• No results found

Bijna te laat!

In document VU Research Portal (pagina 70-74)

Koopmans was in ieder geval nauw betrokken bij het eerste illegale pamflet dat de Lunterse kring in de herfst van 1940 in een oplage van 30.000 exemplaren verspreidde. In september was door de Duitsers aan overheidsinstellingen te kennen gegeven dat het voortaan verboden was Joden te benoemen of promo-tie te geven. Een week later volgden formulieren waarmee ambtenaren van zichzelf en eventueel van hun echtgenote of echtgenoot dienden op te geven of men al of niet Jood was – de zogenaamde Ariërverklaring.90

De kerken die zich verenigd hadden in het Convent van kerken – een over-legorgaan van Protestantse kerken, later tijdens de bezetting met een iets vrij-blijvender naam Interkerkelijk overleg genoemd om enerzijds verbod door de Duitsers te voorkomen en anderzijds ruimte te creëren voor de Rooms-Ka-tholieke Kerk om deel te nemen91 – spraken zich in een gezamenlijke verkla-ring aan het adres van de autoriteiten uit tegen deze maatregelen en lieten dit ook weten aan hun leden. Desondanks vond Koopmans het nodig om zich in het debat te mengen en – net als in oktober 1939 in zijn radiotoespraak – te zeggen wat hij meende dat de kerken hadden moeten zeggen. De kerken

89 K.H. Kroon, Blijvend verzet, 28. Over de berichtendienst, zie ook J.J. Buskes,

Hoera voor het leven!, Amsterdam 1959, 188.

90 De Jong, Het Koninkrijk 4/2, 759v.

91 Het initiatief hiertoe was uitgegaan van de commissie Kerkelijk overleg die de Algemene Synode van de Hervormde Kerk had ingesteld, Touw, Verzet II, 13. Zie J. Ridderbos, ‘Interkerkelijk overleg’, in: Christelijke Encyclopedie Band 2, Kampen 2005, 853. Over de wijziging van de naam, zie Touw, Verzet I, 142.

hadden namelijk wel aan hun leden gezegd dat zij geprotesteerd hadden tegen de maatregelen tegen de Joden en ook dat zij dat gedaan hadden uit ‘beweeg-redenen van barmhartigheid en op gronden aan de Heilige Schrift ontleend’, maar hadden nagelaten een richting te wijzen aan hen van wie de verklaring gevraagd werd. Moesten zij nou wel of niet tekenen? Koopmans legde hier de vinger bij en gaf met zijn brochure antwoord op de vraag. Hij sprak een on-omwonden ‘nee’ uit. Deze verklaring kón niemand ondertekenen, zo zette hij uiteen. Voor een christen was het onmogelijk: Jezus Christus is immers een Jood. Maar ook diegenen die zich geen christen noemden sprak hij aan en voor hen had hij geen andere boodschap: tekenen van deze verklaring was uitgeslo-ten. Hij fundeerde zijn appel op twee gronden: de Schrift en het geweuitgeslo-ten.92

Het advies van Koopmans was duidelijk. Tegelijk besefte hij dat velen al getekend hadden en dat zijn oproep laat kwam. Daarom keek hij ook vooruit en rekende zijn lezers voor wat naar zijn inzicht de gevolgen zouden worden van deze inventarisatie door de bezetter en de veelal argeloze reactie van het Nederlandse volk. Zijn prognose omtrent de Joden in Nederland was somber: ‘Zij gaan eruit – daaromtrent moeten wij ons niet de flauwste illusies maken. Zij gaan eruit en zij gaan eraan.’93 Daar liet hij het niet bij. Hij deed een be-wogen oproep tot bezinning, die door verschillenden werd gehoord. Een voorbeeld daarvan is een brief van 11 december 1940 van een zekere Kees Idema, kennelijk betrokken bij het onderwijs, aan J.J.G. Boot, burgemeester te Wisch, waarin hij schreef dat de brochure hem ‘achteraf’ had overtuigd. Uit zijn brief blijkt dat hij al getekend had, maar dat lezing van Koopmans’ woor-den hem had doen inzien dat hij daarmee de verkeerde keuze had gemaakt.94

