• No results found

De Zwitserse weg

In document VU Research Portal (pagina 89-92)

Herhaaldelijk was Koopmans tegen de traagheid van de synode aangelopen. Vóór de bezetting met zijn Amersfoortse stellingen waarvoor hij weinig gehoor vond. En tijdens de bezetting toen de synode naliet heldere directieven te ge-ven aan de eigen leden omtrent de Ariërverklaring en daarna toen bij de regi-stratie van de christen-Joden de synode maar door bleef gaan met het noteren van namen op een lijst waarvan voor Koopmans inmiddels vaststond dat de waarde ervan nul was. Hoe moest hij omgaan met een kerkleiding die traag was en keer op keer teleurstelde? Het was hem een aanvechting en gaf hem geregeld aanleiding voor bittere woorden die hij ook openlijk ventileerde.155

In de zomer van 1942 werd in de groep rond het blad Vrij Nederland het plan geboren om te trachten een geregeld contact met de Nederlandse regering in Londen tot stand te brengen.156 Directe aanleiding hiervoor was het feit dat de uitzendingen van Radio Oranje velen de vraag deden stellen of ‘Londen’

154 K.H. Kroon in het typoscript van de hierboven reeds genoemde radio-uitzen-ding van de IKOR, 4 mei 1972.

155 Zie bijv. Koopmans, ‘“Spreken van de kerk uit”’, 204: ‘Tussen een oudkerke-lijk concilie en de synode van de Javastraat bestaat overigens dit onderscheid, dat een concilie tenminste kerkelijk kòn spreken, dat wil zeggen aan de Schrift ruimte laten kon. (…) De synode van de Javastraat zou echter haar wezen moeten opgeven, zij zou zichzelf en haar geschiedenis moeten verloochenen (…) zij zou de Bijbel op haar tafel moeten leggen in de plaats van haar reglementenbundel, zij zou een herderlijke brief moeten gaan schrijven in plaats van de jaarlijkse collectebrief. (…) Als het werkelijk eens gebeurde, dan zou het ineens en voor het eerst de moeite waard worden, te luis-teren naar hetgeen de synode te zeggen hebben zou. Zij zoù ook ineens en voor het eerst iets te zeggen hebben.’

156 Zie voor het volgende De Jong, Het Koninkrijk 6/1, 159-163; Kohlbrugge,

Twee maal twee is vijf, 38-43. Over de Zwitserse weg ook uitvoerig Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek. Deel 4 a en b. De Nederlandse geheime diensten te Londen. De verbindingen met het bezette gebied (Punt F van het Enquêtebesluit). Verslag en bijlagen, ’s-Gravenhage 1950, 197-242. Aldaar op 202v

ook de brieven van Koopmans aan Visser ’t Hooft waarmee hij zich mengde in het conflict over het beheer van de Zwitserse weg. Zie daarover ook G. Mulder en P. Koedijk, H.M. van Randwijk. Een biografie, Amsterdam 1988, 312-316.

wel echt wist wat er gaande was in Nederland. Besloten werd dat H.C. Kohl-brugge naar het neutrale en vrije Zwitserland zou proberen te komen om via W.A. Visser ’t Hooft, die nog steeds in Genève werkte als secretaris van de Wereldraad van kerken in oprichting, informatie naar Londen te krijgen. Haar onderneming slaagde goed. Het belang van een kanaal voor betrouwbare in-formatie-uitwisseling met het bezette Nederland werd ook in Londen gezien, zo bleek uit het feit dat bij haar aankomst Visser ’t Hooft nog maar betrekkelijk kort terug was van een bezoek aan Londen. De regering in ballingschap had hem tijdens zijn verblijf in Engeland gevraagd om vanuit Genève alles in het werk te stellen om de ‘toenemende vervreemding tussen de regering-in-bal-lingschap en het Nederlandse volk te boven te komen.’157 Kohlbrugge kwam dus als geroepen. Visser ’t Hooft en Kohlbrugge maakten samen afspraken over de manier waarop berichten vanuit het bezette Nederland naar Zwitserland gesmokkeld konden worden en wie aan Nederlandse zijde bij dit werk betrok-ken zouden worden. Omdat het internationale leenverkeer tussen bibliothebetrok-ken nog functioneerde en Kohlbrugges zus Hanna bij de Universiteitsbibliotheek van Utrecht werkte, konden microfilms met daarop belangrijke documenten naar Zwitserland verstopt worden in de rug van boeken en zo verstuurd wor-den. Daarmee ontstond de zogenaamde Zwitserse weg waarlangs zeer geregeld ongecensureerde informatie tussen Nederland en Engeland via Zwitserland heen en weer kon worden gezonden.

