• No results found

invloed op gezondheid en zorg

Tekstblok 3.9: Ontwikkelingen in inhalatoren.

Gevolgen voor de gezondheidstoestand

Bij astma leidt medicamenteuze behandeling met nieuwe geneesmiddelen mogelijk tot een daling van het absolute aantal ziektejaarequivalenten in de bevolking (ondanks groei en vergrijzing van de bevolking) van 14.100 in 2000 naar 12.900 in 2020 bij nieu- we geneesmiddelen (inclusief de effecten van groei en vergrijzing van de bevolking). Dit effect komt bij astma voornamelijk door nieuwe middelen met een gecombineerde bronchusverwijdende en ontstekingsremmende werking.

Bij COPD zullen de verbeteringen in de medicamenteuze behandeling de effecten van de groei en vergrijzing van de bevolking slechts gedeeltelijk kunnen compenseren. Het aantal ziektejaarequivalenten voor COPD stijgt naar verwachting van 98.000 in 2000 tot 127.700 in 2020 bij nieuwe geneesmiddelen (inclusief de effecten van groei en vergrij- zing van de bevolking). Bij COPD is het matigende effect voornamelijk te danken aan betere toepassing van bestaande middelen, het inzetten van inhalatiecorticosteroïden en langwerkende ß-agonisten. De effectiviteit van de behandeling stijgt, evenals het toedie- ningsgemak van de geneesmiddelen. De sterfte aan astma/COPD zal dalen.

Gevolgen voor de gezondheidszorg

Geconcludeerd kan worden dat een aantal van de middelen die in de toekomst op de markt gaan verschijnen voor de medicamenteuze therapie van astma en COPD bestaan- de therapieën zullen gaan vervangen, terwijl andere zullen worden toegevoegd aan de huidige therapie. Er zal gemiddeld sprake zijn van een toename in het volume aan far- maceutische zorg per patiënt en hiermee ook een toename in de kosten.

Doordat naar verwachting relatief meer patiënten met behulp van de nieuwe middelen beter behandeld kunnen worden, zal de benodigde hoeveelheid huisartsen- en zieken- huiszorg die hiermee gemoeid is op termijn af kunnen nemen. De toenemende kosten in de farmaceutische zorg zullen dus (deels) gecompenseerd worden door de afname in kosten in andere zorgsectoren.

3.3.6 Reumatoïde artritis

Deze paragraaf is gebaseerd op Nab & Breedveld (2001), De Bruin (2001d) en Wasse- naar & Geertsma (2000). In deze referenties is nadere informatie te vinden. Voor een korte omschrijving van deze aandoening zie tekstblok 3.11. Voor meer details over de huidige farmacotherapie zie bijlage 9.

Preventie

Primaire preventie is niet mogelijk omdat er onvoldoende inzicht is in de oorzakelijke factoren van RA. Vooralsnog wordt niet verwacht dat dit inzicht dusdanig zal toenemen dat primaire preventie mogelijk wordt.

Diagnostiek

Nieuwe diagnostische technieken, zoals de MRI-scan, bieden nieuwe mogelijkheden om het ziekteproces in een vroeg stadium gedetailleerd af te beelden. Hierdoor kan de diagnose met steeds meer zekerheid vroeg worden gesteld, kan de activiteit van de ziek- te steeds beter worden ingeschat en worden prognostische factoren in kaart gebracht. Hierdoor kan de farmacotherapie beter op de individuele patiënt worden aangepast en kan de behandeling vroeg worden ingezet. Recent is aangetoond dat echografie kwalita- tief gelijkwaardig is aan MRI, maar veel goedkoper. Bovendien gelden hiervoor geen wachttijden (Medisch Vandaag, 18 april 2001).

Behandeling

Ondanks de beschikbaarheid van een aanzienlijk aantal geneesmiddelen, is het effect bij veel patiënten niet voldoende of moet het gebruik vanwege bijwerkingen worden gestaakt. Daarom wordt er naarstig gezocht naar nieuwe middelen die effectiever zijn en minder bijwerkingen hebben. Er zijn verschillende aangrijpingspunten voor verbeterin- gen in de medicamenteuze behandeling van RA voor de komende 10 jaar:

• De huidige trend om steeds sneller en agressiever te behandelen, zal zich in de

nabije toekomst doorzetten. In eerste instantie gebeurt dit met het huidige genees- middelenarsenaal, maar naar verwachting zal dit ook gaan plaatsvinden met de nieuwe middelen.

• Op korte termijn (0-5 jaar) worden verbeteringen van de huidige ontstekingsrem-

mers verwacht. Hierbij gaat het om cyclo-oxigenase (COX)-2 remmers (selectieve remmers van een enzym dat aanwezig is bij ontstekingsprocessen en die minder bijwerkingen hebben voor het maagslijmvlies; daarvan zijn er inmiddels twee geregistreerd voor RA: celecoxib en rofecoxib), niet-steroïde anti-inflammatoire (NSAID)-prodrugs en een tweede generatie glucocorticoïden. De verbeterde ont- stekingsremmers zullen naar verwachting met name minder bijwerkingen voor het maagdarmkanaal hebben en beter inzetbaar zijn voor een grote groep patiënten.

• Op korte termijn worden nieuwe ‘biologicals’ verwacht, die het immuunsysteem

remmen dan wel stimuleren (zie tekstblok 3.12).

• Voorts worden de mogelijkheden van vaccinatie tegen T-cellen met verzwakte

klonen van T-cellen van RA-patiënten onderzocht.

• Een andere ontwikkeling is die van middelen die de migratie van ontstekingscel-

DEEL B: LANGETERMIJNVERKENNINGEN G E N E E S M I D D E L E N E N M E D I S C H E H U L P M I D D E L E N

RA is een chronische ontstekingsziekte, die voor- namelijk is gelokaliseerd in de gewrichten. Bij de meeste patiënten ontwikkelt zich een kenmerkend klinisch beeld met pijn, ochtendstijfheid, symme- trische zwelling van enige gewrichtsgroepen en bewegingsbeperking. De ernst van de gewrichts- ontsteking wisselt in de tijd. De zwellingen zijn het gevolg van ontsteking van het synoviaalmem- braan (een vlies dat het gewrichtskapsel van bin- nen bekleedt) en een toename van de gewrichts- vloeistof. Het gaat vaak gepaard met een

destructie van zowel kraakbeen als bot. De mate van destructie bepaalt in grote mate het beloop van de ziekte, die sterk kan variëren tussen ver- schillende patiënten. RA is een belangrijke oor- zaak van chronische pijn en fysieke handicaps. De oorzaak van de ziekte is niet bekend, maar ze ver- toont kenmerken van een auto-immuunziekte, waarbij erfelijke, hormonale en waarschijnlijk omgevingsfactoren een rol spelen. Hiernaast kun- nen in andere organen ziekteverschijnselen voor- komen, zoals in de longen en het hart.