Maar er waren er ook die de toon van het pamflet ‘te scherp vonden en de beschuldigingen daarin geuit, onredelijk.’95

Bijna te laat! was het eerste stuk van Koopmans dat ondergronds verscheen

– sowieso was het één van de eerste illegale pamfletten met zo’n grote oplage tijdens de bezetting.96 Er zouden nog meer stukken van zijn hand op deze wijze

92 In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op dit pamflet en op de wijze waarop Koopmans zijn appel fundeerde.

93 Bijna te laat!, 9.

94 J.J.G. Boot, Burgemeester in bezettingstijd, Apeldoorn 1967, 62v.

95 Zo blijkt uit het pamflet Tenzij … een ernstig beroep op het geweten van het

Neder-landsche volk dat H.M. van Randwijk schreef. Hij gaf daarmee overigens niet zijn eigen

mening, zoals zijn tekst duidelijk maakt.

96 Zie L.E. Winkel, Catalogus van pamfletten 1940-1945, Amsterdam 1952, 6. Win-kel tekent aan dat de tekst van Bijna te laat! door H.M. van Randwijk is bewerkt. Van

verspreid worden. Zo stelde hij samen met Kroon en Miskotte een dertiental artikelen op die onder de titel Wat wij wel en wat wij niet geloven verspreid wer-den.97 De stellingen doen denken aan de Barmer Thesen. Niet alleen inhoude-lijk, maar ook in de gevolgde opzet. Steeds werd eerst positief uitgesproken wat de kerk van Jezus Christus gelooft waarna vervolgens de dwaalleer werd afgewezen. Verder was Koopmans nauw betrokken bij de totstandkoming van het geschrift Geloof en leven – een ‘brief aan hen die tot leiding geroepen zijn in de christelijke Kerk in Nederland’.98 In deze brief werden predikanten op-geroepen om in hun gemeenten leiding te geven ten aanzien van de thema’s: voorbede voor de overheid, liefde en haat, waarheid en leugen en sluikhandel. Voor deze vier vraagstukken werd een korte uiteenzetting gegeven naar aan-leiding van Bijbelteksten, zodat de predikanten de kwesties in preken aan de orde zouden kunnen stellen.Gegeven het feit dat dit werk anoniem moest ge-beuren valt aan te nemen dat er ook teksten van Koopmans zijn waarvan van-daag niet meer aan te tonen is dat ze uit zijn pen stammen en waarvan het auteurschap wel onduidelijk zal blijven. Te denken is aan publicaties in Vrij

Nederland en betrokkenheid bij andere brochures, bijvoorbeeld Gesprek in bezet gebied.

een dergelijke bewerking is verder nergens sprake en lijkt daarom onwaarschijnlijk. In zijn In de schaduw van gisteren. Kroniek van het verzet 1940-1945, Amsterdam 1995 noemt Van Randwijk Bijna te laat! een aantal keer (27, 36, 40), maar zegt niets over een bewerking van de tekst door hem.

Bewerkingen van teksten vonden soms plaats om een al te herkenbare schrijfstijl van een auteur te maskeren. Wanneer het in het geval van Bijna te laat! heeft plaatsge-vonden, is de opzet onvoldoende geslaagd. H. Kohlbrugge schrijft in haar Twee maal

twee is vijf. Getuige in Oost en West, Kampen 2002, 33 dat in ’s-Heer Hendrikskinderen

gemeenteleden zeiden: ‘Dit is van onze dominee, zo praat alleen onze dominee.’

