• No results found

Daadwerkelijk gebruik van hulpmiddelen

tische industrie op het voorschrijfgedrag

Tekstblok 4.2: Regulier versus alternatief.

4.2.2 Daadwerkelijk gebruik van hulpmiddelen

Consumenten of gebruikers van hulpmiddelen zijn grofweg te onderscheiden in profes- sionals, die hulpmiddelen gebruiken in verband met het uitoefenen van hun beroep (art- sen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, etc.) en niet-professionals (burgers, patiën- ten). In deze paragraaf wordt alleen ingegaan op het gebruik van medische hulpmiddelen door burgers en patiënten. Alhoewel de groep niet-professionele consu- menten nog steeds zeer divers is, zijn chronisch zieken, gehandicapten en ouderen grootverbruikers van hulpmiddelen.

Leeftijd Mannen Vrouwen

gulden euro gulden euro

0-45 364.965 179.786 380.892 172.897

45-64 1.421.151 645.098 1.401.842 636.333

≥65 3.555.055 1.611.689 4.361.015 1.979.580

Het daadwerkelijke gebruik van hulpmiddelen hangt van een aantal zaken af:

• hoe groot de noodzaak is tot het gebruik van een hulpmiddel;

• de mate waarin de consument een stem heeft in de keuze van het hulpmiddel;

• het gebruiksgemak van het hulpmiddel;

• de kwaliteit van de handleiding of de instructie;

• de maatschappelijke acceptatie van het product.

Er zijn weinig data bekend over het daadwerkelijke gebruik van hulpmiddelen in Neder- land. Hier worden enkele onderzoeken gepresenteerd. Uit de publicatie GIPhulpmidde- len 1997-1998 zijn gebruikscijfers te herleiden, waarvan er enkele zijn gepresenteerd in tabel 4.6. Dit geeft een beeld van het aantal declaraties, maar niet per definitie van het aantal gebruikers. Dit is met name goed zichtbaar bij de hoorhulpmiddelen: patiënten kopen eens per 5-7 jaar een nieuw hoortoestel, zodat het werkelijke aantal dragers van een hoortoestel vele malen groter is dan de 190.000 verstrekkingen in 1998.

Tabel 4.6: Geschat aantal gebruikersavan vijf categorieën hulpmiddelen in 1997 en 1998, naar

geslacht, afgerond op 100-tallen. (Bron: GIPhulpmiddelen, 2000; CBS-bevolkingsgegevens per 1-1-1997 en 1-1-1998; gegevens bewerkt door RIVM).

In een landelijke studie uit 1998 van het RIVM en het CBS naar klachten en aandoenin- gen van het bewegingsapparaat (KAB-studie) werd het gebruik van hulpmiddelen bij de dagelijkse bezigheden bestudeerd (Picavet et al., 2000). De steekproef bestond uit een aselecte groep van 3.664 personen van 25 jaar en ouder. De resultaten zijn gewogen naar de Nederlandse bevolking van 1998 (zie tabel 4.7).

DEEL A: DE CONSUMENTEN G E N E E S M I D D E L E N E N M E D I S C H E H U L P M I D D E L E N

Hulpmiddelen 1997 1998

Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen

(Bloed)circulatieb 54.029 175.911 60.822 188.651

Gehoorc 88.092 96.591 93.488 96.917

Diabetesd 96.998 121.761 108.001 132.407

Stomae 26.464 23.881 26.642 23.181

Incontinentief 174.770 417.549 178.450 445.037

a) gebruikscijfers voor ziekenfondsverzekerden uit GIPhulpmiddelen zijn toegepast op de gehele bevolking. b) elastische kousen (enkel/paar), AD/AF/AG/AGH maatwerk en confectie, elastische armkousen en drukpakken. c) hoorhulpmiddelen: diversen, hoortoestellen (in/achter het oor), hoortoestel mono, hoortoestel stereo, hoorbril, oorstuk-

jes, negatieve proefaanpassing hoortoestel, huisbezoek audicien, BAHA-hoortoestel en tinnitus-maskeerder. d) testmaterialen urine-analyse, diabetes teststrips, glucosemeter/startpakket, prikapparatuur en naalden, controlevloeistof,

insuline-infuuspomp en diversen.

e) stoma artikelen niet gespecificeerd, eendelige en tweedelige systemen colostomie, ileostomie, urostomie, tweedelig sys- teem huidplaat, continent-stoma, irrigatieartikelen, huidverzorgings- en geurreducerende producten, post-operatief sys- teem en aanvullende hulpmiddelen.

f) incontinentie-hulpmiddelen, catheters, urine-opvangzakken, incontinentie-absorptiemateriaal, onderleggers en anaal-

Tabel 4.7: Percentage personen van 25 jaar en ouder dat het gebruik van hulpmiddelen bij dage- lijkse bezigheden rapporteert (Bron: Picavet et al., 2000; gegevens bewerkt door RIVM).

