• No results found

Begin van de bezetting

In document VU Research Portal (pagina 66-70)

Op 10 mei 1940 trok het Duitse leger Nederland binnen. Ten huize van het gezin Koopmans moet het een vreemde dag geweest zijn: het was de zesde verjaardag van dochter Tineke. Het snoep dat gekocht was om in de klas te trakteren werd thuis opgegeten aangezien haar school die dag gesloten bleef. De zorg om de oorlog had ook een persoonlijk aspect. Koopmans’ broer Henk diende in het Nederlandse leger. In een kort briefje aan zijn broer schreef hij:

Hier zijn de operaties in de lucht vannacht begonnen. De bevolking is rustig en de stemming is niet défaitistisch. Maar realiseren wat ons misschien te wachten staat, kunnen we ook nog niet.

Misschien ga jij nog veel zwaarder dagen tegemoet. Ik heb er behoefte aan je te laten weten, dat onze gebeden bij je zijn. Wie kan zeggen of, wan-neer, en hoe we elkaar nog eens zullen zien? We hebben elkaar toch wel te weinig gekend – maar misschien is dat wel vaker het geval onder broers. In elk geval voel ik op het oogenblik, hoe wij toch verbonden zijn niet alleen door één bloed, maar ook door één geloof in denzelfden Heiland.77

Na enkele dagen van strijd zag het Nederlandse leger zich gedwongen tot over-gave. Een bezetting van bijna vijf jaar begon, een bezetting die diepe sporen in het leven van Koopmans zou trekken en die hem uiteindelijk het leven zou

75 J. Koopmans, ‘De kerkelijke prediking in dezen tijd’, in: Eltheto, Jaargang 94, nummer 3 (December 1939), 37-40.

76 F. Broeyer, ‘Hendrikus Berkhof, een dorpsdominee in oorlogstijd’, in: Kerk en

Theologie, Jaargang 67, no.2 (april 2016), 127-145, 133 onder verwijzing naar een brief

van J.R. Slotemaker de Bruïne.

77 J. Koopmans aan H. Koopmans, 10 mei 1940. Deze brief berust bij een dochter van H. Koopmans: Aleid Belksma-Koopmans die hem mij ter beschikking stelde.

kosten. Het zouden jaren worden waarin veel van Koopmans gevergd werd. Tijd voor rustige bezinning was er niet meer. Keer op keer moest er gehandeld worden. Wat studie betreft braken magere jaren aan. De voorraden die hij in de voorgaande jaren had aangelegd zou hij geregeld aanspreken om in de ver-warring van onder andere bezetting, anti-Joodse maatregelen en Arbeitseinsatz een weg te wijzen. Met uitgesprokenheid en vasthoudendheid opereerde hij in deze periode. En ook in deze jaren gaf dat geregeld aanleiding tot wrijving en ergernis, met name in het contact met de Hervormde synode.

Een opvallende gebeurtenis na het begin van de bezetting was het besluit van Koopmans zich open te stellen voor een beroep vanuit de kerk. Eind mei stond al in de kranten te lezen dat hij beroepbaar was. Deze beslissing hing samen met de onzekere financiële situatie van de NCSV en is mogelijk al voor de inval genomen of anders daardoor wellicht bespoedigd.78

Intussen gingen de ontwikkelingen in het bezette Nederland door. Al in de zomer van 1940 werden de eerste verordeningen in verband met Joden van kracht. Als een reactie op Anjerdag – 29 juni 1940, de verjaardag van Prins Bernhard waarop vele Nederlanders demonstratief een witte anjer, de bloem die de Prins altijd op zijn kleding droeg, in het knoopsgat hadden gedragen – werden de Joden verwijderd uit de gemeentelijke luchtbeschermingsdiensten.

