• No results found

Uitvoeringstechnische aspecten

In document VU Research Portal (pagina 197-200)

AANVULLEND PENSIOEN VAN ZELFSTANDIGEN

4.3.6 Representativiteit van zelfstandigen in het bedrijfstakpensioenfonds

4.3.8.4 Uitvoeringstechnische aspecten

Volgens de staatssecretaris van SZW is de uitvoering van een verplichte pensioenregeling voor zelf-standigen een complexe zaak, onder meer op het gebied van de handhaving van de verplichtstelling.708

Hier heeft de staatssecretaris wel een punt. De groep zelfstandigen die onder de werkingssfeer van een verplicht bedrijfstakpensioenfonds valt, moet namelijk zodanig zijn gedefinieerd dat helder is wie daar wel en niet onder valt. De definiëring van de doelgroep kan lastig zijn omdat de groep zelfstandi-gen een heterozelfstandi-gene groep is. Daarnaast moeten zelfstandizelfstandi-gen ook kunnen worden opgespoord. Voor-komen moet worden dat zelfstandigen onder de aansluitingsplicht kunnen uitVoor-komen. Anders dan bij werknemers is er geen werkgever die voor aanmelding zorgdraagt. Daar komt bij dat de aansluiting van zelfstandigen ten opzichte van de aansluiting van werknemers op het administratieve vlak een

706 G. van Ginkel, M.E.C. Boumans, A.H.H. Bollen-Vandenboorn, Het nieuwe Witteveenkader in de IB-sfeer,

WFR, 13 juni 2013 (7005), p. 762.

707 G. van Ginkel, M.E.C. Boumans, A.H.H. Bollen-Vandenboorn, Het nieuwe Witteveenkader in de IB-sfeer,

WFR, 13 juni 2013 (7005), p. 761.

Hoofdstuk 4 Aanvullend pensioen voor zelfstandigen

171 arbeidsintensieve aangelegenheid voor het bedrijfstakpensioenfonds is.709 Bedrijfstakpensioenfond-sen zijn gewend om werkgevers aan te sluiten met vaak tientallen, honderden of zelfs duizenden werk-nemers, hetgeen een gestroomlijnde gegevensaanlevering mogelijk maakt. Zelfstandigen zullen als eenling moeten worden aangemeld. Dit kost dus meer werk en tijd. Een werkbare oplossing kan zijn wanneer de aanmelding via de opdrachtgever van de zelfstandige – die tevens als werkgever onder de verplichtstelling van het bedrijfstakpensioenfonds valt – kan worden georganiseerd. De opdrachtgever valt echter niet onder de nalevingsplicht van art. 4 Wet Bpf 2000. Wanneer de wetgever dit via een wetswijziging wel mogelijk maakt, dan kan de gegevensaanlevering aan het bedrijfstakpensioenfonds via de opdrachtgever worden georganiseerd (zie ook paragraaf 10.4.3).

4.3.8.5 Premieafdracht

Ook op het gebied van de premieafdracht kunnen er problemen ontstaan. Zelfstandigen dienen de pensioenpremie zelf aan het fonds af te dragen. Dit kan in de praktijk tot de nodige complicaties leiden wanneer een zelfstandige (al dan niet moedwillig) nalatig is in de premiebetaling.

Enerzijds zal het pensioenfonds willen voorkomen dat de zelfstandige op basis van het uitgangspunt ‘geen premie, wel recht’ al te gemakkelijk met zijn premieplicht omgaat.710 Anderzijds is een premie-vrijmaking van de pensioenpolis naar analogie van art. 28 Pw ook geen goed idee. Op deze wijze zou de zelfstandige wel erg eenvoudig onder de verplichting tot premiebetaling kunnen uitkomen. De spanning ten aanzien van de premie-inning vereist een strikt aanmanings- en incassobeleid.711 Voorts wijs ik erop dat het bedrijfstakpensioenfonds de bevoegdheid heeft om bij dwangbevel tot in-vordering van de achterstallige premie over te gaan.712 Het dwangbevel levert een executoriale titel op, waarop het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is.713 Uit art. 21 Wet Bpf 2000 volgt niet expliciet ten laste van wie een dwangbevel kan worden opgelegd. Wel bepaalt onderdeel c van het tweede lid van art. 21 Wet Bpf dat het dwangbevel de naam, het beroep, de woonplaats en het adres van de schuldenaar moet vermelden. Wie die schuldenaar is, zal in de statuten en reglemen-ten van het bedrijfstakpensioenfonds moereglemen-ten worden omschreven. Ook wanneer dit de zelfstandige betreft.

