• No results found

Het Woord van God komt naar ons toe

In document VU Research Portal (pagina 148-152)

ring’ en in zijn Woord – belang voor de ethiek

2.8 Het Woord van God komt naar ons toe

In de laatste paragraaf van zijn uitleg van artikel 2 gaat Koopmans in op de oorsprong van Gods Woord. Het doel van de Schrift heeft hij in de derde paragraaf samengevat in het begrip prediking. In de laatste paragraaf vraagt hij verder naar de oorsprong van het Woord.

De afgoden zwijgen, zo stelt Koopmans. Zij zeggen niets anders dan hun wordt toegedicht. ‘Hun woorden zijn in ons opgekomen.’ Gods Woord daar-entegen komt ‘naar ons toe’.142 Opvallend is dat Koopmans in dit verband wijst

140 Noordmans, ‘Het kerkelijk dogma’, 188-191.

141 Zie over de pneumatologie van Noordmans: A. van der Kooi, Het Heilige en

de Heilige Geest bij Noordmans. Een schets van zijn pneumatologisch ontwerp, Kampen 1992.

142 Koopmans, De Nederlandsche geloofsbelijdenis, 36/27. Koopmans gebruikte deze manier van zeggen vaker. Hij had het al gedaan in zijn Kleine postille, 24, 124. In het boek over de geloofsbelijdenis klinkt het ook nog op 39/29 en 48/36.

op Thor die ‘zich door een donderslag wel eens (laat) hooren’, maar die niet een ‘woord tot den mensch heeft’, zoals de God van de Bijbel dat heeft. Het feit dat Koopmans hier Thor noemt, maakt duidelijk dat de categorie afgoden – net als hierboven de term heidendom – voor Koopmans eerder een fenome-nologisch karakter draagt. Immers: de verering van Thor en de andere goden van het Germaanse pantheon was tijdens de jaren dertig van de vorige eeuw al eeuwen uitgestorven. Maar in nazi-kringen werd wel met trots en weemoed op het religieuze verleden van de Germaanse voorouders teruggekeken. En al gebeurde dat binnen de NSB minder dan in Duitsland, er was toch ook in Nederland een verheerlijking van de Germaanse godsdienst gepaard aan ver-driet over de kerstening van Nederland.143 Het noemen van Thor zou ingege-ven kunnen zijn door deze belangstelling van de nazi’s. De verwijzing doet denken aan K.H. Miskotte die in hetzelfde jaar 1939 zijn Edda en Thora publi-ceerde waarin hij de Germaanse godenverhalen uit de Edda naast het getuigenis van de Thora legde om zodoende de heidense structuur van het nationaalsocia-lisme bloot te leggen en tot een keuze te dringen.144

Het bijzondere van het spreken van de God van de Bijbel is dat zijn woord naar ons toe komt. Het komt van buiten het leven van de hoorder binnen. Waar komt het vandaan? Welk karakter heeft het? Op andere plaatsen waar Koopmans spreekt over het Woord dat ‘naar ons toe’ komt, wordt dat duide-lijk.145 Zo noemt hij Johannes de Doper een ‘stem uit de andere wereld’ en uit het verband blijkt dat hij dat bedoelt in eschatologische zin: de stem klinkt vanuit de toekomst.146 In een schets over de tekst ‘… opdat God zij alles in

143 Zie R. te Slaa, Wat is fascisme. Oorsprong en ideologie, Amsterdam 2017, 177v.

144 K.H. Miskotte, Edda en Thora. Een vergelijking van germaansche en israelitische

religie, Nijkerk 1939 (Verzameld werk deel 7, Kampen 1983). Zie het citaat dat H. de

Liagre Böhl, Miskotte, 183 van Miskotte geeft: ‘Ik heb dat boek in vijf maanden ge-schreven in een pensionnetje in Putten omdat ik dacht: “ze komen …” En ze waren er al voor het uit was. De Germanen [=de Duitsers] onder ons.’ Voor Koopmans’ mening over Edda en Thora, zie K.H. Miskotte, Uit de dagboeken 1938-1940, 763.

145 Koopmans, Kleine postille, 25, 78; Koopmans, ‘Het beroep op de Heilige Schrift’, 173; Koopmans, Nieuwe postille, 119.

146 Koopmans, Kleine postille, 25. Cf. ‘De kerkelijke prediking in deze tijd’, 247: ‘Want in de Bijbel is de eschatologie van terugwerkende kracht. De gehéle nieuwtes-tamentische verkondiging is eschatologisch van karakter; maar juist daarom geeft het Nieuwe Testament (daarin geheel in de lijn van het Oude) vertroostingen en verma-ningen voor het leven in deze wereld. Die vermaverma-ningen en vertroostingen mogen wij

allen’ (I Kor.15:28) werkt hij deze gedachte uit.147 Over de toekomst waar deze tekst van spreekt laat zich, aldus Koopmans, nauwelijks preken, want iedere voorstelling schiet tekort. Dat komt omdat de toekomst waar de tekst over spreekt heel anders is dan de werkelijkheid van het heden waarin zij klinkt. Om die reden verhoudt het Woord uit die toekomst zich tot het heden als een oordeel; de belofte werkt in die zin onthullend: God is nu immers niet alles in allen, maar slechts iets in enkelen.148

Deze kritische verhouding van heden en toekomst die de komst van het Woord aan het licht brengt, heeft gevolgen voor het leven met dat woord in deze wereld. Het maakt de gelovige die op dat Woord ingaat tot vreemdeling, een reiziger die wegtrekt uit het oude op weg naar Gods toekomst.149 In deze wereld vindt hij nergens rust, óók niet wanneer een belofte in vervulling gaat. Zelfs in het land van de belofte verkeerde Israël als vreemdeling, ‘omdat de eerste belofte een teeken was van de tweede, en de eerste vervulling een heen-wijzing naar de tweede.’150 Koopmans kan daarom de Bijbel een boek voor onderweg noemen.151 De toekomst stempelt het leven van de gelovigen, niet het verleden.

