• No results found

Voorbeelden van reacties op beslissingen over het toelaten tot het pakket.

terrein van farmaceutische zorg

Tekstblok 5.2: Voorbeelden van reacties op beslissingen over het toelaten tot het pakket.

Het criterium van gelijksoortige wijze van werking of gelijksoortig werkingsmechanis- me zal per 1 februari 2002 vervallen. Voorts zal het criterium ‘gelijke toedieningsweg’ worden gewijzigd. Met de voortschrijdende ontwikkeling in de wetenschap komen steeds meer geneesmiddelen ter beschikking die via andere toedieningswegen kunnen worden gegeven. Om nieuwe toedieningsvormen ook in te kunnen delen in groepen van onderling vervangbare geneesmiddelen, is gekozen voor een meer algemene indeling van toedieningsvormen. Voor het GVS worden voortaan vier verschillende toedienings- wegen onderscheiden: of een toediening wel of niet door middel van een injectie plaats- vindt en vervolgens of het beoogde therapeutisch effect via de systemische route (het gehele lichaam) of ter plekke (lokaal) plaats vindt (Koninklijk Besluit 1 juli 1999). In hoofdstuk 2 van deel B komt een voorbeeld aan de orde van het belang van deze bepa- ling.

De tweede groep bestaat uit geneesmiddelen die niet geclusterd kunnen worden. Deze kunnen onder nadere voorwaarden (bijvoorbeeld beperking tot bepaalde patiëntengroe- pen) worden opgenomen in het GVS. Als deze eenmaal zijn toegelaten tot het verzeker- de pakket kennen ze geen vergoedingslimiet en komen dus volledig voor vergoeding in aanmerking. Zoals hiervoor aangegeven zullen alle nieuwe niet-clusterbare geneesmid- delen vanaf 2005 worden beoordeeld aan de hand van een farmaco-economisch dossier voor toelating tot het verzekerde pakket.

Behalve het GVS is de Wet Geneesmiddelenprijzen (WGP) een belangrijk beleidsin- strument. Op grond van deze wet zijn in juni 1996 maximum-prijzen vastgesteld omdat de geneesmiddelenprijzen in Nederland hoger waren dan in de omringende landen. De maximale apotheekinkoopprijzen worden vanaf dat moment gebaseerd op het gemiddel- de prijsniveau van vergelijkbare geneesmiddelen in vier ‘referentielanden’ (Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk). De maximumprijzen worden halfjaarlijks aangepast, waarbij bovendien koersschommelingen een rol spelen. Het ministerie van VWS gaat er van uit dat de geneesmiddelenprijzen door de invoering van de WGP gemiddeld 20% zijn gedaald. Het besparingseffect op de prijzen bedroeg volgens de SFK twee jaar na invoering van de WGP 12% (SFK, 1998). Zie verder tekstblok 5.3. Het GVS is onderzocht op juridische en kwalitatieve consequenties (Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn/Europa Instituut, 2001). In juridisch opzicht is het GVS kwetsbaar omdat het de generieke middelen bevoordeelt ten opzichte van specialités. De produc- tiekosten van generieke middelen zijn in het algemeen lager dan van specialités, maar door het systeem van vergoedingslimieten hanteren fabrikanten prijzen op of dicht bij deze limieten, waardoor de winstmarges van generieke middelen relatief hoger zijn. Ook kan er een probleem ontstaan met betrekking tot de kwaliteit van de therapie. Indien er een bijbetaling geldt voor een middel van eerste keus van de arts staat hij voor het dilemma om de patiënt op te zadelen met een bijbetaling of een ander middel te kie- zen.

In juni 2000 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen om het GVS af te schaffen. De minister van VWS ontwikkelt een stappenplan om het GVS te ‘ontmantelen’. Verder zal er per 1 februari 2002 een vereenvoudiging worden aangebracht in de criteria voor de clusterindeling van de geneesmiddelen. Er wordt onderzocht of de vergoedingslimiet per cluster op de laagste prijs kan worden gesteld in plaats van de gemiddelde prijs en of generieke geneesmiddelen op een andere, meer marktconforme manier kunnen worden behandeld in het GVS. Door het systeem van vergoedingslimitieten zijn de prijsver- schillen tussen specialités en generieke middelen gemiddeld terug gelopen van 20% tot 4% (GMT-G/VWS/2237268, 2001).

De SFK acht het niet onaannemelijk dat de geneesmiddelenprijzen substantieel gaan stijgen als het GVS wordt afgeschaft. Als de geneesmiddelenfabrikanten hun prijzen optrekken tot het niveau van de maximumprijzen leidt dat tot een jaarlijkse kostenstij- ging van meer dan een miljard gulden (455 miljoen euro; SFK, 2001a). Het CVZ schat dat het afschaffen van het GVS op dit moment leidt tot geraamde meerkosten van circa 521 miljoen gulden (ongeveer 237 miljoen euro) per jaar (Van Luijn, 2001a).

5.1.5 De afleververgoeding voor apotheekhoudenden

Het beleid ten aanzien van de afleververgoeding voor apotheekhoudenden is in de afge- lopen jaren eveneens regelmatig gewijzigd. In januari 1988 werd een verrichtingentarief voor apothekers geïntroduceerd, de receptregelvergoeding. Apothekers ontvingen vanaf dat moment een vast bedrag per receptregel voor hun dienstverlening. Tegelijkertijd werden handelsvoordelen van apotheekhoudenden teruggedrongen. De werkelijke inkoopprijzen moesten worden gedeclareerd, maar de functionele kortingen en be- talingskortingen mochten worden behouden (totaal 4%). In de jaren daarna vonden

DEEL A: DE OVERHEID EN DE VERZEKERAARS G E N E E S M I D D E L E N E N M E D I S C H E H U L P M I D D E L E N

In juni 1994 verlaagden de fabrikanten de prijzen met gemiddeld 5% voor een termijn van twee jaar, nadat de overheid het voornemen bekend had gemaakt om de GVS-limieten met 15% te verlagen (ZFR, 1998).

De Raad van State heeft in een hoger beroeps- zaak tussen groothandel OPG en het Ministerie van VWS in het najaar van 1998 vastgesteld dat het Ministerie de maximumprijzen op een onjuiste wijze heeft berekend door alleen de goedkoopste verpakkingen mee te nemen uit de vier ons omringende landen in plaats van alle verpakkin- gen. Herstel van deze berekening leidt in algeme- ne zin tot verhoging van de maximumprijzen, waardoor op jaarbasis naar schatting 85 miljoen gulden minder wordt bespaard (VWS, 1998). Sinds de invoering van de ‘claw-back’ in 1999

(een algehele korting van 6,82% op de inkoop- prijzen die apothekers in rekening mogen bren- gen bij zorgverzekeraars teneinde de kortingen en bonussen af te romen) zouden de fabrikanten voor zover mogelijk prijsverhogingen hebben doorgevoerd om zo veel mogelijk ruimte te creë- ren voor additionele kortingen en bonussen aan de apotheker (GMT-G/VWS-2237268, 2001). Vol- gens de SFK wordt dit niet bevestigd door de fei- telijke prijsontwikkelingen in de periode januari 2000-oktober 2001. De prijzen zijn gemiddeld met 1% gedaald in deze periode. Voor specifieke middelen is het beeld soms sterk afwijkend met sterke prijsverlagingen of verhogingen. Rond de maanden maart en oktober zijn de geneesmidde- lenprijzen in beperkte mate in beweging. Dit zijn de momenten waarop de overheid de wettelijke maximumprijzen actualiseert (SFK in Pharm Weekbl 2001; 136: 1907).