• No results found

De vierde en de vijfde pijler

In document VU Research Portal (pagina 143-146)

ZELFSTANDIGE EN PENSIOEN

3.4 Het pensioenstelsel

3.4.5 De vierde en de vijfde pijler

3.4.5.1 Het vijf pijlerdenken

Een ontwikkeling in het pensioendenken die sinds deze eeuw in opkomst is, is om niet langer te spre-ken over een pensioenstelsel met drie pijlers, maar met vijf pijlers.479 Aanleiding om te komen tot het gedachtegoed van een vijf pijlermodel is erin gelegen dat een betere balans gevonden moet worden tussen de arbeidsperiode en de pensioenperiode en dat de hoogte van het pensioen niet meer in steen is gebeiteld.480 Dit wordt door diverse ontwikkelingen veroorzaakt, zoals de financiële crisis die in 2007 ontstond, de verdergaande versobering van pensioenfaciliteiten, de wens tot individualisering en flexi-bilisering alsmede de vergrijzing. Hierdoor is het volgens Dietvorst (2010) noodzakelijk dat een burger andere bronnen bij zijn pensioenplanning betrekt.481 Het drie pijlermodel zou volgens hem plaats moe-ten maken voor het vijf pijlermodel.

In dit stelsel wordt aan het bestaande drie pijlerstelsel als vierde pijler het zelfgespaarde en eigen ver-mogen en als vijfde pijler het menselijk kapitaal (bestaande uit het verver-mogen om geheel of gedeeltelijk door te werken c.q. op de arbeidsmarkt actief te blijven) toegevoegd.482 Dit nieuwe pensioendenken is in de pensioenwereld nog niet breed geaccepteerd, maar krijgt mede vanwege de versobering van de opbouwmogelijkheden in de tweede en derde pijler steeds meer aandacht. Zo heeft het NIBUD en Wijzer in Geldzaken in 2012 het vijf pijlerdenken omarmd door in de publieksvoorlichting te spreken over de ‘pensioenschijf van vijf’.483 Zelf ben ik van mening dat de vierde en de vijfde pijler niet als een

477 G. Dietvorst, Zzp-pensioen 2015: Twee voor de prijs van één, P&P, 2015/1-2, p. 17.

478 Vergelijk: R.E.C.M. Niessen, Fiscale begeleiding van oudedagsvoorzieningen voor ondernemer en werknemer, Arnhem: Gouda Quint,1994, p. 72.

479 G.J. Dietvorst, Pensioen is ook pensioen als er geen pensioen op staat, PM, 2013/1.

480 M.R. Visser, Ieder zijn eigen pensioenschijf van vijf, PM, 2011/48.

481 G.J.B. Dietvorst, Van drie naar vijf pensioenpijlers, Vermogende Particulieren bulletin 2010-12.

482 In het vijf pijlerstelsel volgens de visie van Dietvorst bestaat de vierde pijler uit het menselijk kapitaal en de vijfde pijler uit het eigen vermogen. In andere bronnen is de volgorde van de vierde en vijfde pijler omgedraaid, omdat het menselijk kapitaal een luchtventiel kan vormen om het inkomen voor de oude dag bij te kunnen stu-ren: M.R. Visser, Ieder zijn eigen pensioenschijf van vijf, PM, 2011/16, p. 31. Zie ook: A.H.H. Bollen-

Vandenboorn e.a., Arbeidsvormneutraal pensioenkader: een logische vervolgstap, Tilburg: Tilburg University juli 2013, p. 32.

483 A.H.H. Bollen-Vandenboorn e.a., Drieluik ‘De fiscale behandeling van pensioensparen’; Deel III: Zelfstandig (pensioen)sparen als alternatief, MBB, 2014/6, p. 276.

Hoofdstuk 3 Pensioen en pensioenstelsel

117 geoormerkte pensioenvoorziening kunnen worden bestempeld. Dit neemt niet weg dat beide pijlers in een inkomen voor c.q. tijdens de oude dag kunnen voorzien.

