• No results found

Wat zegt de Bijbel? (1941)

In document VU Research Portal (pagina 76-79)

Daags na de bevestiging rondde hij het manuscript af van een klein boekje waarin hij een aantal opstellen bundelde die hij in de afgelopen jaren geschre-ven had. Het verbindende element van de verschillende stukken was dat voor een aantal actuele onderwerpen gevraagd werd wat de Bijbel er over te zeggen had. Dat was dan ook de titel van het boekje: Wat zegt de Bijbel? Het behan-delde de thema’s volk, overheid, gezin, Israël, oorlog en toekomst.111 In

108 De preek werd onder de titel ‘Ja en amen’ opgenomen in: De Wijkbode, Jg.29 no.9 (aug.1941).

109 Het Vaderland, 29 juli 1941.

110 K.H. Kroon, ‘Inleiding’, XIv. Cf. D. Tromp en I. de Jong, In memoriam dr. J.

Koopmans, Amsterdam 1945, 6v.

111 J. Koopmans, Wat zegt de Bijbel?, Amsterdam 1941. Over vier van de zes thema’s die Koopmans behandelde had de Hervormde synode zich een week voordat Koopmans zijn kopij inzond uitgesproken in het eerste Herderlijk schrijven dat aan kerkenraden gestuurd werd. Bij de totstandkoming van dit Herderlijk schrijven was Koopmans als lid van de synodale werkgroep Kerk en overheid nauw betrokken. Dit verklaart de inhoudelijke overeenstemming tussen de uitspraken van de synode en Koopmans’ boek. Wat de reden voor Koopmans was om zich uit te spreken over dezelfde thema’s als waar de synode zojuist over gesproken had, is niet bekend. Zelf vestigt hij niet de aandacht op de thematische overeenkomst met het Herderlijk schrij-ven en geeft dus ook geen verantwoording voor deze daad. Mogelijk heeft het feit dat de synode de brief niet onder alle leden verspreidde, maar slechts aan de kerkenraden zond Koopmans hiertoe doen besluiten. Dat Koopmans over dit besluit ontevreden was, blijkt uit een brief van K.H.E. Gravemeijer aan Koopmans d.d. 2 september 1941 die dr. G. Harinck mij ter hand stelde. Gravemeijer reageert op kritiek van Koopmans die hem ter ore is gekomen en hij sluit af: ‘Er is ruimte genoeg voor doorgeving (van het Herderlijk schrijven, CCdH), al wordt het stuk zelf niet in duizenden exemplaren

SS en in De Misthoorn – twee rabiaat antisemitische tijdschriften – werd het

boek fel afwijzend besproken. Het eerste noemde Koopmans ‘Procuratiehou-der ‘Procuratiehou-der firma Juda en co.’112, terwijl het tweede blad tot drie keer toe aandacht besteedde aan het boekje en daarbij duidelijk liet merken begrepen te hebben dat Koopmans tot de tegenstanders van de Nazi-ideologie gerekend moest worden.113 Al spoedig werd Koopmans’ boekje verboden en uit de handel ge-nomen.114

Al was dit een klein boek, het was wel zijn vijfde binnen drieënhalf jaar – naast verschillende artikelen, bijdragen aan boeken, kronieken en brochures die van zijn hand verschenen waren. Het zou het laatste boek zijn dat hij zelf het licht deed zien. Dat had te maken met wat boven al werd gezegd omtrent de tijd voor bezinning die tijdens de bezettingsjaren drastisch minder werd. In zijn Amsterdamse periode was het niet zozeer het werk in de gemeente dat hem van de studie afhield, maar waren het vooral de werkzaamheden die hem in zijn functie van scriba van de kerkenraad ten deel vielen. Met name het werk voor de christen-Joden vroeg vanaf de zomer van 1942 veel van zijn tijd, zoals hieronder wordt beschreven.

verspreid.’ Dat Koopmans juist wilde dat alle leden van de kerk kennis zouden dragen van het stuk, blijkt uit de notulen van het ministerie van predikanten van de Her-vormde Gemeente Amsterdam. In de vergadering van 29 september 1941 deed Koop-mans bij de rondvraag het voorstel om ‘de synodale texten af te drukken in het preek-beurtenblad’. Dat voorstel werd niet overgenomen. Vanaf 20 februari 1942 verscheen echter toch in vier afleveringen een serie in het Kerkbeurtenblad onder de titel ‘De brief der Synode’. Misschien had dat te maken met het feit dat Koopmans begin 1942 toegetreden was tot de redactie van het Kerkbeurtenblad? De genoemde notulen wor-den bewaard in het Stadsarchief Amsterdam.

112 Storm SS. Blad der Nederlandsche SS. 14 november 1941, eerste jaargang num-mer 32.

113 De Misthoorn. Sociaal-politiek weekblad, 11 oktober 1941 (4e jaargang, nr.114), 18 oktober 1941 (4e jaargang, nr.115) en 20 december 1941 (4e jaargang, nr.124).

