• No results found

Maar het was beschikt dat Eira in het elfde jaar van de oorlog zou worden veroverd en de Messeniërs zouden worden verdreven en de god vervulde voor hen een orakel, dat aan

Aristomenes en Theoklos was gegeven. Want toen ze naar Delphi waren gegaan en een vraag over hun redding hadden gesteld, gaf de Pythia het volgende antwoord: "Als een bok drinkt uit de kronkelende stroom van de Neda, bescherm ik Messene niet meer; want de ondergang is nabij."

(2) De bronnen van de Neda zijn op de berg Lykaios. De rivier stroomt door Arkadië en buigt dan opnieuw af naar Messenië, waar hij de grens vormt tussen het kustgebied van Messenië en Elis. Toen waren ze bang dat bokken uit de Neda zouden drinken. Maar wat de god bedoelde was het volgende. Sommige Grieken noemen de wilde vijgenboom "olynthe", maar de Messeniërs noemen hem "tragos" (bok). Er stond toen aan de Neda een wilde vijgenboom, die niet recht omhoog groeide, maar over de rivier hing en met de punten van de bladeren het water raakte. (3) Toen de waarzegger Theoklos dat zag, maakte hij daaruit op dat de Pythia met de bok die uit de Neda zou drinken deze wilde vijgenboom bedoelde en dat de vervulling van het lot al voor de Messeniërs was gekomen. Voor de anderen hield hij dit geheim, maar hij bracht Aristomenes naar de boom en vertelde dat de tijd van hun veiligheid voorbij was. Aristomenes geloofde dat dit zo was en dat ze geen respijt meer hadden. Hij nam dus de in die situatie vereiste maatregelen. (4) De Messeniërs bezaten een geheim voorwerp. Als dat zou verdwijnen, zou Messenië voor altijd onder water raken, maar als het behouden bleef, zouden de Messeniërs eens hun land weer terug krijgen. Dat

verklaarden de orakels van Lykos, zoon van Pandion. Omdat Aristomenes de orakels kende, haalde hij, toen het nacht was geworden, dit voorwerp weg. Hij ging naar het eenzaamste deel van de Ithome en begroef het daar, terwijl hij Zeus die de Ithome beschermt en de goden die de Messeniërs tot dan toe hadden bewaard smeekte behoeders van dit pand te blijven en de enige hoop op terugkeer voor de Messeniërs niet in handen van de

Lakedaimoniërs te laten vallen.

(5) De rampspoed voor de Messeniërs begon, net als vroeger voor de Trojanen, met een echtbreuk. Ze beheersten de berg Eira en het gebied tot de Neda. Sommigen hadden hun woningen buiten de poorten. Uit Lakonië kwam geen enkele overloper naar hen toe behalve een slaaf van Emperamos, die de runderen van zijn meester meevoerde. Emperamos was in Sparta een man van aanzien. (6) Die herder liet het vee in de buurt van de Neda grazen. Daar zag hij de vrouw van een van de Messeniërs die hun woning buiten de muren hadden, toen ze water ging halen. Hij werd op slag verliefd op haar. Hij waagde het haar aan te spreken en verleidde haar met geschenken. Vanaf dat ogenblik hield hij nauwkeurig in de gaten,

wanneer haar man wegging om wacht te lopen. De Messeniërs hadden om beurten

wachtdienst op de akropolis, omdat ze bang waren dat de vijanden juist daar de stad binnen zou dringen. Steeds wanneer hij weg was, bezocht de herder de vrouw. (7) Op een keer, toen het zijn beurt was om met anderen in de nacht wacht te houden, viel de regen met bakken neer. De Messeniërs lieten hun posten in de steek, overweldigd door de heftige regen die in stromen uit de hemel neerkwam. Omdat de wallen in grote haast waren opgetrokken, waren er geen schuilplaatsen en ook waren er geen torens gebouwd. Bovendien verwachtten ze niet dat de Lakedaimoniërs in een stormachtige nacht zonder maan in beweging zouden komen.

