• No results found

De kracht van de nachtmerrie

Volgens de makers van de BBC-documentaire ‘The Power of Nightmares’11 pro-beren enkele van de belangrijke politici van onze tijd een door hen gekozen beeld van ‘terreurdreiging’ te construeren uit snippers van gebeurtenissen, reacties, vermoedens, ‘intelligence’, buitenlandse ervaringen en menselijke angsten. Ze construeren daarmee een ‘beeld’ van dreiging van een grote en krachtige vijand, ‘Al Qaeda’, en vragen vervolgens mandaat om deze nieuwe en boosaardige vijand te bestrijden. De terreurbeweging is volgens de makers een mythe: er bestaat geen wereldomspannend netwerk van terroristen, althans, niet buiten de hoofden van hen die erin geloven. Niet de klassieke vraag ‘what is’, maar de vraag ‘what if’ is volgens de documentaire in besluitvorming over de aanpak van het terrorisme leidend geworden. En dat, zo is de strekking van de documentaire, legt politici geen windeieren. Sterker nog, het is de enige manier waarop zij, in een tijdperk waarin alle geloof in idealen is weggevallen, nog collectiviteit kunnen organiseren. Dankzij het geloof van de samenleving in een grote dreiging en dankzij het geloof dat die dreiging ‘té groot’ is om door iets of iemand anders dan de staat te worden tegemoet getreden, genieten politici nieuwe macht, nieuw aanzien en nieuw vertrouwen. Van betrekkelijk over-bodige ‘managers of public life’, zonder veel statuur en met weinig werkelijke macht, zijn politici dankzij een diep gevoelde angst voor terrorisme weer belangrijk en machtig geworden. De macht, zo betogen de documentairemakers, is hiermee niet langer aan de politicus met het beste idee, maar aan de politici met het meest angstwekkende verhaal. In ‘The end of reason’ stelt Nobel-prijswinnaar Al Gore (2007) hetzelfde: de angst verdrijft volgens Gore de rede als bron van politieke macht. Niet het beste idee, maar de donkerste nachtmerrie is tegenwoordig de sleutel tot de politieke macht. En in plaats van hoeders van de rede zijn politici verworden tot de belangrijkste ‘brengers van angst’. Interessant hierbij is uiteraard dat Al Gore zelf een van de belangrijkste brengers is van die andere grote nachtmerrie die ons tijdsbeeld kleurt. Mogelijk brengt hij datgene waar hij de moderne politiek om bekritiseert zelf nog het best in praktijk.

Politieke beeldenstrijd

Wat de ‘nachtmerries’ laten zien, is dat ‘het beeld’ in politieke processen, waarvan het kernproces de strijd om ‘de macht’ is, een centrale rol speelt. Dat betekent iets anders dan de veel gehoorde uitspraak dat het ‘in de politiek steeds meer om beeldvorming gaat’. Het is méér dan dat: politiek is beeld. Niet als uitzondering, maar als regel. Die regel komt onvermijdelijk voort uit het algemene principe dat ‘politiek’, politieke doelen, middelen en problemen, als alle werkelijkheid sociaal geconstrueerd is (Edelman, 1977, 1988; Stone, 1988; In ’t Veld, 1994; Hajer, 1993; Fischer & Forester, 1993). In de politieke arena, door Stone (1988) geduid als ‘de polis’, de politieke gemeenschap in brede zin, proberen politici als onderdeel van hun ‘spel’ hun constructie van wat er aan de hand is en welke oplossingen daartoe voor handen zijn op anderen over te brengen. Macht, bijvoorbeeld benodigd voor bestuurlijk handelen, komt voort uit de gedeelde betekenis dat het betreffende handelen nodig, legitiem en in zekere zin effectief is en zal zijn. Dat komt tot uitdrukking in verkiezings-uitslagen, die politici in staat stellen tot handelen, maar ook in het uitbreken of juist uitblijven van grote protestbewegingen of maatschappelijk verzet. Actoren in de polis met de ambitie om tot dergelijk handelen over te gaan, ondernemen daarom voortdurend pogingen om ‘hun’ versie van de noodzaak, legitimiteit en de te verwachten effectiviteit ervan voor het voetlicht te brengen, met als doel om dat beeld gedeeld te maken. In de polis zijn niet logischerwijs alle constructies en beelden in hun waarde gelijk. Sommige beelden en betekenissen worden meer ‘geloofd’ en gedeeld dan andere. In de politieke beeldenstrijd (zie ook In ’t Veld, 1994) zijn bepaalde beelden en ‘brengers van beelden’ succesvoller en krachtiger dan anderen. Sommige actoren zijn in staat om uit de veelheid en meervoudigheid van informatie en betekenis een aantal door interpreterende anderen (‘het publiek’) gedeelde interpretaties te construeren. Zij zijn, voor zolang het duurt, de winnaars van de politieke beeldenstrijd en kunnen ‘handelen’, bijvoorbeeld ‘hervormen’ of nieuw beleid invoeren.

Politici als verhalenvertellers

Politici ontlenen macht en gezag aan de kracht van hun verhaal. Betekenis ligt niet in de feiten besloten, maar ontstaat als de ‘feiten’ in verhalen worden ‘geduid’. Hajer (1993:44): “Whether or not a situation is perceived as a political problem depends on the narrative in which it is discussed.” Betekenisgeving aan feiten, het begrijpen van reeksen van bepaalde feiten in termen als ‘problemen’, ‘oplossingen’ en in verhouding tot andere ‘vraagstukken’ of ‘ontwikkelingen’, krijgt vorm in verhalen. Er bestaat fysieke realiteit buiten de sociale constructie: wat er ‘buiten’ gebeurt wordt relevant en betekenisvol gemaakt, of niet, door sociale constructie. Hajer (1993: 44): “Large groups of dead trees as such are not a social construct; the point is how one makes sense of dead trees.”

Politici vinden zelf ‘betekenis’ over wat er gaande is vanuit betekenisgevende verhalen én proberen ‘hun’ betekenis aan het publiek over te dragen door verhalen te vertellen over wat er gaande is en wat er zou moeten gebeuren. Voor die ‘realiteit’ bestaan veel verschillende mogelijkheden in veel verschillende verhalen. Dat kan een ‘vrolijk verhaal’, een angstwekkend of een zorgwekkend verhaal zijn, maar de kracht van het beeld - verpakt in het verhaal - bepaalt uiteindelijk het ‘succes’ van de politicus. Het succes van de politicus is gerelateerd aan de ‘kracht’ van zijn verhaal. Politici (Edelman, 1997, 1988) gebruiken taal en symboliek om gedeelde beelden van problemen, doelen, middelen, oorzaken en oplossingen te creëren. Uit die gedeelde beelden smeden zij vervolgens overeenstemming voor ‘beleid’ en andersoortig bestuurlijk handelen. Het construeren van de beelden van problemen, doelen en middelen gebeurt dus bewust en strategisch: het is de kern van wat politici doen, ze beseffen dat en treden er doelgericht in op. Politici zijn professionele construc-teurs van beelden, die hun beelden verpakken in ‘verhalen’ waarin zij noodzaak, legitimiteit en effectiviteit van hun handelingen construeren en verbinden. Politici zijn feitelijk professionele ‘verhalenvertellers’. Ze vertellen de verhalen om gedeelde betekenis te creëren over wat er in de samenleving aan de hand is, wat nodig is en wie - doorgaans de vertellende politicus - voor een oplossing zou kunnen zorgen. Die politieke vertellingen zijn de dragers van gedeelde betekenis over wat er in de samenleving nodig is. Vanuit die gedeelde betekenis ontstaat de basis voor politiek handelen.

De constructie van gedeelde betekenis door het vertellen van verhalen is, hoewel er één verteller is, geen eenzijdig proces. Betekenis krijgt in tweezijdige interactie vorm. Mensen geven betekenis aan wat anderen doen, maar zijn tegelijkertijd zelf onderwerp van betekenisgeving voor anderen en zijn betekenisgevend voor anderen (Van Dongen et al., 1996; Weick, 1969, 1995). Burgers vormen zich een beeld over een maatschappelijk probleem op meer dan wat politici hen erover vertellen. Ze interpreteren ook de beelden die ze in media zien, luisteren naar verhalen van anderen en bouwen voort op veronderstellingen die ze al hadden. De vertellingen van politici staan naast andere bronnen voor betekenisgeving. Politici strijden daarom met hun verhalen voortdurend om aandacht, waarbij ze de dominantie van ‘hun’ versie van de situatie proberen te versterken. Politici die op televisie optreden, in een talkshow een analyse van een kwestie geven of het volk in een televisietoespraak rechtstreeks toespreken, proberen door middel van taal en symboliek de betekenisgeving van het publiek te kanaliseren. Ze proberen uiteenlopende betekenissen samen te brengen onder eenduidige symboliek en ze proberen deze te sturen naar een gedeeld beeld of betekenis. Ze proberen hun eigen beelden, en hun eigen rol daarin, toe te voegen aan het beeld van de werkelijkheid van het voor hen relevante publiek. Het effect dat ze beogen is de situatie waarin actoren een min of meer gedeeld beeld

hebben van de ‘feiten’ die aan de orde zijn en een gedeeld beeld hebben van de ‘waarden’ en ‘normen’ die in het geding zijn. Te midden van een ongekende complexe samenleving is dan tenminste op het niveau van betekenis enige eenduidigheid bereikt. Overeenstemming bereiken of draagvlak creëren betekent dus het mobiliseren van gedeelde betekenis over wat er aan de hand is, waarom dat ‘erg’ of ‘goed’ is, en wat er op basis daarvan zou moeten gebeuren. Wie erin slaagt om het meest sprekende, overtuigende, of meest redundante beeld te creëren, en daarmee de ‘meeste’ betekenis te mobiliseren, beschikt tijdelijk over een basis voor handelen. Het ‘momentum’ voor handelen ‘duurt’ zolang als de overeenstemming aanhoudt. Vroeg of laat ontstaan nieuwe verhalen, of komt het bestaande verhaal onder druk te staan, bijvoorbeeld van empirische feiten en inzichten die er strijdig mee zijn. De strijd om betekenis impliceert ook dat uit de concurrentie tussen verhalen om de tijd nieuwe en andere verhalen aan kracht zullen winnen, met andere ‘machtigen’ tot gevolg.

Leiden, volgen en ‘framen’

Politici en ‘bestuurders’ ondernemen pogingen om de door hen gewenste betekenis te creëren en om ongewenste of strijdige betekenissen uit te bannen of om te vormen. In dit proces is onduidelijk wie precies ‘leidt’ en wie ‘volgt’. Soms volgen politici juist de betekenis die al bestaat en proberen zij als ‘leiders’ zo dicht mogelijk aan te sluiten bij wat de ‘volgers’ lijken of zeggen te willen. Dat wat ‘de populist’ (Van den Brink, 2005) wordt verweten, is in feite onderdeel van het werk van elke politicus. Als het verhaal niet aansluit bij wat er ‘leeft’ onder het publiek, dan is het weinig effectief. Verhalenvertellers zoeken altijd naar ‘aansluiting’ bij bestaande opvattingen van het voor hen belangrijke deel van het publiek en proberen deze vervolgens ‘op te rekken’. Edelman (1988:37): “political leaders follow their followers”. Leiders zoeken en volgen de grootste gemene delers van gemeenschappelijke betekenis, om deze in hun eigen richting te ‘draaien’. Dit maakt beleid en politiek tot een wereld van beeldvorming waarin strategisch handelen het strategisch hanteren van taal en

symbolen betekent (Edelman, 1977, 1988; Stone, 1988; Yanow, 1996, 2003).

Betekenis kan langs de weg van taal en symboliek geconstrueerd worden. Hajer en Wagenaar (2003) spreken in dat kader over de ‘techniek’ van ‘framing’. Bij framing verschuift de aandacht van de feiten naar de criteria of kaders waarmee die feiten beoordeeld worden. De ‘sturing’ van beeldvorming richt zich dan niet zo zeer op het meer precies vaststellen van de exacte hoeveelheid water in het glas, maar op de beeldvorming over ‘half vol’ of ‘half leeg’. En op de vraag of het glas ‘steeds voller of leger’ wordt, waar de inhoud naartoe lekt of wie er steeds nieuw bijvult.

