verstaan is in de parlementaire behandeling van de Wet Bpf 2000 naar mijn mening onderbelicht gebleven.634 Hoeveel tijdens de parlementaire behandeling van de Wet Bpf 1949 over de reikwijdte van de wet en daarmee over zelfstandigen is gesproken, hoe weinig hier vijftig jaar later tijdens de behandeling van de Wet Bpf 2000 in het parlement over werd gezegd. Op enkele plaatsen wordt hier slechts indirect op ingegaan.635

Dit rechtvaardigt de gedachte dat de personele werkingssfeer van de Wet Bpf 2000 niet wezenlijk an-ders is dan die van de Wet Bpf 1949 en dat een wijziging op dit punt niet is beoogd. Dit wordt alleen maar versterkt door het feit dat de omschrijving in beide wetten hetzelfde is. In de Wet Bpf 1949 werd gesproken over het begrip bedrijfsgenoten. Hieronder werd verstaan eenieder die in de betrokken bedrijfstak werkzaam is. Het begrip bedrijfsgenoten heeft hiermee een ruime omschrijving. Dit was ook uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever in 1949.636

De omschrijving ‘ieder die in de betrokken bedrijfstak werkzaam is’ is echter ruimer dan alleen werk-nemers en zelfstandigen.637 Het omvat iedereen die in welke hoedanigheid dan ook in de bedrijfstak

633 Opvallend is het verschil in terminologie met de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000, 7 december 2011 (Stcrt. 2011, 22535), waarin staat dat personen die in een andere hoedanigheid in de bedrijfstak werk-zaam zijn, onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds kunnen vallen.

634 M.E.C. Boumans, Zelfstandigen in de tweede pijler (deel I), P&P 2007/5, p. 17.

635 Kamerstukken II 1999/00, 27 073, 3, p. 10 en 15; Kamerstukken II 1999/00, 27 073, 6, p. 16.

636 Kamerstukken II 1947/48, 785, 3, p. 3.

Hoofdstuk 4 Aanvullend pensioen voor zelfstandigen

152 arbeid verricht. De juridische grondslag op basis waarvan deze arbeid wordt verricht, doet daarbij niet ter zake.

4.3.3 Verplichtstelling

4.3.3.1 Algemeen

Op grond van art. 2 lid 1 van de Wet Bpf 2000 kan de minister van SZW op aanvraag van het georgani-seerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak, dat een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, verplichtstellen. Dit wordt via een ministerieel verplichtstellingsbesluit in de Staatscourant bekend gemaakt. In dit besluit staat aan de hand van de bedrijfsactiviteiten omschreven wat de werkingssfeer van de bedrijfstak is. De werkingssfeer bepaalt de reikwijdte van de verplichtstelling en omvat een beschrijving van de be-drijfstak(ken) waarvoor het pensioenfonds is opgericht en de werkzame personen die als deelnemer in de pensioenregeling onder de verplichtstelling vallen.638

4.3.3.2 Werkingssfeer van de verplichtstelling

De verplichtstelling betekent een belangrijke beperking voor de vrije marktwerking op pensioenge-bied. Het bedrijfstakpensioenfonds oefent een monopoliepositie uit, die vanwege diens essentiële so-ciale functie mededingingsrechtelijk wordt gerechtvaardigd.639 Duidelijk moet zijn wie onder de wer-kingssfeer van de verplichtstelling vallen. Om deze reden dient op een heldere en ondubbelzinnige wijze te worden beschreven wie onder de werkingssfeer van een verplichtstelling valt. In Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 zijn hierover regels opgenomen.640 Om de werkingssfeer van de ver-plichtstelling te omschrijven, dienen sociale partners de bedrijfsactiviteiten te benoemen die toebe-horen aan de bedrijfstak(ken) waarvoor de verplichtstelling wordt gevraagd.