3.4.5.2 Eigen vermogen als vierde pijler

In het vijf pijlermodel bestaat de vierde pijler uit vrije besparingen en het vermogen in de eigen wo-ning.484 Bij vrije besparingen kan worden gedacht aan box 3 vermogen, bestaande uit bijvoorbeeld spaar- en beleggingsrekeningen, effectenportefeuilles, kapitaal- en overlijdensrisicoverzekeringen, de waarde van bezittingen zoals kunst en antiek en zelfs aan hetgeen in een oude sok is gespaard.485 Een kenmerkend verschil tussen de vierde en de tweede pijler is, dat net als bij de derde pijler de voorzie-ning binnen de privésfeer en dus buiten de werkgevers-werknemersrelatie tot stand komt. Andere verschillen zijn dat in de vierde pijler de fiscale faciliëring en de bestemmingsgebondenheid, zoals die voor de tweede en de derde pijler gelden, ontbreken.

De omkeerregel geldt aldus niet voor de vierde pijler. Dit betekent dat de inleg om vermogen te sparen niet fiscaal aftrekbaar is. Er wordt gespaard uit het inkomen na belasting. In box 3 wordt dit vermogen als voordeel uit sparen en beleggen belast.

Het sparen in de vierde pijler biedt voor- en nadelen. Een voordeel is dat een burger zelf bepaalt of, hoeveel, hoelang, op welke wijze en bij welke aanbieder wordt gespaard. Daarnaast is de vrijheid en flexibiliteit zodanig groot (geen opgelegde verplichting vanuit de fiscale wetgever en de werkgever), dat het spaargedrag en de spaarbestemming c.q. -aanwending op de eigen persoonlijke financiële planning kunnen worden afgestemd. Van een afgeschermde pensioenbestemming is geen sprake, zo-dat het gespaarde kapitaal ingeval van calamiteiten ook kan worden opgenomen dan wel over een langere of kortere periode kan worden uitgesmeerd. Er zijn ook nadelen. Belangrijk nadeel is het be-perkte rationele gedrag van consumenten als het op de verantwoordelijkheid voor hun eigen financiële planning aankomt. Uit diverse sociologische en gedragseconomische onderzoeken blijkt, dat burgers in het algemeen een beperkte zelfbeheersing hebben en geld liever aanwenden voor kortetermijn-doelstellingen dan voor langetermijnkortetermijn-doelstellingen, zoals pensioen.486 Het vergt wilskracht om daad-werkelijk tot sparen over te gaan. Dit wilskrachtprobleem en de menselijke neiging tot uitstelgedrag verklaren waarom mensen het sparen voor hun oude dag voor zich uitschuiven. En van uitstel komt afstel. Genoemd nadeel is overigens niet alleen kenmerkend voor de vierde pijler. Het geldt ook voor de tweede en derde pijler, voor zover het betrekking heeft op vrijwillige keuze-elementen.

484 Toekomst Pensioenstelsel, SER, Advies 15/01, februari 2015, p. 26.

485 Volgens onderzoek onder 50-plussers van Plus Magazine uit 2012 blijkt op basis van een schatting, dat de oude sok in Nederland € 375 miljoen bedraagt: http://www.plusonline.nl/special-artikelen/plus-onderzoek-oude-sok-blijft-goed-gevuld (website geraadpleegd: 1 mei 2019).

486 Onder meer: W.L. Tiemeijer, C.A. Thomas, H.M. Prast (red.), De menselijke beslisser, WRR, Amsterdam: Am-sterdam University Press 2009; J.M.T. Krijnen, Psychological Dynamics of Inertia (diss. Tilburg), Tilburg: 2016.

Hoofdstuk 3 Pensioen en pensioenstelsel

118

3.4.5.3 Menselijk kapitaal als vijfde pijler

Met het menselijk kapitaal als vijfde pijler wordt gedoeld op het vermogen van werkenden om na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd flexibel – al dan niet in deeltijd – door te werken met als doelstelling het inkomen en het pensioeninkomen aan te vullen.

De tijd dat het bereiken van de 65-jarige leeftijd per definitie de datum was waarop met pensioen kon worden gegaan, is allang voorbij. Zo is de AOW-leeftijd verhoogd (in 2019: 66 jaar en 4 maanden) en zijn in de pensioenwetgeving diverse flexibiliseringsmogelijkheden opgenomen, op grond waarvan het pensioen op een eerder of een later moment kan ingaan. Ook kan ervoor worden gekozen om in deel-tijd met pensioen te gaan of gebruik te maken van hoog/laag constructies.

