• No results found

Toezicht bij Klasse I medische hulpmiddelen.

terrein van medische hulpmiddelen

Tekstblok 5.8: Toezicht bij Klasse I medische hulpmiddelen.

• de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ); intramurale hulpmiddelen samenhangend met de in de AWBZ-instellingen gegeven behandeling en verple- ging, en bruikleen via kruisorganisaties;

• de Ziekenfondswet (ZFW); de verstrekkingen van de hulpmiddelen volgens de

Regeling hulpmiddelen 1996;

• de Wet op de Toegang tot de Ziektekostenverzekeringen (WTZ); regelt de aan-

spraak op hulpmiddelen in het standaardpakket van de particuliere verzekeringen;

• de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG): vervoersvoorzieningen, rolstoelen

en woonvoorzieningen voor mensen met beperkingen; de gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk;

• de Wet op de Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA): hulpmiddelen ten behoe-

ve van het verrichten van arbeid (aanpassingen van de werkplek, vervoer van en naar werk en school, traplift bij thuiswerken etc.).

De verstrekking van medische hulpmiddelen door de huisarts is grotendeels vastgelegd in de Regeling hulpmiddelen 1996. In deze regeling wordt aangegeven welke voorwaar- den (zoals een gebruikstermijn) worden gesteld aan het recht op een hulpmiddel. Deze voorwaarden beperken niet de verstrekking als zodanig, maar wel de aanspraak erop. Daarnaast worden voor sommige hulpmiddelen ook toepassingsindicaties gehanteerd, waardoor eveneens een beperking in de aanspraak gerealiseerd wordt. Sommige hulp- middelen die ook veelvuldig door de huisarts worden voorgeschreven, worden door andere regelingen vergoed. Verbandmiddelen en dieetpreparaten bijvoorbeeld, vallen onder de Regeling Farmaceutische Hulp Ziekenfondswet, en rolstoelen en woningaan- passingen tot 45.000 gulden (20.500 euro) worden door de WVG geregeld (Biermans et al., 2000a).

De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek verricht naar de Regelingen voor verstrek- king van hulpmiddelen in de periode 1996-1999. De conclusie was dat de (tussen)doe- len en in te zetten beleidsinstrumenten van het extramurale hulpmiddelenbeleid niet in samenhang met elkaar zijn gepresenteerd. Centrale begrippen in het beleid zijn onvol- doende uitgewerkt, zodat onduidelijk is wat de minister precies wilde bereiken. Daarom is volgens de Rekenkamer niet goed vast te stellen of, en zo ja in welke mate het hoofd- doel van het hulpmiddelenbeleid - het zorgdragen voor een voorzieningenpakket dat mensen in staat stelt normaal aan de samenleving deel te nemen tegen aanvaardbare kosten - bereikt wordt. Uit onderzoek van patiëntendossiers bleek dat bij het verstrek- ken van hoorhulpmiddelen de Regeling hulpmiddelen 1996 in 3% van de gevallen werd nageleefd; bij hulpmiddelen voor de mobiliteit was dit 5%. De Algemene Rekenkamer beveelt aan om andere veldpartijen dan zorgverzekeraars, bijvoorbeeld patiëntenorgani- saties en leveranciers, een rol te geven in het hulpmiddelenbeleid. Het College Toezicht Zorgverzekeringen (CTZ) zou een onderzoek moeten uitvoeren naar de mate waarin ziekenfondsen controletaken uitbesteden aan leveranciers en wijze waarop ziekenfond- sen daar toezicht op houden. De minister vindt het onderzoek van de Rekenkamer onvolledig en onvoldragen. Zij kan zich niet vinden in de onderzoeksperiode 1996-1999 en is van mening dat er te weinig wordt ingegaan op de historische context en de ont- wikkelingen na 1999. Verder sluiten de aanbevelingen uit het rapport aan bij het reeds in gang gezette beleid (Algemene Rekenkamer, 2001).

Het ministerie van VWS heeft CVZ in november 2000 verzocht jaarlijks te rapporteren over de signalen op het gebied van hulpmiddelen die het CVZ bereiken omtrent knel- punten of lacunes in de wet- en regelgeving. Het Signaleringsrapport Hulpmiddelen, dat in april 2001 is uitgebracht (Visser, 2001), vormt de basis voor de jaarlijkse actualisatie van de Regeling hulpmiddelen 1996. Zo werd de aanbeveling gedaan om de gebruik- stermijn voor hoortoestellen te laten vervallen bij verzekerden onder de 16 jaar, de aan- spraak op huidbeschermende middelen voor stomapatiënten te verruimen, de aanspraak op de draagbare, uitwendige infuuspomp parallel te laten lopen aan de aanspraak op de geneesmiddelen en de opleidingseisen voor leveranciers van elastische kousen in de Regeling aan te passen.

5.2.2 Beleid Ministerie van VWS tot op heden

Het beleid was de afgelopen jaren gericht op kostenbeheersing, aangezien de uitgaven aan extramurale hulpmiddelen jaarlijks fors stegen. Voor ziekenfondsverzekerden ste- gen de kosten in 1997 met ruim 27% en in 1998 met ruim 14% (gegevens over particu- lier verzekerden ontbreken). Deze stijging kent een volume- en een prijscomponent, waarbij de volumecomponent het grootste deel van de stijging voor haar rekening neemt. Oorzaken voor die groei zijn: vergrijzing, technologische vooruitgang, toene- mende maatschappelijke participatie en zelfstandigheid, alsmede overheidsbeleid gericht op bevordering van thuiszorg en extramuralisatie. In 1995 constateerde de Task- force Volumebeheersing en Kostenbeperking dat er bij hulpmiddelen nauwelijks of geen sprake was van prijsconcurrentie en adviseerde om onderzoek te doen. Vervolgens werd er door de Werkgroep Kostenbeheersing van VWS op een achttal deelterreinen (diabetes, incontinentie, stoma, therapeutisch elastische kousen, orthopedisch schoeisel, hoorhulpmiddelen, en hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en sig- nalering) nader onderzoek gedaan en aanbevelingen gegeven voor het beheersen van de kosten (FEZ/VWS/U-98113, 1998).

