• No results found

Historische context van pensioen

In document VU Research Portal (pagina 115-119)

ZELFSTANDIGE EN PENSIOEN

2.4 Conclusie Doelstelling Doelstelling

3.2.1 Historische context van pensioen

Van Romeinen, gilden en onderlingen

Pensioen is al duizenden jaren oud. Bessems (2013) begint zijn historische pensioenreis in 562 voor Christus.334 In dat jaar is volgens het Bijbelboek II Koningen (Jer. 52: 31-34) aan de afgezette koning Jojachin – nadat hij gedurende 37 jaar in ballingschap had geleefd – een levenslange uitkering toege-kend. Ook in de Romeinse tijd bestond er pensioen. Zo werden legionairs na hun diensttijd beloond met een uitkering en met een stuk land dat zij in eigendom verkregen.335 Het woord pensioen is afge-leid van het Latijnse ‘pensio’, dat (af)betaling of termijn’ beteken. ‘Pensio’ is weer afgeafge-leid van het Latijnse woord ‘pendere’ dat (af)wegen, schatten of (uit)betalen betekent.336

In de middeleeuwen waren het de gilden die zorg droegen voor de eigen beroepsgroep. Een gilde was een vereniging van beoefenaars van eenzelfde of aanverwante beroep(en). Gilden werden gezien als de middeleeuwse organisatie van arbeid. Zij zorgden niet alleen voor beperking van de concurrentie en voor de kwaliteit van het product dat werd vervaardigd.337 De gilden droegen daarnaast zorg voor

333 Zie uitgebreider: M.E.C. Boumans, Is pensioen nog steeds pensioen?, in: M. Adema e.a., Met pensioen, Een

liber amoricum voor Jan Neven, Haarlem: Thomas & Brinkman Uitgevers 2017, p. 33-40.

334 L.J.G. Bessems, Wat is pensioen? Een inleidende zoektocht naar een definitie, in: A.H.H. Bollen-Vanden-boorn (red.) Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen, Den Haag: Sdu 2013, p. 22.

335 E.A. Breunesse, Visie op Pensioenen in de 21e eeuw (diss. Amsterdam VU), Woerden: 1995, p. 12.

336 M.C. de Lange, Pensioen regelen en verzekeren, Deventer: Kluwer 1994, p. 11-12; K. de Witte, De juridische

kwalificatie van het recht op pensioen (diss. Leuven, België), Leuven: 2017, p. 23.

Hoofdstuk 3 Pensioen en pensioenstelsel

89 hulpbehoevende leden. De financiering daarvan verliep via onderlinge fondsen die de gildebus of gil-debos werd genoemd en waarvoor bij de leden contributie werd geheven.338 Uit de gildebus of -bos werden uitkeringen versterkt ingeval van ziekte, arbeidsongeschiktheid en ouderdom, indien en zolang de kas gevuld was.339 Een vroege vorm van collectiviteit en solidariteit binnen een beroepsgroep die vele eeuwen later vergeleken kan worden met de modernere variant: de beroepspensioenregeling. Ook overheden kenden tijdens het ‘ancien régime’ aan verdienstelijke ambtenaren een pensioen toe na een bepaalde werktijd.340 Door de afschaffing van de gilden eind achttiende eeuw werd ook de verplichte deelname aan de gildebussen afgeschaft. Hierdoor ontstond er een hiaat in het afdekken van risico’s die op individuele basis zelf niet konden worden gedragen. Vanaf 1800 ontstonden onder-linge fondsen, waarin bepaalde risico’s konden worden verzekerd.341 Verschil met de gilden was dat deelname vrijwillig was. De onderlingen organiseerden dezelfde maatschappelijke groepen als voor-heen de gilden, zoals de ambachtslieden, kleine zelfstandigen en arbeiders met regelmatige inkom-sten.342 De meeste onderlingen verstrekten een uitkering bij ziekte en overlijden.