709 Vergelijk: B. Dieleman, Regelgeving pensioen van zzp’ers is aan herziening toe, TRA, 2019/66, p. 4.

710 Tenzij boze opzet door de zelfstandige kan worden aangetoond: M.E.C. Boumans, Premieverzuim bij be-roepspensioenfondsen, TPV, 2010/2, p. 25.

711 Bpf SAG speelt hier op in door zelfstandige schilders als aparte doelgroep te onderkennen: www.bpfschil-ders.nl (website geraadpleegd: 1 mei 2018).

712 De oplegging van een dwangbevel heeft geen gevolgen voor de pensioenopbouw vanwege de regel geen premie, wel recht: B. Degelink, Geen premie, wel pensioen?, AR, 2017/14.

Hoofdstuk 4 Aanvullend pensioen voor zelfstandigen

172

4.4 Conclusie

Doelstelling

In dit hoofdstuk ben ik ingegaan op deelvraag drie van dit proefschrift:

WELKE WETTELIJKE MOGELIJKHEDEN BIEDEN DE PW EN DE WET BPF 2000 AAN ZELFSTANDIGEN OM AAN EEN AANVULLENDE PENSIOENREGELING IN DE TWEEDE PIJLER DEEL TE NEMEN?

Pw

Ik heb gezien dat de Pw net als diens voorganger – de PSW – tot doelstelling heeft de pensioenaan-spraken en pensioenrechten van deelnemers in een aanvullende pensioenregeling te waarborgen. In de Pw is contractsvrijheid het uitgangspunt. De Pw is van toepassing indien een werkgever en een werknemer een pensioenovereenkomst sluiten. Ik heb gezien dat de Pw gebaseerd is op de driehoeks-verhouding tussen de werkgever, de werknemer en de pensioenuitvoerder.

In de Pw is de pensioenovereenkomst gedefinieerd als hetgeen tussen een werkgever en werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. Dit is de kern van de Pw. De personele werkingssfeer van de Pw wordt bepaald door de begrippen werkgever en werknemer. Ik heb geconstateerd dat de per-sonele reikwijdte niet op de zelfstandige ziet; hij kan met zichzelf geen pensioenovereenkomst slui-ten.714 De Pw strekt zich in beginsel dan ook niet uit tot de zelfstandige.

In de Pw is de personele reikwijdte op twee manieren verruimd.

Ten eerste kunnen categorieën van personen bij ministeriële regeling worden aangewezen die voor de toepassing van de Pw met werknemers worden gelijkgesteld. Dit moeten personen betreffen die geen werknemer zijn maar wel in een arbeidsverhouding werken, waarbij tegen beloning persoonlijke ar-beid wordt verricht. In de praktijk zijn drie categorieën personen als werknemer aangewezen (predi-kanten, bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen en ambtsdragers behorende tot het Kerk-genootschap der Zevende-dags Adventisten). Om zelfstandigen in aanmerking te laten komen voor de aanwijzingsbevoegdheid is vereist, dat zij in een arbeidsverhouding werken met de opdrachtgever (op-dracht- of aannemingsovereenkomst) en dat met de opdrachtgever een overeenkomst inzake pensi-oen tot stand is gebracht. In de praktijk is dit een niet begaanbare weg, omdat opdrachtgevers geen afspraken over pensioen met opdrachtnemers maken. Wanneer een opdrachtgever vanuit het oog-punt van goed opdrachtgeverschap een pensioenaanbod wil doen, dan biedt het derde lid van art. 2 Pw een opening voor de toegang tot de Pw. Voorwaarde is dat deze zelfstandigen door de minister van SZW worden aangewezen.