Verhalen zijn krachtige instrumenten voor framing, omdat in de verhaallijnen feiten worden verbonden met kaders voor betekenis (Hajer, 1993, 1995; Hajer &

Wagenaar, 2003; Fischer & Forester, 1993; Stone, 1988; Van Eeten, 2006), bij-voorbeeld of iets toeneemt of afneemt, erg is, onschuldig of juist goed is. Wat vertellers in verhalen onder woorden brengen heeft weliswaar een ‘relatie’ met wat feitelijk en fysiek gebeurt, maar de duiding ervan staat voor constructie en interpretatie vrij. Nederlagen kunnen evengoed overwinningen zijn, terwijl klinkende zeges slechts preludes voor de volgende slag kunnen blijken. Direct nadat Mark Rutte blijkens de stemmingsronden op het VVD-Congres van zaterdag 15 september 2007 ‘eindelijk’ Rita Verdonk had overwonnen, sloeg Hans Wiegel - die openlijk partij had gekozen voor Verdonk - direct terug: terwijl Rutte opgelucht felicitaties in ontvangst nam, ‘framede’ Wiegel de overwinning van Rutte live voor de camera’s van de NOS direct als een ‘pyrrusoverwinning’. Rutte moest vervolgens opnieuw vanuit achterstand verder. In politieke strijd is minder soms meer en zijn slachtoffers (mede)schuldigen (Stone, 1988). Kosten zijn soms baten en baten blijken in sommige verhalen juist kosten. Net zoals problemen kansen zijn, en problemen door vertellers pas expliciet ‘gedefinieerd’ worden als ze er naar hun idee ook oplossingen voor hebben.

In de wereld van het ‘politieke toneel’ staat dus niet de analyse van de feiten centraal, maar geldt de overtuigingskracht van het beeld (Stone, 1988). Het handelingsrepertoire van de politicus vereist een zekere retorische en interpretatieve lenigheid, gericht op het versterken van de overtuigingskracht van het beeld. Volgens sommigen gaat dat beter als er daarnaast sprake is van een zekere inhoudelijke lenigheid en misschien wel ledigheid, zodat eigen ideeën en denkbeelden ‘niet te veel in de weg zitten’ of makkelijk ‘buigen’. Soms vraagt lenigheid van de politicus de indruk van een ‘doordacht en analytisch onderbouwd optreden’, soms overtuigt juist het ‘intuïtief handelen’. De suggestie van ‘analyse’ draagt soms bij aan overtuigingskracht, maar even vaak ook niet. SBS6-opinieonderzoek, Maurice de Hond, maar ook het SCP (2005) en Bovens (2006) laten bijvoorbeeld zien dat grote delen van het ‘Nederlands publiek’ onderzoek door overheidsorganisaties wantrouwen. Voor een politicus is het soms overtuigender om te zeggen dat hem in een rondreis door het land en uit de talrijke brieven die hem vanuit het land bereiken een bepaalde kwestie is ‘gebleken’, dan om te citeren uit een wetenschappelijk onderzoek dat aantoont wat de precieze aard en omvang van een kwestie is. Over voedselbanken zijn wetenschappelijke onderzoeken verschenen die de ‘explosie van armoede’ en het ‘tekort van de verzorgingsstaat’ relativeren, maar het beeld van een rijk land waarin een half miljoen mensen ‘in armoede leven’ en ‘honger lijden’, is onverminderd sterk. Zo zijn er meer tegenstrijdigheden in het ‘handboek’ voor de politicus. Overdrijven kan soms helpen, net zoals het klein maken of geheel ontkennen van een onderwerp als retorische strategie soms superieur aan wetenschappelijk onderzoek kan zijn. En ook het gebaar

doet er toe. Soms bieden grote beweging, rumoer en politieke drukte voor het publiek overtuigingskracht. Soms is zichtbaar wachten sterker. Behoedzaamheid kan positief (doordacht, weloverwogen) zijn, maar evengoed als dralend, afwachtend en besluiteloos worden uitgelegd. Soms is overleg of het inwinnen van raad een teken van groot staatsmanschap, soms juist een indicatie voor een vermeend gebrek aan visie en ‘zwak leiderschap’.

Samengevat, met de aanname dat wereld en werkelijkheid sociaal geconstrueerd worden, is geen ander beeld mogelijk dan dat van politiek handelen als ‘toneelspel’, in interactie met een kritisch publiek, waarin beide betekenis en identiteit ontlenen aan de ander (Edelman, 1988). Gedeelde beeldvorming ontstaat door een politieke strategie waarin ‘vertellers’ manoeuvreren tussen de uitersten van ofwel het volgen van bij het publiek bestaande beelden en betekenissen, ofwel het creëren van nieuwe beelden en betekenissen bij het publiek. Verhalen, zo zal in de volgende paragraaf blijken, zijn hierin de centrale ‘dragers’ van betekenis. Het vertellen van ‘sterke verhalen’ is een belangrijk onderdeel van het politieke werk.