114 In de archieven van het NIOD bevindt zich een brief d.d. 26 januari 1942 namens Dr. W. Harster, Befehlshaber der Sicherheitspolizei und der SD, waarin het boekje verboden werd. Tevens een brief van 31 januari 1942 namens de Secretaris-Generaal van het departement van justitie waarin deze aan de verschillende politiekorpsen de opdracht gaf het boek in beslag te nemen. Bovendien een aantal brieven waarin door politiefunctionarissen melding gedaan wordt hoeveel exemplaren in beslag genomen zijn. Zie in verband met het verbod van het boekje ook Koopmans’ eigen melding daarvan in een brief aan Noordmans van 4 maart 1942 in O. Noordmans, Verzamelde

Maar er was vermoedelijk nog een reden waarom dit boekje het laatste was dat bij leven van hem verscheen. Per november 1941 stelde de bezetter lidmaatschap van de zogenaamde Kultuurkamer verplicht. Niet alleen uitge-vers, maar ook auteurs dienden zich daarbij aan te sluiten, zo blijkt uit een brief van K.H. Miskotte aan J.J. Buskes van 14 april 1942. Miskotte toonde zich onaangenaam verrast door dat gegeven, want hij had juist een manuscript klaar. Maar aan de eis tot lidmaatschap van de Kultuurkamer kon niet worden vol-daan, zo schreef hij, ‘omdat hier werkelijk een grens (…) voor ons geweten’ is. In dezelfde brief vroeg hij zich af of het convent – het convent van kerken is bedoeld en Buskes was namens de Gereformeerde kerken in hersteld verband daarheen afgevaardigd – wellicht iets kon doen door een missive aan predikan-ten te sturen met een negatief advies predikan-ten aanzien van het lidmaatschap.115 Bij Miskotte is er inderdaad een ‘gat’ in de bibliografie voor de jaren 1942-1944, dat wil zeggen: voor wat boeken betreft.116 Datzelfde geldt voor Buskes.117 Ook in het geval van Koopmans zal het – in ieder geval voor een deel – een verkla-ring zijn voor het feit dat na 1941 geen boeken van zijn hand meer verschenen zijn.118

Koopmans ging aan het werk in wijk 30, de Indische buurt. In het

Kerk-beurtenblad voor Amsterdam en omgeving staat te lezen hoe de nieuwe dominee

met enthousiasme aan het werk toog: hij gaf catechisaties en organiseerde Bij-bellezingen op doordeweekse avonden. Al snel na zijn komst naar Amsterdam werd hij benoemd tot scriba van de kerkenraad. Tevens werd hij door het ministerie van predikanten aangesteld als studentenpredikant. Met name de be-noeming tot scriba betekende een omvangrijke last naast zijn werk in de wijk. Hoe groot het werk onder studenten was in deze jaren waarin de studenten-aantallen terugliepen – veel studenten weigerden ondertekening van de vereiste

115 K.H. Miskotte aan J.J. Buskes, 14 april 1942 in: K.H. Miskotte, Een keuze uit

zijn dagboeken en andere teksten, Baarn 1994, 163v.

116 In 1941 publiceerde Miskotte – naast tijdschriftartikelen – nog vier boeken, waaronder Bijbelsch ABC en Messiaansch verlangen. In de volgende jaren echter versche-nen geen boeken van zijn hand tot 1945. Zie de bibliografie in A.J. Rasker (e.a.),

Woord en wereld. Opgedragen aan Prof. dr. K.H. Miskotte naar aanleiding van zijn aftreden als kerkelijk hoogleraar te Leiden op 14 december 1959, 318-333. Op 322v wordt zichtbaar

dat vanaf 1942 tot 1945 geen boeken van Miskotte verschenen.

117 Zie de beknopte bibliografie in De Jongh, Buskes, 453v waaruit duidelijk wordt dat vanaf 1942 tot 1945 geen boeken van Buskes verschenen (vgl. 220v).

118 Zie ook H. Renders, ‘Het boekbedrijf tijdens de bezetting in Nederland - Inleiding’, in: H. Renders (e.a.), Inktpatronen. De tweede wereldoorlog en het boekbedrijf in

loyaliteitsverklaring –, is niet te zeggen. Dat Koopmans ontevreden was over de invulling die hij kon geven aan dat werk, blijkt uit de reactie die hij schreef op de vraag van een synodale commissie die in juni 1943 inventariseerde hoe het in de verschillende studentensteden gesteld was met kerkelijk werk onder de studenten. ‘Hoogst onbevredigend’ vond hij het dat dit werk gedaan moest worden ‘boven en behalve het gewone wijkwerk’. Aanstelling van studenten-predikanten in de universiteitssteden zou hij ‘geen overbodige luxe’ vinden.119

In document VU Research Portal (pagina 76-79)