(8) Enkele dagen eerder was een koopman uit Kephalennia, een gastvriend van Aristomenes, die alles wat ze nodig hadden naar de Eira bracht, door de Lakedaimoniërs en boogschutters uit Aptera onder bevel van de Spartaan Euryalos gevangen genomen. Aristomenes had hem bevrijd, maar was daarbij zelf gewond geraakt, zodat hij zijn gebruikelijke ronde langs de wachtposten niet kon doen. Dat was de voornaamste reden dat de akropolis verlaten was. (9) Net als de anderen had ook de man van de vrouw die door de herder was verleid zijn post verlaten. Zij had op dat moment de herder in huis, maar hoorde haar echtgenoot aankomen en verstopte de man zo snel als ze kon. Toen haar echtgenoot binnenkwam, deed ze lief tegen hem als nooit tevoren en vroeg hem, waarom hij thuis kwam. Niet op de hoogte van haar overspel noch van het feit dat de herder in huis was vertelde hij haar de waarheid, dat hij zelf en alle anderen door de hevige regen hun post hadden verlaten. (10) De herder hoorde hem dit vertellen en toen hij alles precies had gehoord, liep hij weer over van de Messeniërs naar de Lakedaimoniërs. De Lakedaimonische koningen waren op dat moment niet in het legerkamp aanwezig, maar Emperamos, de meester van de herder, leidde toen de belegering van Eira. Toen hij bij hem kwam, smeekte hij eerst om vergiffenis voor zijn

vlucht en vervolgens bracht hij hem er van op de hoogte, dat het nu het moment was om de Eira te veroveren door alles te vertellen wat hij van de Messeniër had gehoord.

21. Wat hij vertelde leek betrouwbaar en was voor Emperamos en de Spartanen aanleiding uit te rukken. Hun mars was moeilijk, omdat het donker was en de regen niet minder werd. Toch volbrachten ze dankzij hun enthousiasme de tocht en toen ze bij de akropolis van de Eira waren gekomen, klommen ze omhoog met ladders en op elke mogelijke manier. De

Messeniërs kregen verschillende tekenen, die op de naderende ramp wezen, maar vooral de honden waarschuwden hen, doordat ze niet op de gewone manier blaften, maar voortdurend veel heftiger huilden. Omdat ze beseften dat ze nu voor de laatste en beslissende strijd stonden, wachtten ze niet tot ze alle wapens bij elkaar hadden, maar grepen in allerijl alles wat ze maar te pakken konden krijgen om het enige deel van Messenië, dat hen nog restte, te verdedigen. (2) De eersten die merkten dat de vijanden binnen waren en op hen af kwamen waren Gorgos, de zoon van Aristomenes, Aristomenes zelf, de waarzegger Theoklos, zijn zoon Mantiklos en ook Euergetides, een man die in Messenië een grote reputatie had en via zijn vrouw tot nog hoger aanzien was gekomen; hij was namelijk getrouwd met Hagnagora, de zuster van Aristomenes. De anderen hadden, hoewel ze beseften dat ze in netten

gevangen zaten, in die situatie toch nog enige hoop. (3) Maar Aristomenes en de ziener wisten dat de ondergang van de Messeniërs niet lang meer kon uitblijven, omdat ze het orakel over de bok, dat de Pythia hen had gegeven, kenden. Maar ze hielden dit verborgen en spraken er niet over met de anderen. Ze renden door de stad en gingen naar iedereen, die ze tegenkwamen, toe. Als ze zagen dat het Messeniërs waren, spoorden ze hen aan dapper te zijn en ze riepen degenen, die binnen waren gebleven, uit hun huizen.