De knelpunten tussen stijgende uitgaven en een groeiende vraag lijken inmiddels gro- tendeels opgelost. In 1999 daalden de kosten met 1%, maar stegen in 2000 weer met 6,7% (zie ook hoofdstuk 2 van deel B). De aandacht verschuift dan ook van kostenbe- heersing naar kwaliteit en doelmatigheid. Het stijgende gebruik van hulpmiddelen wordt sinds enkele jaren gezien als een positieve ontwikkeling, omdat hulpmiddelen de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van mensen bevorderen en daarmee bijdragen aan preventie van de zorgvraag elders of later. Overigens zijn ook de kosten van intramurale hulpmiddelen fors gestegen, evenals hulpmiddelen die in het kader van de WVG worden verstrekt. Zo verdubbelden de uitgaven aan WVG-hulpmiddelen tus- sen 1995 en 1997 (VWS, 2000b).

In navolging van het beleid rond geneesmiddelen wordt ook de rol van de overheid op het gebied van hulpmiddelen steeds meer van faciliterende aard. Verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk gelegd bij betrokkenen in het veld die daadwerkelijk doelma-

tigheid kunnen bevorderen. Zorgverzekeraars, die tegenwoordig risicodragend zijn, ver- vullen daarbij een regierol. VWS bewaakt de uitvoering hiervan, en faciliteert de zorg- verzekeraars bij hun regierol. De Regeling hulpmiddelen is sinds 1 januari 1997 onge- veer 10 keer gewijzigd. Een historisch overzicht van alle wijzigingen in de Regeling hulpmiddelen 1996 staat in de Monitor Hulpmiddelen van CVZ (De Wit, 2001a). Hier- onder wordt een aantal beleidsinitiatieven besproken sinds 1 januari 2000.

Januari 2000: Actieprogramma hulpmiddelen

In dit actieprogramma vindt een nadere uitwerking plaats van het plan van aanpak uit november 1998. De uitgangspunten die hierin gehanteerd worden zijn: kwalitatief goede hulpmiddelenverstrekking, vergroting budgettaire beheersbaarheid, deregulering en een faciliterende overheid (VWS, 2000b).

Juni 2000: Convenant tussen VWS en ZN

VWS heeft in juni 2000 met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een bestuurlijk conve- nant gesloten. Het doel is de doelmatigheid te verhogen, zowel bij het voorschrijven en verstrekken van hulpmiddelen als bij inkoop en distributie. Er wordt een programma van deregulering ontwikkeld (VWS 2000a).

September 2000: Distributie van zelftests aan banden

De Regeling hoog-risico diagnostica regelt de verkoop van diagnostische producten (doe-het-zelftests) voor ziekten met een hoog gezondheidsrisico: zie tekstblok 5.9.

September 2000: Productgebonden budget

In september 2000 zouden er experimenten starten met het productgebonden budget op een drietal deelterreinen: incontinentiematerialen, pruiken en computerapparatuur (GMV/VWS/MH-2070543, 2000). Omdat verzekeraars niet bijzonder bereidwillig waren aan dit experiment deel te nemen, heeft dit vertraging opgelopen. In het najaar

De distributie van hoog-risico zelftests (dit zijn testen op levensbedreigende ziekten die de con- sument zelf kan uitvoeren) is sinds september 2000 aan banden gelegd. Sinds die datum mogen deze zelftesten alleen nog verkocht worden via de arts of apotheek, mits dit samengaat met een goede voorlichting over onder andere de moge- lijkheid om zich anoniem te laten testen (VWS, 2000c). De Consumentenbond voerde in decem- ber 2000 een kleinschalig onderzoek uit, en pro- beerde bij 11 Amsterdamse apotheken een HIV- test te kopen. Slechts vijf verkochten de test op dat moment, en bestelden de test bij een leveran- cier die ook rechtstreeks via Internet levert. De vijf apothekers verkochten de test met merkbare tegenzin, aldus de Consumentenbond. Bij slechts twee van de vijf was de privacy van de consument redelijk gewaarborgd. De informatievoorziening bleek slecht. Geen enkele apotheker vermeldde

dat de mogelijkheid tot anoniem testen ook bestaat, een punt dat uitdrukkelijk wordt genoemd in de Regeling hoog-risico diagnostica (VWS, 2000c). Via Internet werden vier Neder- landse verkopers gevonden. De bijsluiter voldeed aan de eisen, maar ook hier werd de mogelijkheid tot anoniem testen niet genoemd (Consumenten- bond, 2001). De KNMP heeft recent de werkwijze van apothekers rondom de verstrekking van de HIV-zelftest onderzocht. Enkele resultaten uit dit onderzoek: vrijwel alle respondenten kenden het afleverprotocol dat door WINap in februari 2001 is opgesteld. Een kwart van de apothekers heeft het afgelopen jaar een vraag naar een HIV-zelftest gehad; 97% informeerde de potentiële koper; 89% gaf uitleg over de werking van de test en 66% gaf additioneel schriftelijk informatiemateri- aal mee (De Roos, 2002).