Vanaf de sociale kwestie

Tijdens de industriële revolutie ontstonden op grotere schaal de eerste niet wettelijke pensioenrege-lingen en werd de ‘kapitaalvorming voor den ouden dag’ geïntroduceerd.343 Met de komst van de in-dustriële revolutie ontstond ook de sociale kwestie. In die tijd ontwikkelde zich langzamerhand een sociaal verantwoordelijkheidsbesef met betrekking tot de gevolgen van ouderdom, ziekte overlijden van de arbeider. Zo bekommerden enkele industriëlen zich om het lot van de fabrieksarbeider, deels uit eigen belang en deels uit een gevoel van zorgplicht.344 Deze zorgplicht strekte zich niet alleen uit tot het treffen van een pensioen (uitkering in geld), maar omvatte ook andere verzorgingsvoorzienin-gen. Er werden zelfs complete fabrieksdorpen (zoals Philipsdorp in 1910 en later Lauradorp in 1925) voor werknemers gebouwd.345 In die periode ontstonden de eerste pensioenfondsen, zoals het pensi-oenfonds voor de Hollandsche Spoorweg Maatschappij in 1845 en het pensipensi-oenfonds van Stork in 1881. Tevens ontstonden vanaf het eind van de negentiende eeuw de eerste wetten met een sociaal-rechtelijk karakter, die de arbeider moesten beschermen tegen de risico’s van het arbeidzame leven.346

338 N.H. Slokker, Ruggengraat van de stedelijke samenleving, De rol van de gilden in de stad Utrecht, 1528-1818 (diss. Utrecht), Amsterdam: Askant 2010, p. 176.

339 J.A.G. Steenvoorden, Het beroepspensioenfonds: leerzaam voor OPF en BPF?, in R. Maatman e.a. (red.),

On-derneming & Pensioen, Deventer: Kluwer 2011, p. 257-258.

340 C.J.H. Jansen, Over de opkomst van pensioenen in Nederland, in: R.H. Maatman e.a. (red.) Onderneming en

Pensioen, Deventer: Kluwer 2011, p. 14.

341 A. Rommelse, Een geschiedenis van het arbeidsongeschiktheidsbeleid in Nederland, Universiteit Leiden, On-derzoeksmemorandum 2011.01, februari 2011, p. 16-19.

342 L. van Vorselen, Rechtvaardig en solidair pensioen, Deventer: Kluwer 2008, p. 66.

343 Voor elkaar, Ontwikkeling en positie van collectieve pensioenen in Nederland, Pensioenfederatie, november 2011, p. 21.

344 H. Thierry, Pensioen- en spaarfondsen in de private sector van het economische leven, Alphen aan den Rijn: Samsom 1955, p. 2-3.

345 M.E.C. Boumans, Pensioen in natura, TPV, april 2012, p. 30.

346 F. Noordam, De personele werkingssfeer van de Nederlandse sociale verzekering (1901-2001), in: J. Bergh-man, e.a. (red.), Honderd Jaar Sociale Zekerheid in Nederland, Delft: Eburon, 2003, p. 20-21.

Hoofdstuk 3 Pensioen en pensioenstelsel

90 Als voorbeeld noem ik de Kinderwet-Van Houten uit 1874, de Ongevallenwet uit 1901, de Invaliditeits-wet 1919 en de OuderdomsInvaliditeits-wet uit 1919.

Volgens Jacobs (2007) was de juridische status van pensioen lange tijd onzeker.347 Lutjens (1989) geeft aan dat sinds het einde van de negentiende eeuw zich een ontwikkeling heeft voltrokken waardoor de band tussen het verrichten van arbeid en het toekennen van pensioen juridische betekenis kreeg.348

Volgens Tamerus (2011) stamt het huidige pensioencontract uit de tweede helft van de negentiende eeuw.349 Tot midden jaren twintig van de twintigste eeuw werd pensioen gekwalificeerd als schenking van de werkgever.350 Daarna werd pensioen gezien als een natuurlijke verbintenis. Pas rond 1930 kreeg pensioen het karakter van uitgesteld loon.