78 De Banier, 31 mei 1940. De ‘N.C.S.V.-kroniek’ in het mei/juni 1940 nummer van Eltheto 94e jaargang, 121 maakt duidelijk dat Koopmans’ beroepbaarstelling een financiële reden had: Het Rutgersfonds waaruit zijn salaris werd bekostigd had te kam-pen met tegenvallende inkomsten. Bovendien was het grootste deel van zijn benoe-mingstermijn verstreken. G.W. Marchal legde in zijn Koopmans en de Joden (Verkenning en bezinning 20/1), Kampen 1986, 7, ten onrechte een verband tussen het feit dat Koopmans de NCSV verliet en de invoering van anti-Joodse maatregelen bij de NCSV Hij kwam hierop vanwege een toespraak die hem door een familielid van Koopmans ter hand was gesteld. Van deze toespraak was hem gezegd dat deze van Koopmans was en dat hij deze had uitgesproken bij zijn afscheid van de NCSV. De tekst die Marchal weergeeft is echter afkomstig uit de toespraak die N.H. de Graaf, leider van de Sociale Jeugddienst, uitgaande van het ministerie voor Sociale zaken, hield voor zijn mede-werkers nadat hij – uit protest tegen de anti-Joodse maatregelen – ontslag had genomen (over hem o.a. Touw, Verzet I, 375-377, aldaar ook de gehele toespraak). Zo vroeg tijdens de bezetting werden nog geen anti-Joodse maatregelen op studentenverenigin-gen toegepast. Toen in oktober 1941 aan Joden het lidmaatschap van niet-commerciële verenigingen verboden werd – Koopmans was inmiddels al predikant in Amsterdam – leidde dat tot de opheffing van de NCSV per 8 januari 1942. Zie hierover A.J. van den Berg, De Nederlandse Christen-Studenten Vereniging 1896-1985, 140-142. Zie ook Touw, Verzet I, 315v.

Zo maakte een Nederlandse overheidsdienst onderscheid tussen Joodse en niet-Joodse werknemers. De vrijwilligers van de luchtbeschermingsdiensten kregen een formulier waarop ze dienden aan te geven of zij al dan niet tot het Joodse ras behoorden. Op het studentenkamp in juli van de NCSV in Nunspeet waren ook deelnemers die een dergelijk formulier gekregen hadden. De kampleiding – onder wie Koopmans – wees op de ‘misselijke betekenis van deze briefkaar-ten’ en de kaarten werden verscheurd. ‘Dit collectief protest werd’, aldus L. de Jong, ‘besloten met een bidstond onder leiding van een van de secretarissen der NCSV, ds. J. Koopmans.’79 Het was zijn eerste publieke stellingname ten aan-zien van het anti-Joodse beleid van de bezetter. Er zouden tijdens de bezetting nog vele momenten volgen waarop hij het opnieuw opnam voor het Joodse volk.

Van 20 tot en met 22 augustus 1940 was Koopmans samen met vrienden en collega’s in Lunteren. Op initiatief van Koopmans, H.C. Kohlbrugge en G.H. Slotemaker de Bruïne kwam een veertigtal predikanten en gemeentele-den met verschillende kerkelijke achtergrongemeentele-den – Hervormd, Gereformeerd en Hersteld-Verband80 – gedurende deze dagen bijeen op het terrein van de Zendings-studieraad.81 Men sprak over de in Nederland ontstane situatie nu het land bezet was door een machthebber die in de afgelopen jaren openlijk had getoond dat het recht bij hem niet veilig was. Verscheidene deelnemers aan de conferentie waren nauw betrokken geweest bij initiatieven ten behoeve van de Bekennende Kirche in Duitsland en hadden zich via verschillende kanalen steeds weer laten informeren over de kerkstrijd, zodat zij weinig hoopvol wa-ren over wat Nederland onder de bezetting te wachten stond.

De belangrijke vraag was welke weg vanuit het christelijk geloof gewezen werd. Koopmans was degene die aan het begin van de laatste dag de vraag

79 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 4, Mei

’40-Maart ’41, tweede helft, ’s-Gravenhage 1972, 755. Zie ook M. van der Linde, Het visioen van Eijkman. Dr. J. Eijkman, de Amsterdamse Maatschappij voor Jongemannen en de vernieuwing van Nederland 1892-1945, Hilversum 2003, 272.

80 De Gereformeerde kerken in hersteld verband vormden een klein kerkgenoot-schap dat in 1926 na de schorsing van J.G. Geelkerken door de Generale Synode van de Gereformeerde kerken is ontstaan. Zie hierover: M.J. Aalders, Een handjevol

verken-ners? Het Hersteld Verband opnieuw bekeken, (Ad Chartasreeks nr. 21), Barneveld 2012.