Omdat het Woord klinkt vanuit de toekomst waar God alles en in allen is, in een wereld waar dat niet zo is, treedt als in een prisma breking op en kan het ene woord twee gestalten aannemen: belofte of gebod. Die twee woorden – door Koopmans ook geregeld aangeduid als troost en tucht – typeren het Woord vanuit de andere wereld.152 In die beide termen wordt de spanning tussen het heden en de toekomst van God zichtbaar. Ze klinken op het eerste gehoor wel tegengesteld, maar vinden hun eenheid daarin dat het in beide gaat om een verandering van de werkelijkheid. Gods Woord schrikt mensen op uit

onze gemeenten en ons gehele volk ook in deze tijd niet onthouden. Zij hebben recht op een Schriftuitlegging, die hun nu de weg wijst door deze verwarring heen naar het komende Koninkrijk.’

147 Koopmans, Kleine postille, 78v.

148 Koopmans, Kleine postille, 79.

149 Cf. Koopmans, Nieuwe postille, 108v; Koopmans, Laatste postille, 205, 214v. Zie J.D.Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en

theo-logie, Zoetermeer 2014, 269-277.

150 Koopmans, Laatste postille, 159.

151 Koopmans, Wat zegt de Bijbel?, 6.

152 Koopmans, De Nederlandsche geloofsbelijdenis, 271/204v. Cf. Koopmans, De tien geboden, 7-14.

hun berusting.153 Dat punt is voor Koopmans van groot belang: vrome mensen ‘zijn erop uit den geheelen zin der Schrift naar het onschriftuurlijk recept der berusting scheef te trekken.’154 Maar de Schrift verkondigt dat Gods daden de feiten verzetten. Als Abraham zich heeft neergelegd bij zijn kinderloosheid, stoort God ‘de rust van zijn berusting en spant den boog opnieuw.’155

Langs deze lijn valt opnieuw licht op Koopmans’ afwijzing van natuurlijke theologie. Kennis die de mens vanuit zichzelf reeds heeft of meent te hebben, kan immers niet anders dan zijn oorsprong hebben in déze werkelijkheid, die onder het oordeel van God staat. Alleen God kan vanuit zijn rijk spreken in het heden en dan klinkt een woord dat een weg wijst. Koopmans spreekt over het leven op deze aarde als een ‘verwarrend leven’. Het is ‘zoo gecompliceerd, dat wij goed en kwaad niet uit elkaar kunnen halen. (…) Als God zijn geboden verbergt, dan moet de vreemdeling verdwalen, hij kan zijn weg niet meer zien.’156 Daarom is het nodig dat de kerk luistert en van daaruit spreekt tot de wereld, omdat de boodschap die zij hoort niet al voorhanden is in de werke-lijkheid.157

De woorden die Koopmans gebruikt in verband met de Bijbel duiden telkens op beweging. Het zijn beelden vol dynamiek, soms bijna plastisch. Zo zegt hij: ‘De Schrift is (…) Gods tasten naar ons.’ En in datzelfde artikel: dit boek is de ‘plaatsvervangende tegenwoordigheid (…) waardoor God bij mij in huis komt.’158 In § 2.3.2 bleek in verband met de verhouding van het eerste en het tweede artikel ook een woordgebruik dat op beweging, stuwing duidt: God geeft zijn zorg opdat een mens Christus vindt. Gods spreken komt de wer-kelijkheid van buiten binnen – en het wil die werwer-kelijkheid in beweging bren-gen. Geloof is daarom voor Koopmans een zaak van op weg gaan, het raakt de mens over de volle breedte van zijn leven. Gehoorzaamheid aan de prediking is veel meer dan een kwestie van de ratio of het gevoel. Het betekent niets minder dan in deze werkelijkheid Christus tegemoet te leven met zintuigen die gescherpt zijn door zijn woord. Geloof brengt in zekere zin eerder onrust

153 Koopmans, Kleine postille, 128. Cf. Koopmans, Toen stelde de Heere zich daar, 15.

154 Koopmans, Toen stelde de Heere zich daar, 12v. Cf. Koopmans, Laatste postille, 166.

155 Koopmans, Kleine postille, 123.

156 Koopmans, Laatste postille, 159.

157 Zie bijv. Koopmans, ‘Kroniek’, in: Woord en Wereld, jrg.2 (1940), 315-317, 317.

dan rust, omdat het een antwoord is op het Woord dat de werkelijkheid onder kritiek stelt en daarom de gelovige doet verlangen naar de toekomst waar dat Woord over spreekt. Het is van hieruit goed te begrijpen dat de aanduiding vreemdeling het woord is dat Koopmans het vaakst gebruikt om de gelovige mee te typeren – en dan in de zin van de pelgrim die op weg is.159

Het Woord dat de kerk hoort behelst een fundamentele kritiek op de werkelijkheid. De kerk die uit dat Woord leeft en van dat Woord getuigt, wordt door dat Woord tot vreemdeling gemaakt. Zij kan geen coalities aangaan met gestalten van Gods geduld waarbij de heilige onrust tot zwijgen wordt gebracht. Wat heeft dat Woord nu te zeggen omtrent het politieke samenleven van mensen?

In document VU Research Portal (pagina 148-152)