(4) Zolang het nacht was, gebeurde aan beide kanten niets bijzonders. Want de

onbekendheid met de plaats en de dapperheid van Aristomenes veroorzaakte aarzeling bij de Spartanen en de Messeniërs hadden tevoren geen wachtwoord van hun generaals gekregen en de regen zou de fakkels of als iemand iets anders voor verlichting had aangestoken gedoofd hebben. (5) Toen de dag weer aanbrak en ze elkaar konden zien, probeerden Aristomenes en Theoklos de Messeniërs tot een uiterste wanhoopspoging aan te zetten door alles wat in die situatie paste te zeggen en hen te herinneren aan de heldendaden van de Smyrnaiers, hoe zij als Ioniërs Gyges, de zoon van Daskylos, en de Lydiërs die hun stad bezet hielden door hun moed en dapperheid hadden verdreven. (6) Toen de Messeniërs dat hoorden, werden ze helemaal met de moed der wanhoop vervuld. Ze groepeerden zich zoals het toevallig uitkwam en stormden op de Lakedaimoniërs af. Ook de vrouwen gooiden dakpannen en alles wat ze maar konden naar de vijanden. Maar de hevige regen hinderde hen, toen ze dit deden en op de daken van de huizen wilden klimmen. Ze durfden echter de wapens op te nemen en wekten bij de mannen een nog grotere strijdlust op, toen ze zagen dat hun vrouwen liever met het vaderland ten onder wilden gaan dan als slavinnen naar Lakedaimon te worden gevoerd, zodat ze misschien toch hun lot hadden kunnen ontlopen.

(7) Maar de god liet het nog harder regenen met hevige donderslagen en ze werden verblind door de bliksems die in hun ogen flitsten. Dat alles maakte de Lakedaimoniërs, die zeiden dat de god zelf hen hielp, nog driester. En dat de bliksems voor hen van rechts kwamen legde de waarzegger Hekas uit als een gunstig voorteken. (8) Hij bedacht het volgende plan.

De Lakedaimoniërs waren numeriek ver in de meerderheid. Maar omdat de strijd niet op open terrein in een geregelde slagorde werd gevoerd, maar verspreid over verschillende delen van de stad, waren de achterste mannen van elk detachement nutteloos. Hij gaf hun bevel terug te gaan naar het legerkamp, wat te eten en te slapen en voor de avond weer terug te komen om de achtergebleven soldaten af te lossen.

(9) Doordat zij konden uitrusten en om beurten vochten hielden ze het langer vol, terwijl de Messeniërs het aan alle kanten moeilijker kregen. Ze vochten drie dagen en drie nachten ononderbroken door en steeds dezelfden. De vierde dag waren ze overmand door gebrek aan slaap, de regen en de kou, terwijl ze ook honger en dorst leden. Vooral de vrouwen, niet gewend aan vechten, waren uitgeput door de voortdurende ontberingen. Dus ging de ziener

Theoklos naar Aristomenes en zei: "Waarom laat je deze zinloze inspanningen voortduren?

Het lot heeft besloten dat Messene valt. Lang geleden heeft de Pythia deze ramp, die zich voor onze ogen voltrekt, voorspeld en de vijgenboom heeft het onlangs onthuld. De god legt mij nu het einde op, samen met het vaderland. Red jij met alle macht die je hebt de

Messeniërs en red ook jezelf." Toen hij dit tegen Aristomenes had gezegd, rende hij op de vijanden af en schreeuwde tegen de Lakedaimoniërs: "Toch zullen jullie niet voor altijd genieten van de oogst van de Messeniërs." (11) Daarna stortte hij zich op de mannen die tegenover hem stonden en doodde hen en werd zelf gewond. Nadat hij zijn woede had gekoeld met het doden van vijanden, gaf hij de geest. Aristomenes riep de Messeniërs terug uit de strijd behalve degenen die in hun dapperheid in de voorste linies vochten; hen liet hij op hun post blijven. De overigen droeg hij op de vrouwen en kinderen in hun midden te nemen en hem te volgen, waar hij zelf een uitweg zou tonen. (12) Als leiders van de achterhoede wees hij Gorgos en Mantiklos aan, zelf rende hij naar de voorhoede en met hoofdbewegingen en het zwaaien van zijn speer gaf hij aan dat hij om een aftocht vroeg en had besloten weg te gaan. Emperamos en de aanwezige Spartanen wilden de Messeniërs doorlaten zonder de mannen, die in uiterste staat van razernij en wanhoop waren, nog verder te verbitteren. Bovendien droeg de ziener Hekas hen op zo te handelen.

22. Zodra de Arkadiërs de verovering van Eira vernamen, droegen ze Aristokrates op de leiding

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN