• No results found

Tekstkeuze – kerkelijk jaar

In document VU Research Portal (pagina 174-177)

ring’ en in zijn Woord – belang voor de ethiek

2. Homiletiek van Koopmans

2.2 Tekstkeuze – kerkelijk jaar

Zondag 27 augustus was in 1939 de 12e zondag na Trinitatis. Koopmans preekte op die dag over een tekst uit het Oude Testament: Psalm 2. Wat hem tot de keuze voor deze tekst heeft gebracht wordt in de preek verder niet aan de hoorders uitgelegd. Duidelijk is echter dat deze past binnen de richtlijnen voor de tekstkeus die hijzelf op verschillende plaatsen heeft beschreven.

In zijn artikel Het kerkelijk jaar zet Koopmans uiteen dat hij de preekstof bepaald wil zien door de gang van het kerkelijk jaar. Dat betekent in de praktijk dat voor hem de grote kerkelijke feesten van Kerst, Pasen en Pinksteren leidend zijn bij de vaststelling van de tekst. Hij concretiseert dat als volgt: de adventstijd op weg naar Kerst onderstreept de beslissende betekenis van de incarnatie. Op de vier zondagen in deze periode ligt vervolgstof voor de hand. Dat kan in de vorm van een viertal preken over één Bijbelboek, maar het kan ook themati-sche vervolgstof zijn.16 Tussen Kerst en Pasen wordt uit de Evangeliën ge-preekt. Bij voorkeur worden de teksten dan steeds uit één Evangelie gekozen. De tijd tussen Pasen en Pinksteren staat in het teken van nabetrachting op Pa-sen. Dat kan vanuit verschillende Bijbelboeken gebeuren: de brieven, een Evangelie of ook Psalmen. Op Pinksteren volgt de zondag Trinitatis. Verschil-lende keren heeft Koopmans gewezen op het belang van deze zondag: ‘Op dien Zondag spreken wij samenvattend over Gods werk aan, voor en in ons.’17

Tenslotte geeft hij voor de zondagen vanaf Trinitatis tot aan de laatste zondag van het kerkelijk jaar een algemene regel: de eerste zondagen komt het Bijbel-boek Handelingen aan de orde, vervolgens brieven en daarna teksten uit het Oude Testament.18 Voor de laatste zondag van de Trinitatistijd, dus de laatste van het kerkelijk jaar, noemt hij eschatologische stof. Volgens dit sobere

16 Koopmans spreekt zelf over vervolgstof ‘hetzij van textueelen of alleen van materieelen aard.’ De twee Postilles die hij zelf heeft uitgegeven, maken duidelijk wat hij bedoelt. In de Kleine postille bieden de schetsen voor de adventszondagen een korte samenvatting van de weg die God in het Oude Testament gegaan is. In de Nieuwe

postille geeft Koopmans voor de adventsperiode een viertal schetsen over het

Lu-kasevangelie.

17 Koopmans, Kleine postille, 12. Cf. Koopmans, Het kerkelijk jaar, 55 en stelling 18 bij zijn proefschrift.

18 Koopmans, Het kerkelijk jaar, 54v. Een vergelijkbare uiteenzetting is te vinden in Kleine postille, 12. Cf. Koopmans, Jesaja 53, 1v.

principe zijn de Postilles opgezet en binnen deze gedachten past de keuze voor Psalm 2 in augustus.

Met deze richtlijnen neemt Koopmans positie in in de discussie over het vaste perikopenstelsel, dat voor iedere zondag een vaste lezing aangeeft. Voor dit stelsel werd in Koopmans’ tijd gepleit door de toen opkomende liturgische beweging. Koopmans wil de predikant niet gebonden zien aan een leesroos-ter.19 Hij acht het systeem willekeurig – welk rooster wordt gekozen: het roomse, lutherse, anglicaanse of oud-Griekse? – en meent bovendien dat het Oude Testament in dit stelsel weinig aan bod komt. Zijn ideaal is een gemeente die door lectio en praedicatio continua meer en meer thuis raakt in de Schrift.20

Met andere woorden: zijn voorkeur gaat uit naar een serie preken over één Bijbelboek, zoals Calvijn dat in Genève deed.21 Hij beseft dat het Geneefse systeem uitging van veel meer kerkdiensten dan alleen de zondagse, zodat in de Nederlandse context van de twintigste eeuw de behandeling van een Bij-belboek zeer veel tijd zal vragen, maar deze praktische overweging brengt hem niet van zijn principiële richtlijn af. Het geeft hem slechts reden voor een aantal praktische wenken hoe desondanks uitvoering gegeven kan worden aan dit principe.

De gang van het kerkelijk jaar is voor Koopmans dus richtinggevend bij de keuze van de preekstof. Met nadruk spreekt hij in dit verband van het

ker-kelijk jaar. Dat heeft zijn achtergrond in wat in hoofdstuk 3 aan de orde is

geweest: kerk en de traditie zijn voor Koopmans belangrijke theologische wer-kelijkheden. De kerk met haar geschiedenis is het krachtenveld van de Geest. Wanneer dus het kerkelijk jaar de richting aangeeft voor de keuze van de tekst, ligt daar de theologische gedachte onder dat in deze gestalte de Geest de pre-dikant te hulp komt wanneer deze staat voor de vraag waarover hij zal preken.

19 Zie voor Koopmans’ omgang met de liturgische beweging naast zijn Het

kerke-lijk jaar, Wageningen z.j. (1941) zijn uitvoerige en scherpe recensie van G. van der

Leeuw, Liturgiek in Koopmans, Onder het Woord, 345-356 waar hij richting het einde (355) opmerkt: ‘Eigenlijk zou men een tegenboek moeten schrijven’. Zie hierover verder M. den Dulk, ‘Koopmans’ inspraak in de liturgie’, in: Den Hertog & Neven,

Jan Koopmans (1905-1945), 113-131.

20 Koopmans, Het kerkelijk jaar, 53. Cf. Koopmans, ‘De kerkelijke prediking in deze tijd’, 250.

21 Zie W. Moehn, ‘Preken’, in H.J. Selderhuis (red.), Calvijn Handboek, Kampen 2008, 205-214, m.n. 206.

Op één opvallende opmerking die Koopmans in dit verband maakt moet nog de aandacht gevestigd worden. In het voorbijgaan merkt hij op dat de door hem aangeduide werkwijze ‘een veel wezenlijker en bijbelscher inperking van de persoonlijke willekeur’ van de prediker biedt ‘dan het pericopensysteem ooit vermag te geven.’22 Uit die laatste toevoeging valt af te leiden dat vanuit de liturgische beweging met het argument van inperking van willekeur geope-reerd werd bij het pleiten voor het leesrooster. Het feit echter dat Koopmans spreekt van ‘wezenlijker en bijbelscher’ laat zien dat hij voor de overweging als zodanig gevoelig is, maar meent dat met de door hem omschreven richtlijnen een steviger dam is opgeworpen tegen de ‘persoonlijke willekeur’ van de pre-dikant dan met de invoering van een vast leesrooster: een leesrooster is door mensen opgesteld en het is onduidelijk op welke gronden de keuzes gemaakt zijn. Het kerkelijk jaar laat de stof bepalen door de gang van de daden van God.

2.3 Exegese

Op de keuze voor de tekst volgt de exegese van het Bijbelgedeelte. Hoe werkt dat bij Koopmans? In de preek wordt geen afzonderlijke aandacht gegeven aan de oorspronkelijke context van de Psalm en de betekenis die de schrijver ervan voor ogen kan hebben gestaan. Koopmans gaat niet heen en weer tussen het verleden van de dichter en het heden van de hoorders, maar preekt alsof de Psalm helemaal gaat over de gebeurtenissen van de week die de hoorders achter zich hebben waarin het Molotov-Ribbentrop-pact gesloten was. Doet de oor-spronkelijke betekenis van de Psalm dan niet ter zake?

Bij het voorwerk voor de preek mag de studie van de oorspronkelijke betekenis niet ontbreken. Maar Koopmans acht het te weinig wanneer de exe-gese meent haar taak gedaan te hebben wanneer is vastgesteld wat de schrijver in de tijd van ontstaan met zijn woorden heeft willen zeggen. Er moet dieper gevraagd worden:

Ik zou geneigd zijn te zeggen, dat uitlegging niet ten volle uitlegging is, als zij het tegenwoordigheidskarakter van déze teksten niet mede uitlegt. Het enige, wat men in dit verband en in deze richting zou kunnen zeggen is, dunkt mij, dat de rechte uitlegging qua talis getuigenis is. Met andere woorden: dat een Schriftverklaring, die geen ontvangen boodschap doorgeeft, de naam van exe-gese eigenlijk niet behoort te dragen. Men zal opmerken, dat er aldus een

geloofsmoment in de exegese wordt gebracht (of eigenlijk niet: gebracht, maar slechts: erkend!), dat er naar mijn stellige overtuiging in thuishoort.23

Exegese betekent voor Koopmans dus doorvragen naar het ‘tegenwoordig-heidskarakter’ van de teksten. Een historische uitleg die gevolgd wordt door een toepassing in het heden miskent naar Koopmans’ oordeel het werk van de Heilige Geest, die het heden van de hoorders en de werkelijkheid van de Bij-beltekst bij elkaar brengt en die de oude tekst tot spreken brengt in het heden. Hier blijkt hoe Koopmans zelf verwerkt wat hij omtrent Calvijns omgang met de geschiedenis beschreef: Calvijn spreekt niet over wat Paulus gezegd heeft, maar over wat hij zegt. De Geest verbindt de eeuwen en doet het Woord in het heden klinken.

De grote verdienste van de historische exegese ligt voor Koopmans daarin dat zij de vreemdheid van de Bijbel opnieuw op de agenda van de kerk heeft geplaatst. ‘Wij hebben wel eens gedacht en gedaan, alsof de Bijbel van ons was, vergetende dat hij ook Heilige Schrift en Woord van God genoemd wordt.’24

Door aandacht te vragen voor het feit dat de Bijbel een boek is uit een andere tijd, in een andere taal en van een ander volk heeft de wetenschap het vreemde van de Bijbel weer zichtbaar gemaakt. Maar voor de meest wezenlijke vreemd-heid van de Bijbel kán de historische wetenschap volgens Koopmans geen oog hebben. ‘Doelstelling en methode van het historisch onderzoek blijven imma-nent’ en daarom ‘kan de Kerk (…) nooit geheel tevreden zijn met het zuiver-historisch onderzoek’. De diepste vreemdheid van de Bijbel bestaat namelijk daarin dat zij getuigt van een andere wereld en daarom is voor de kerk de ‘Bijbel altijd nòg vreemder dan voor de historicus’.25 Kortom: met een uitleg die zegt wat de tekst toen en daar heeft willen zeggen is voor Koopmans het beslissende nog niet aan de orde geweest. Veel wezenlijker is de vraag wat vandaag vanuit Gods wereld in deze wereld klinkt.

In document VU Research Portal (pagina 174-177)