Het beleid van de overheid is de laatste jaren erop gericht om langer doorwerken te bevorderen. Ener-zijds door eerder stoppen met werken te ontmoedigen en anderEner-zijds door langer doorwerken aantrek-kelijk te maken. In 2006 is de VPL-wetgeving in werking getreden, die onder meer tot doelstelling had om de fiscale faciliëring voor VUT en prepensioen af te schaffen.487 Tevens is een aantal fiscale stimu-leringsmaatregelen ingevoerd; in 2002 is arbeidskorting voor werknemers ouder dan 57 jaar ingevoerd en in 2009 is de doorwerkbonus ingevoerd, die een verhoging van de arbeidskorting van werknemers van 62 jaar en ouder bewerkstelligde. Daarnaast is op 1 januari 2016 de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in werking getreden.488 Met deze wet wordt het (door)werken na de pensioenge-rechtigde leeftijd vereenvoudigd. Deze wet voorziet onder meer in een wijziging van de mogelijkheid om tijdelijke contracten aan te gaan met pensioengerechtigden. Voorts worden de loondoorbetalings-verplichting, de reïntegratieverplichtingen van de werkgever en het opzegverbod bij ziekte voor AOW-gerechtigden beperkt tot zes weken (in plaats van 104 weken), onder meer ter beperking van de kosten van werkgevers bij ziekte.

Daarnaast is zoals hierboven vermeld sinds 1 januari 2013 de 65-jarige AOW-leeftijd stapsgewijs ver-hoogd naar de 67-jarige leeftijd met als doelstelling om mensen langer te laten doorwerken.489 Aan-leiding hiervoor is volgens de wetgever de stijgende levensverwachting en de krimp van de beroeps-bevolking. Met de wet Temporisering AOW-leeftijd gaat de AOW-leeftijd gaat minder snel omhoog als eerder werd beoogd.490 Het kabinet komt daarmee tegemoet aan de eisen van de vakbonden. De AOW-leeftijd blijft in 2020 en 2021 66 jaar en vier maanden. In 2022 stijgt de AOW-leeftijd met drie maanden en komt in 2024 uit op 67 jaar. Daarna zal de AOW-leeftijd niet een jaar stijgen per jaar dat we langer leven, maar acht maanden.

Al deze overheidsmaatregelen hebben er mede toe geleid dat werknemers steeds later met pensioen gaan.491 Tot 2007 was de gemiddelde leeftijd waarop werknemers met pensioen gingen gemiddeld 61 jaar. Vanaf 2007 is de pensioenleeftijd jaarlijks toegenomen. In 2016 is dit volgens het CBS opgelopen

487 Wet van 24 februari 2005 (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloop-regeling), Stb. 2005, 115.

488 Wet van 30 september 2015 (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd), Stb. 2015, 376.

489 Wet van 12 juli 2012 (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd), Stb. 2012, 328.

490 Wet van 3 juli 2019 (Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd), Stb. 2019, 246.

Hoofdstuk 3 Pensioen en pensioenstelsel

119 tot een gemiddelde leeftijd van 64 jaar en vijf maanden.492 Daarnaast blijkt ook dat de overgangsfase van het werkzame leven naar pensionering minder abrupt verloopt dan pakweg 25 jaar geleden. Steeds meer pensioengerechtigden kiezen ervoor om na pensionering geheel of gedeeltelijk door te werken of het pensioen uit te stellen. Niet alleen stijgt de levensverwachting, mensen blijven ook lan-ger gezond. Zo ervaart in 2014 63% van de ouderen in de leeftijd van 65-75 jaar hun gezondheid als goed tot zeer goed.493 Hierdoor zijn mensen ook beter in staat om langer te kunnen blijven doorwer-ken. Dit langer doorwerken kan gebaseerd zijn op verschillende motieven. Bijvoorbeeld omdat werk als een zinvolle tijdsbesteding wordt ervaren, om sociale contacten te blijven onderhouden, maar te-vens om te voorzien in een aanvullend inkomen bovenop het pensioeninkomen.494

De vijfde pijler is een pijler die naar verwachting de komende jaren sterk in opkomst zal zijn. De terug-tredende bewegingen van de overheid ten aanzien van de fiscale faciliëring van pensioen, de langere gezonde levensverwachting, de vergrijzing en de ontgroening alsmede het tekort aan arbeidskrachten dat op termijn zal ontstaan, zullen hier mede debet aan zijn.

3.5 Pensioenopbouw zelfstandigen

In document VU Research Portal (pagina 143-146)