Bloei vanaf de Tweede Wereldoorlog

In de periode na de Tweede Wereldoorlog is het sociaalzekerheidsstelsel uitgegroeid tot een allesom-vattend stelsel dat bescherming biedt tegen alle sociale risico’s voor de gehele bevolking.351 In deze periode is ook het pensioenstelsel tot wasdom gekomen en uiteindelijk vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw uitgegroeid tot een fijnmazig netwerk aan wettelijke bepalingen. In civielrechtelijke zin heeft de komst van de Wet Bpf in 1949 en de PSW in 1952 en later met de invoering van de Wet Bpr voor zelfstandige beroepsbeoefenaren in 1972 voor de doorontwikkeling van het pensioenstelsel be-langrijke betekenis gehad. Deze wetten zijn in de jaren rondom de eeuwwisseling gemoderniseerd. De PSW is in 2007 vervangen door de Pw; de Wet Bpf 1949 is vervangen door de Wet Bpf 2000 en de Wet Bpr heeft in 2006 plaats gemaakt voor de WVB. Ook op fiscaalrechtelijk gebied heeft het pensioenrecht in de laatste decennia een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Waar in de Wet op de inkomstenbelas-ting 1914 nog maar summier de toepassing van de omkeerregel was geregeld, zijn vooral sinds de invoering van de Wet fiscale behandeling van pensioenen in 1999 (Wet van 29 april 1999, Stb. 1999, 211) stringente fiscale regels over pensioen vastgelegd.352 En waar in het verleden de fiscale pensioen-wetgeving volgend was aan de maatschappelijke ontwikkelingen, is het tegenwoordig een sturend in-strument dat door de overheid wordt ingezet om de fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw te regule-ren.353

347 A.T.J.M. Jacobs, Pensioenrecht, De sociaalrechtelijke en sociaalpolitieke aspecten, Deventer: Kluwer 2007, p. 37.

348 E. Lutjens, Pensioenvoorzieningen voor werknemers (diss. Amsterdam VU), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1989, p. 84.

349 J.H. Tamerus, Defined Ambition (diss. Amsterdam UVA), Delft: Eburon 2011, p. 108.

350 B. Wessels, Natuurlijke verbintenissen (diss. Amsterdam VU), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1988, p. 226.

351 G. J. Vonk, De publieke taak in het stelsel van sociale zekerheid, in: J.W. Sap, B.P. Vermeulen en C.M. Zoet-hout (red.), De publieke taak, Deventer: Kluwer 2003, p. 167.

352 G.M.C.M. Staats, Personal pensions in the EU: Guidelines for an integrated model (diss. Tilburg), Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2013, p. 83.

353 A.H.H. Bollen-Vandenboorn e.a., Drieluik ‘De fiscale behandeling van pensioensparen’, Deel I: 100 jaar om-keerregel, MBB, 2014/4, p. 148-149.

Hoofdstuk 3 Pensioen en pensioenstelsel

91

3.2.2 Pensioen is pensioen

Pensioen is pensioen en is niet wat anders. Het is een rechtsfiguur met een eigen karakter, aldus Le-venbach (1937).354 Of hiermee het pensioenbegrip vanuit rechtstheoretisch oogpunt wel voldoende is geduid, valt te betwijfelen, omdat hiermee geen omschrijving wordt gegeven van wat pensioen wel en niet inhoudt. Daarnaast is ook vanuit de rechtspraktijk behoefte aan een nadere duiding van het sioenbegrip. Aan het pensioen zijn vanuit verscheidene stakeholders (werkgevers, deelnemers en pen-sioengerechtigden) diverse rechten en plichten verbonden. Het vaststellen van deze rechten en plich-ten brengt een heldere vastlegging met zich mee van wat onder het pensioenbegrip valt.

In het dagelijks spraakgebruik bestaat er een niet al te grote behoefte c.q. noodzaak aan een nadere en eenduidige duiding van wat onder pensioen wordt verstaan. Het is een breed begrip, dat door een-ieder anders kan worden ingevuld. In die zin neemt het begrip pensioen een vergelijkbare positie in als het begrip zelfstandige; ook over dit begrip bestaan meerdere opvattingen. In het dagelijks spraakge-bruik wordt onder pensioen een inkomen bij ouderdom verstaan.355 Dat kan voor de één de AOW-uitkering betekenen, voor een ander een arbeidsvoorwaardelijk pensioen (gekoppeld aan de dienst-betrekking met de werkgever) en voor weer een ander de overwaarde van de eigen woning. En zo kan voor zelfstandigen het pensioen in de (verkoop)waarde van het eigen bedrijf zitten.356 Ook hoeft de fiscale faciliëring van de getroffen voorziening geen rol te spelen bij de vraag of het in het dagelijks spraakgebruik al dan niet als een pensioenvoorziening wordt gezien. Begrippen als pensioen, lijfrente, koopsompolis en levensverzekering worden in het dagelijks spraakgebruik regelmatig door elkaar ge-bruikt.357 In de maatschappelijke betekenis is de juridische duiding van de voorziening niet relevant en bestaat het pensioen uit diverse verschijningsvormen. Om in termen van Dietvorst (2013) te spreken: pensioen is ook pensioen als er geen pensioen op staat.358

Ook tijdens de parlementaire behandeling van pensioengerelateerde wetgeving wordt regelmatig een ruime omschrijving aan het pensioenbegrip gegeven. Zo spreken de staatssecretarissen van SZW en Financiën in hun brief van 15 januari 2015 aan de Tweede Kamer over pensioen en pensioenopbouw van zelfstandigen.359 In juridische en fiscaalrechtelijke zin doelen zij echter niet op een aanvullende pensioenvoorziening in de zin van de Pw (tweede pijler), maar op een lijfrentevoorziening in de zin van de Wet IB 2001 (derde pijler). Toch doet een dergelijke veralgemenisering van het begrip pensioen te kort aan de juridische noodzaak tot definiëring van het begrip pensioen, omdat daarop rechtsregels moeten worden toegepast. Die regels (kunnen) verschillen naar gelang van welke ‘pensioenvorm’ sprake is. Hoewel de wettelijke kaders voor pensioen en lijfrente een vergelijkbare doelstelling hebben

354 M.G. Levenbach, Individuele en collectieve arbeidsovereenkomst, in: L.C. Hofman, Het Nederlandsche

Ver-bintenissenrecht, Tweede Deel, Groningen: Wolters 1937, p. 42.

355 De Lange spreekt over ‘zorg voor de oude dag’: P.M.C. de Lange, Pensioen regelen en verzekeren, (diss. Lei-den), Deventer: Kluwer 1994, p. 11.

356 E. Josten, J.D. Vlasblom, C. Vrooman, Bevrijd of beklemd? Werk, inhuur, inkomen en welbevinden van zzp’ers, SCP, Den Haag; november 2014, p. 21-22.

357 G.J.B. Dietvorst, De drie pijler van toekomstvoorzieningen en belastingen (diss. Tilburg), Deventer: Kluwer 1994, p. 7.

358 G.J.B. Dietvorst, Pensioen is ook pensioen als er geen pensioen op staat, PM, 2013-1.

359 Kamerstukken II 2013/14, 32 043, 195. Zie tevens: Kamerstukken II 2006/07 30 413, 100; Kamerstukken II 2012/13, 31 311, 97.

Hoofdstuk 3 Pensioen en pensioenstelsel

92 en de laatste decennia naar elkaar zijn toegegroeid, bestaan er zowel in de opbouw- als in de uitke-ringsfase de nodige verschillen (zie ook paragraaf 9.7.3).360

In document VU Research Portal (pagina 115-119)