Ten tweede is de Pw, uitgezonderd art. 7 en 9 Pw, van overeenkomstige toepassing voor personen die geen werkgever of werknemer zijn, maar ofwel werkt in een arbeidsverhouding waarbij tegen beloning

714 M. Boumans, E. Lutjens, Pensioen, in: J.H. Bennaars e.a. (red.), De werknemerachtige in het sociaal recht.

Hoofdstuk 4 Aanvullend pensioen voor zelfstandigen

173 persoonlijke arbeid wordt verricht (DGA), ofwel als zelfstandige onder de werkingssfeer van een door een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling valt.

Ik heb voorts gezien dat op grond van de Pw een deelnemer die gewezen deelnemer is geworden, de pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder vrijwillig kan voorzetten, indien de pensioenuitvoerder dit aanbiedt. Zelfstandigen mogen de pensioenregeling waar zij eerder als werknemer aan deelnamen, maximaal tien jaar vrijwillig voortzetten. Nationaal breed maken slechts (maximaal) 650 zelfstandigen van deze faciliteit gebruik. De regeling is weinig succesvol. Mogelijk dat de regeling kan worden verbe-terd, waardoor meer zelfstandigen van de regeling gebruik gaan maken. In hoofdstuk tien draag ik enkele verbetervoorstellen aan.

Wet Bpf 2000

Het doel van de Wet Bpf 2000 is gelijk aan die van diens voorganger, de Wet Bpf 1949. Deze doelstelling bestaat uit het bieden van een wettelijke grondslag op grond waarvan de deelneming aan een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds verplicht kan worden gesteld. Ik heb gezien dat twee belangen wor-den gediend. Ten eerste het sociale belang, dat ligt in het op bedrijfstakniveau treffen van een collec-tieve en solidaire pensioenvoorziening voor daarin werkzame bedrijfsgenoten, bestaande uit eenieder die in de betrokken bedrijfstak werkzaam is. Ten tweede het economische belang, bestaande uit het voorkomen van concurrentie. De bedrijfstakbrede deelneming in de pensioenregeling geeft pensioen-rust in de bedrijfstak.

Ik heb geconstateerd dat de Wet Bpf 2000 is van groot belang is voor het Nederlandse pensioenstelsel. Ongeveer driekwart van de werknemers neemt deel in een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. De personele werkingssfeer van de Wet Bpf 2000 strekt zich uit tot ‘een of meer groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn’. Het bereik van de werkingssfeer is ruim. Het kan ieder-een omvatten die in welke juridische hoedanigheid dan ook in de bedrijfstak werkzaam is. De Wet Bpf 2000 kan dus ook voor zelfstandigen gelden. Voor zelfstandigen heeft de Wet Bpf 2000 in de praktijk nauwelijks betekenis, gezien het gering aantal zelfstandigen dat in een verplicht gesteld bedrijfstak-pensioenfonds deelneemt. In de praktijk heeft de Wet Bpf 2000 derhalve voornamelijk betekenis voor werknemers.

De reikwijdte van de werkingssfeer van een verplichtstelling wordt door sociale partners in de bedrijfs-tak vastgesteld. De werkingssfeer omvat een beschrijving van de bedrijfsbedrijfs-tak(ken) waarvoor het pensi-oenfonds is opgericht en de werkzame personen die als deelnemer in de pensioenregeling onder de verplichtstelling vallen. Zij dienen hiertoe een verzoek in te dienen bij de minister van SZW die het verplichtstellingsbesluit verleent. Voorwaarde is onder meer dat sociale partners representatief zijn. Er worden zowel aan werkgeverszijde als aan werknemerszijde representativiteitseisen gesteld. Wan-neer zelfstandigen onder de werkingssfeer van een verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds vallen, dan dienen zij bij de representativiteitsbeoordeling aan werkgeverszijde te worden meegeno-men. Hoe hun representativiteit moet worden gemeten is niet helder. Dit behoeft naar mijn mening verduidelijking. Daarnaast heb ik geconstateerd dat op meerdere punten maatregelen kunnen worden doorgevoerd die de deelname van zelfstandigen in een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds ver-beteren. Ik noem de mogelijkheid om de opdrachtgever onder het bereik van de Wet Bpf 2000 te brengen, een vereenvoudiging van de fiscale regels en de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen. In hoofdstuk tien presenteer ik een aantal verbetervoorstellen.

In document VU Research Portal (pagina 197-200)