Verder is er door De Klerk en Huijsman (1993) een onderzoek uitgevoerd bij alleen- staande, zelfstandig wonende ouderen van 75 jaar en ouder (N=498). Deze ouderen had- den vaak hulpmiddelen in hun bezit om zich te verplaatsen binnenshuis (93%) of bui- tenshuis (77%), zich te wassen (83%) en in of uit bed te komen (67%). Het feitelijke gebruik van deze hulpmiddelen was voor verplaatsing binnenshuis (90%), verplaatsing buitenshuis (67%), zich te wassen (76%) en in of uit bed te komen (65%).

In het algemeen hangt het gebruik van hulpmiddelen ook samen met de geboden zorg. Personen die hulpmiddelen gebruiken en zelfstandig wonen maken in veel gevallen ook gebruik van zorgvoorzieningen, zoals thuiszorg of mantelzorg. Personen die hulp nodig hebben maar niet optimaal gebruik maken van hulpmiddelen zullen mogelijk meer zorg behoeven dan personen die deze hulpmiddelen gebruiken om bepaalde taken te onder- steunen (bijv. hulpmiddelen voor het aankleden). Ten opzichte van personen in ver- pleeg- en verzorgingshuizen zullen de thuiswonende ouderen meer hulpmiddelen gebruiken die het mogelijk maken om zelfstandig te blijven wonen. Bij veranderingen in het zorgaanbod zal ook de behoefte aan hulpmiddelen veranderen (Van Herten, 2000).

De emancipatie van personen met beperkingen heeft er verder toe geleid dat het gebruik van hulpmiddelen maatschappelijk steeds meer geaccepteerd wordt. De opmars van de rollator is hier een goed voorbeeld van. De rollator is een loophulpmiddel met wielen dat met de handen voorwaarts geduwd moet worden. Over het aantal verstrekte en in gebruik zijnde rollators zijn geen exacte gegevens bekend. Voor het aantal per jaar door zorgverzekeraars verstrekte rollators worden aantallen van 28.000 tot 43.000 genoemd. Mondeling gegeven schattingen van het aantal rollators dat momenteel in gebruik is, variëren van 115.000 tot 400.000 rollators (Unie KBO, PCOB en ANBO, 2000). Naar schatting wordt ongeveer 70% in eigendom verstrekt en 30% in bruikleen (De Winter & Zijderveld, 1998). Lenaers (2000) heeft de volgende aantallen geschat: 56.430 verstrekt via zorgverzekeraars in 1998, 33.000 in bruikleen verstrekt via de thuiszorg in 1999 en 2.440 uit eigen aanschaf gekocht bij de thuiszorgwinkels in 1999. Hieruit volgt een

Mannen Vrouwen Totaal

Persoonsgebonden hulpmiddelen voor dagelijks gebruik 10,0 11,1 10,5 (Bijv. aangepaste schoenen, rolstoel, stok, looprekje, beugels

of steun voor enkel, voet of arm)

Hulpmiddelen voor specifieke activiteiten, bijvoorbeeld sport 6,5 4,7 5,6 (Bijv. kniebrace, enkelsok)

Hulpmiddelen m.b.t buitenvervoer 1,7 1,3 1,5

(Bijv. autoaanpassing, elektrische rolstoel)

Aanpassingen in de woning 5,1 7,4 6,2

(Bijv. alarmsystemen, handgrepen en steunen, traplift, verhoogde toiletpot)

Overiga 3,7 3,1 3,4

a) genoemd werden: korset (10x), aangepaste (bureau)stoel (12x), invalide parkeerkaart, wijkbusvervoer, servicetaxi en hulp in de huishouding. Van de niet-bewegingsapparaat hulpmiddelen werden vooral genoemd: gehoorapparaat (21x), (lees)bril (30x), steunkousen (18x) en stomamaterialen (4x).

hoger percentage rollators dat in bruikleen wordt verstrekt.