81 Van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, 282-285; Touw,

Ver-zet I, 46v, 373-375; De Jong, Het Koninkrijk 4/2, 772v; J.J. Buskes, Waar stond de Kerk? Schets van het kerkelijk verzet, Amsterdam 1947, 77-87; K.H. Kroon, Blijvend verzet. Teksten van K.H. Kroon, Zeist 1982, 26-28.

opwierp of men als kring ook iets kon doen.82 Dit leidde tot een aantal afspra-ken. Zo besloot men een onderling netwerk op te zetten om betrouwbare berichten en goede voorlichting te verspreiden. De conferentie werd besloten met het versturen van een door K.H. Miskotte opgestelde en door alle deelne-mers ondertekende brief.83 Men verzond deze brief aan de recent door de Her-vormde synode ingestelde commissie Kerkelijk Overleg en ook aan de synode van de Gereformeerde Kerken.84 In deze brief werd een kerkelijke uitspraak gevraagd omtrent vier zaken: (1.) Het antisemitisme dat men zag toenemen, (2.) de vraag wat ‘geestelijke vrijheid’ betekent (Seyss-Inquart had gezegd dat deze gewaarborgd was), (3.) de rechten van de ouders en de kerk bij de op-voeding van kinderen en (4.) de tekenen van willekeur in het gedrag van de bezetter (gijzelaars, dwangarbeid en confiscaties door de Duitsers werden ge-noemd).

Het moderamen van de Algemene Synode antwoordde op de vragen op een manier die de opstellers van de brief teleurstelde.85 In de reactie – die was voorbereid door een commissie onder leiding van W.J. Aalders – werd gesteld dat de Kerk ‘in eerste aanleg niet te doen (heeft) met het antisemitisme.’ Wel werd onomwonden vastgesteld dat Joden gelijk behandeld dienden te worden als alle Nederlanders. Ook op de andere punten werd terughoudend gerea-geerd. Buskes vond dat om de eigenlijke moeilijkheden werd heen gepraat86

en Touw schreef naar aanleiding van dit antwoord dat deze uitspraak er één was ‘van een rustige toeschouwer, in plaats van (…) van een strijdbaar ge-tuige.’87 Buskes en Touw waren de enigen niet die teleurgesteld waren in de reactie van de synode; Koopmans zal ook anders verwacht of in elk geval ge-hoopt hebben van de kerk.88

82 Van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, 284.

83 De brief is te vinden bij H.C. Touw, Het verzet der Hervormde kerk. Deel II.

Documenten van het Kerkelijk Verzet, ‘s-Gravenhage 1946, 259v.

84 Touw, Verzet II, 259. Voor de gereformeerde synode, zie Th. Delleman, Opdat

wij niet vergeten: de bijdrage van de Gereformeerde Kerken, van haar voorgangers en leden, in het verzet tegen het nationaal-socialisme en de Duitse tyrannie, Kampen 1949, 35.

85 De Jong, Het Koninkrijk 4/2, 773.

86 J.J. Buskes, Waar stond de Kerk?, 79.

87 Touw, Verzet I, 375.

88 Zie uitvoerig over zijn teleurstelling in de Hervormde synode in de brief aan Barth van maart 1943. Een deel van deze brief is in vertaling verschenen in In de

waag-schaal, jaargang 34, nummer 15 (26 november 2005), 6-9, ook te raadplegen via

Tijdens de bezetting bleef deze zogenaamde Lunterse kring zeer actief. Geregeld werd de kring ingezet bij de voorbereiding en verspreiding van di-verse ondergrondse pamfletten. De berichtendienst kwam inderdaad tot stand en ontwikkelde zich tot een ‘clandestiene kerkelijke berichtendienst, tevens discussieorgaan, ter compensatie van de grotendeels erbarmelijk schrijvende of-ficieel verschijnende kerkbladen en -blaadjes.’89 Verder volgden op de confe-rentie te Lunteren nog confeconfe-renties te Doorn en te Alphen en werd er geregeld vergaderd door het moderamen van de kring in de Noorderkerk te Amsterdam. Bij veel van deze activiteiten moet Koopmans nauw betrokken zijn geweest. De aard van het werk maakte dat aan archivering en notulering niet gedaan werd en daarom is niet te achterhalen waar hij precies aan heeft meegewerkt.

In document VU Research Portal (pagina 66-70)