Ten aanzien van personen die in een andere hoedanigheid dan die van werknemer in de bedrijfstak werkzaam zijn, moet op grond van de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 worden gedefinieerd welke personen worden bedoeld. Niet wordt aangegeven op welke wijze dit moet worden gedefini-eerd. In de praktijk hoeft dit niet zo ingewikkeld te zijn. Ik verwijs naar de wijze waarop het begrip zelfstandige in het verplichtstellingsbesluit van bpf Bouw is omschreven.641 Deze verplichtstelling geldt

kort gezegd voor zelfstandigen die werkzaamheden verrichten op het gebied van het natuursteenbe-drijf, het terrazzo-/vloerenbedrijf en het stukadoors- en afbouwbedrijf. Met dien verstande dat onder zelfstandige wordt verstaan, iedere natuurlijke persoon die als ondernemer werkzaamheden verricht

638 I.H. Vermeeren-Keijzers, M. Maric, Verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds, AR, 2002/14, p. 10-15.

639 E. Lutjens, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 7. Bijzondere

overeenkomsten. Deel XI. Pensioen, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p 205-207.

640 Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000, Beleidsregels van 7 december 2011, Stcrt. 2011, 22535.

641 Besluit I onder B, Verplichtstellingsbesluit bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, Stcrt. 14 juli 2016, nr. 37589.

Hoofdstuk 4 Aanvullend pensioen voor zelfstandigen

153 en/of doet verrichten. Uit het verplichtstellingsbesluit volgt niet op welke juridische grondslag de zelf-standige zijn werkzaamheden moet uitoefenen. Dit is zoals hierboven aangegeven grond van de Wet Bpf 2000 ook niet vereist. Bepalend is dát de zelfstandige de beschreven bedrijfsactiviteiten uitoefent.

4.3.3.3 Rechtsgevolgen verplichtstelling

Het ministeriële verplichtstellingbesluit waaruit de verplichting tot deelneming in het bedrijfstakpen-sioenfonds voor de werkgevers, werknemers en overige werkzame personen in de bedrijfstak voort-vloeit, kent een aantal rechtsgevolgen. Het belangrijkste rechtsgevolg is dat iedereen die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, aan het bedrijfstakpensioenfonds moet deelnemen; ook werkgevers, werknemers of zelfstandigen die dat niet wensen. Het verplichte bedrijfstakpensioen-fonds heeft de bevoegdheid om vast te stellen of een werkgever en zijn werknemers al dan niet onder het bereik van de verplichtstelling valt. Zolang de verplichtstelling duurt, is de Wet Bpf 2000 van toe-passing. Deelnemers en voor zover het werknemers betreft, hun werkgevers dienen op grond van art. 4 Wet Bpf 2000 de statuten, reglementen en besluiten van het bedrijfstakpensioenfonds na te leven. Deze nalevingsverplichting geldt ook voor zelfstandigen.

Dit betekent onder meer een verplichting tot afdracht van de pensioenpremie aan het bedrijfstakpen-sioenfonds. Art. 24 Pw bepaalt dat het de werkgever is die de pensioenpremie moet afdragen. De verplichting tot afdracht van de pensioenpremie voor de zelfstandige volgt uit de nalevingsplicht van art. 4 Wet Bpf 2000.

Een ander rechtsgevolg is dat het bedrijfstakpensioenfonds een acceptatieplicht heeft ten aanzien van werkgevers, werknemers en andere werkzame personen die onder de verplichtstelling vallen. Tot slot heeft het bedrijfstakpensioenfonds ook de bevoegdheid om bij dwangbevel tot invordering van de achterstallige premie over te gaan. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, waarop het Wet-boek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is.642 Uit art. 21 Wet Bpf 2000 volgt niet expliciet ten laste van wie een dwangbevel kan worden opgelegd. Wel bepaalt art. 21 lid 2 onderdeel c Wet Bpf 2000 dat het dwangbevel de naam, het beroep, de woonplaats en het adres van de schuldenaar moet vermelden. Schuldenaar is degene die op grond van de statuten en reglementen van het bedrijfstak-pensioenfonds gehouden is de vordering te voldoen. Dit kan ook de zelfstandige zijn.

In document VU Research Portal (pagina 176-180)