In verzorgingshuizen leidt het groeiend aantal rollators soms al tot problemen in de gangen en bij liften. De enorme groei heeft ook gevolgen voor de prijs (zie hoofdstuk 1 van deel A). Sinds de prijsverlaging zijn er echter ook veel vragen gerezen over de kwa- liteit. De ouderenbonden Unie KBO, PCOB en ANBO hebben hierover in 2000 een onderzoek uitgevoerd (zie tekstblok 4.3). Het voorbeeld van de rollators geeft aan dat het gebruik van dit product groot is, maar dat de exacte omvang onbekend is. Dit geldt ook voor de meeste andere hulpmiddelen.

Het beleid is er op gericht om de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van mensen met een handicap en chronisch zieken te bevorderen, en mensen zolang moge- lijk thuis te laten wonen. Aan de ene kant hebben we te maken met een terugtredende overheid met een grotere rol voor marktpartijen en aan de andere kant een sterke politie- ke steun voor solidariteit en goede toegankelijkheid tot het pakket van sociale voorzie- ningen. Een van de uitvloeiselen daarvan is het productgebonden budget. In het najaar van 2001 is er een experiment gestart op een drietal deelterreinen: sta-op-stoelen, prui- ken en computerapparatuur (GMV/VWS/MH-2070543, 2000; Link, 2001). Deze expe- rimenten lopen nog, zijn nog niet geëvalueerd en het is nog niet bekend of er een ver- volg komt op deze experimenten.

DEEL A: DE CONSUMENTEN G E N E E S M I D D E L E N E N M E D I S C H E H U L P M I D D E L E N

Van 1 februari tot en met 15 maart 2000 hebben gebruikers van rollators gedurende 3 uur per dag klachten over hun rollator kunnen melden bij de Gezondheidstelefoon van de Unie KBO. In die periode hebben 412 gebruikers gebeld die samen 907 klachten hebben doorgegeven. De gemiddel- de leeftijd van de gebruiker was 77,7 jaar (en 15% van de respondenten was ouder dan 84 jaar) en bijna 90% van de respondenten was vrouw. Veel genoemde redenen voor het gebruik van de rollator waren: moeilijk kunnen lopen of staan, evenwichtsstoornissen en problemen met heup en bekken, knieën, rug en benen. Bijna tweederde gebruikte de rollator alleen buitenshuis, ruim 20% zowel binnenshuis als buitenshuis en 5% alleen binnenshuis.

Ruim een kwart van de klachten betrof de rem- men, inclusief remkabels (onder andere: remka- bels zitten los, remkracht onvoldoende). Bijna een kwart van de klachten ging over wielen en banden (zwenkwielen draaien rond of blokkeren). Andere veel genoemde klachtensoorten betroffen het nemen van drempels en het in- en uitklappen van de rollator, het manoeuvreren met de rollator (slecht stuurbaar en te zwaar) en de beveiliging tegen inklappen. De klachten kunnen invloed heb-

ben op de mate waarin de rollator gebruikt wordt. Bijna tweederde van de personen die de rollator zowel binnen- als buitenshuis gebruikte (357 per- sonen) meldde de rollator vanwege de klachten weinig of niet buitenshuis te gebruiken. Een kwart van de bellers heeft klachten over de afhandeling van problemen met de rollator. Gebruikers weten ook vaak niet waar zij met hun problemen terecht kunnen.

Meer dan de helft van de bellers heeft bij afleve- ring van de rollator geen informatie en dus ook geen instructie ontvangen Het merendeel van de gebruikers (88%) heeft geen invloed gehad op de keuze van de rollator. Een derde van de respon- denten gaf aan dat men invloed zou willen hebben bij de keuze van de rollator en met name met betrekking tot het gewicht, de remmen, het merk, het uiterlijk en de accessoires. Het onderhoud van de rollator is gebrekkig. Er vindt geen perio- dieke controle op de technische staat van de rol- lator plaats. Alhoewel dit geen representatief onderzoek naar de kwaliteit van de rollator is geweest, geeft het zeker een indicatie van de pro- blemen met dit hulpmiddel (Bron: Unie KBO, PCOB en ANBO, 2000).