De genoemde reis van Kohlbrugge naar Zwitserland in de zomer van 1942 bood ook de mogelijkheid om opnieuw in contact te komen met Karl Barth en hem om raad te vragen. Samen met Miskotte stelde Koopmans een aantal vragen op die Kohlbrugge aan Barth overbracht. Zij kwamen tot een vijftal vragen: over de voorbede voor de Koningin, over de noodleugen, over het werk van de diaconie en over de financiële ondersteuning van het verzet. De vijfde vraag was de vraag die Koopmans zo bezig hield: ‘Kan een groep kerk-leden haar meeningen en eischen, die verder reiken dan de uitspraken van de officieele kerkelijke leiding, publiceeren zonder gevaar voor een schisma?’ Barth bevestigde zijn Nederlandse geestverwant met een onomwonden ‘ja’, waar hij aan toevoegde:

De kerk zou te beklagen zijn, wanneer er niet naast hen, die van ambtswege met de leiding belast zijn, altijd ook nog een vrije voorhoede was, die zonder direct met hen te breken, de verantwoordelijkheid op zich neemt, de zelf-standig onderzochte kerkelijke vraagstukken tegenover de gansche gemeente

in dat principieele licht te stellen dat aan de besluiten van de officieele kerke-raden en Synodes pleegt te ontbreken. (…) Schismatiek kan deze activiteit niet worden wanneer en voor zoolang zij harerzijds ernstig op de innerlijke eenheid en het behoud der kerk gericht is.158

Dit antwoord heeft Koopmans gesterkt in de positie die hij innam in de kerk, maar hij bleef het moeilijk vinden om met name tegenover K.H.E. Grave-meijer, die hij hoog achtte en van wie hij besefte dat deze een grotere verant-woordelijkheid droeg dan hijzelf, de rol van criticus op zich te nemen. Dit schreef hij in een persoonlijke brief die hij in maart 1943 – opnieuw via de Zwitserse weg – aan Barth schreef. In deze brief kwam hij op de vragen van de zomer van 1942 terug en dankte Barth voor het geduld waarmee hij ze had beantwoord. Koopmans had het onoprechte vragen gevonden – met uitzon-dering van de laatste, zijn eigen vraag. Barths antwoorden had ieder van tevo-ren al geweten, zo stelde Koopmans somber vast. Het watevo-ren vragen die be-doeld waren om gehoorzame beslissingen nog uit te stellen. ‘Glauben Sie mir: wir haben keine Fragen. Wir haben nur eine Frage. Nämlich ob wir an Jesus Christus wirklich glauben’, zo besloot hij deze ontboezeming.159 In de worste-ling met zijn eigen vraag had de bevestiging van Barth hem intussen verder gebracht, zo liet hij nog wel weten.

Eind juni 1943 deed zich opnieuw de gelegenheid voor een brief te ver-sturen aan Barth. Hierin kwam hij terug op deze scherpe passage en nuanceerde deze. Er waren wel degelijk vragen waarvan de beantwoording niet zo een-voudig was, zo schreef hij nu. Maar deze vragen waren een gevolg daarvan dat de kerk was ingegaan op voorstellen van de Nazi’s in plaats van onverkort vast te houden aan het protest.160 ‘Wer sich völlig unbekümmert vom Anfang her nur dem Nationalsozialismus widersetzt hat, wer sich niemals auf Verabredun-gen (…) eingelassen hat, dem brauchen solche FraVerabredun-gen nicht zu kommen’, zo schreef hij en maakte daarmee zijn oordeel over het handelen van de kerk niet milder, maar eerder scherper. Wat zou er gebeurd zijn als de kerk de principiële lijn van haar protest had vastgehouden? Als zij voor alle Joden vrijstelling van

158 K. Barth, ‘Aan de Nederlandsche christenen’. Hier wordt de Nederlandse ver-taling van Barths brief geciteerd zoals deze tijdens de bezetting door de Lunterse Kring verspreid is, zie Touw, Verzet II, 244-248, citaat op 247. Voor de Duitse tekst zie Barth, Offene Briefe 1935-1942, 338-354.

159 J. Koopmans aan K. Barth, maart 1943.

160 J. Koopmans aan K. Barth, 29 juni 1943 (te vinden in het NIOD, Toegangs-nummer 187, Zwitsersche Weg A, 18 H, Portefeuille: Z2, map: f).

transport was blijven eisen in plaats van zich neer te leggen bij de vrijstelling van enkele groepen in ruil voor haar zwijgen? De worsteling met de vragen had men aan zichzelf te wijten, aldus Koopmans. Dat hij dat ook op zichzelf betrok, bleek hierboven al bij het korte citaat uit zijn brief aan Van Dijk en Slotemaker de Bruïne, waar hij bekende niet meer te weten wat goed en kwaad was en dat verklaarde door toe te voegen dat hij zich had laten overhalen tot medewerking aan iets waar hij principieel tegen was geweest, namelijk de in-richting van een apart kamp voor christen-Joden.

In document VU Research Portal (pagina 89-92)