97 Opgenomen in Koopmans, Onder het Woord, 299-306. Ook in: Touw, Verzet

II, 227-232. Opmerkelijk is dat de Orde van getuigen van Christus, een

werkgemeen-schap van protestantse NSB’ers, een tiental tegen-stellingen publiceerde onder de titel:

Waar wij voor en waar wij tegen getuigen, vermoedelijk (aldus Touw, Verzet II, 227)

op-gesteld door W.Th. Boissevain. In deze stellingen – te vinden op www.geheugenvan-nederland.nl - wordt het pleit gevoerd voor de erkenning van Gods openbaring in de natuur en in het wezen van de mens (stelling 2) en wordt voorts gesteld dat het een ‘goedgunstige Godsbeschikking’ is dat Nederland met de Duitse inval ‘uit zijn idylli-schen levensstaat geworpen is in de branding van het wereldgebeuren.’ (stelling 10). In hoofdstuk 3 wordt hier nader op ingegaan.

Waar het mogelijk was, bleef hij ook openlijk zeggen wat hij vond dat gezegd moest worden. Om één voorbeeld te geven: op 9 oktober 1941 sprak hij in de Marekerk in Leiden over de vraag: ‘Hoe hebben wij als Christenen te denken over en te staan t.o.v. de Overheid?’ Wat in het korte verslag in het

Leidsch Dagblad te lezen stond, sluit aan bij wat Koopmans in andere publicaties

over zijn visie op de overheid had geschreven. Opvallend is wat hij aan het einde naar voren bracht. Hij sloot af met de opmerking

dat er geen zwaarder bezoeking op aarde kan zijn, dan een overheid, die het recht niet bewaart en de grens van de goddelijke machtiging niet eerbiedigt. Laten wij, aldus eindigde spr., bidden, dat het teeken van Christus’ heerschap-pij niet wijke van deze aarde.99

Kennelijk kon deze – weliswaar bedekte – kritiek op de bezetter eind 1941 nog openlijk uitgesproken worden. Hoe zwaar de bezoeking waarvan hij sprak zou zijn, heeft Koopmans in de volgende jaren in toenemende mate onder-vonden. Een tijdelijke verandering van zijn taak bracht mee dat hij veelvuldig contact zou hebben met de bezettingsautoriteiten die steeds openlijker de grens van ‘de goddelijke machtiging’ gingen overschrijden.

Deze voorbeelden van ondergronds en van openlijk spreken zijn tekenend voor Koopmans’ verzetswerk: hij verstond het als zijn roeping anderen de ogen te openen voor de geestelijke strijd die gaande was. Zijn verzet was ingegeven door het besef dat het in deze oorlog ging om de strijd tegen een levensbe-schouwing die principieel antichristelijk was. Daarom zette hij zich in om door middel van preken en publicaties zijn hoorders en lezers toe te rusten tot ‘betere weerstand’ (Miskotte); een weerstand gestoeld op het besef dat het in de strijd met het nazisme uiteindelijk ging om een strijd tegen het nihilisme. Onderdui-kers had hij niet in huis en aan gewapende verzetsacties nam hij, voor zover bekend, niet deel.100 Maar met verschillende verzetsgroepen had Koopmans contact en hun werk ondersteunde hij met raad en daad. Zo stond hij in nauw

99 Leidsch Dagblad, 10 oktober 1941.

100 In een typoscript van een radioprogramma van de IKOR van 4 mei 1972 over Koopmans staat te lezen dat K.H. Kroon opmerkte: ‘Hij zei tegen mij: “Onderduikers durf ik niet op te nemen, want ik word er helemaal zenuwachtig van”. Toen zeiden we: “Dat moet je niet doen”. Maar hij bedacht geen enkele uitvlucht. Hij zei: “Nee, psychies kan ik dat niet aan.”’

contact met de mensen van Vrij Nederland101, was hij betrokken bij het werk van de Ordedienst102 en zeer waarschijnlijk ook bij de Groep-2000, al wordt zijn naam in de bewaard gebleven documenten van deze laatste groep niet ge-noemd.103

In document VU Research Portal (pagina 70-74)