• No results found

Predikant in ’s-Heer Hendrikskinderen en studie (1931-1938)

In document VU Research Portal (pagina 53-56)

Vanuit andere gemeenten was er al snel belangstelling voor de dominee van Elkerzee. Hij was er nog geen twee jaar toen in april 1930 een beroep kwam van ’s-Heerenhoek-Nieuwdorp. Koopmans bedankte. Een beroep van Co-lijnsplaat volgde maar ook daarvoor bedankte hij. In 1931 nam hij het derde beroep – dat van ’s-Heer Hendrikskinderen – aan. Nog geen drieënhalf jaar was hij in Elkerzee geweest, toen hij zich op 6 december 1931 aan zijn nieuwe gemeente verbond. Hier zou hij bijna zeven jaar werken.

De notulen van de kerkenraadsvergaderingen, die door Koopmans ge-schreven werden, maken duidelijk dat de economische crisis ook in dat deel van Zeeland danig gevoeld werd. Op de agenda van de kerkenraad stonden geregeld zaken als werkverschaffingsprojecten en kledinguitdeling aan minder bedeelden. Er moet bittere armoede geleden zijn en Koopmans had er oog voor. Na de zomer was hij degene die de vraag naar werkverschaffing voor de komende winter op de agenda zette.36

Naast zijn werk wist hij in deze jaren ruimte te vinden voor studie. In 1934 deed hij doctoraalexamen en in 1938 promoveerde hij – beide keren in Utrecht. In zijn academische studie concentreerde hij zich op de theologie van de Reformatie. Zijn doctoraalscriptie was gewijd aan Luther en Melanchthon over het gezag der kerk.37 In zijn dissertatie diepte hij dit thema uit en ver-breedde het bovendien door ook – en nu met name: vandaar de term ‘bepaal-delijk’ in de titel van de dissertatie – het standpunt van Calvijn ten opzichte van het oudkerkelijk dogma te behandelen. Deze inzet was weliswaar theolo-gie-historisch en daarom vooral beschrijvend, maar het ging ondertussen om veel meer dan een ‘rustig stukje kerkhistorie’. In een brief aan O. Noordmans

35 Zie over Koopmans en de Doorbraak: P. Kromdijk, Eenheid in verscheidenheid.

Doorbaak in de Nederlandse Hervormde Kerk en de samenleving tijdens het interbellum,

Hil-versum 2017, m.n.127-132.

36 Notulen van de vergadering van de kerkenraad van de Hervormde gemeente ’s-Heer Hendrikskinderen, 5 oktober 1932. De notulen zijn ondergebracht in het ar-chief te Goes.

37 J. Koopmans aan O. Noordmans, 9 juli 1934 in: O. Noordmans, Verzamelde

(1871-1956) – die hij zijn belangrijkste leermeester noemde38 – kondigde Koopmans aan dat hij verwachtte dat ondanks de historische vraagstelling van zijn onderzoek het ‘onderaards gerommel der eigenlijke probleemstelling’ in zijn boek wel hoorbaar zou zijn.39

Wat was die ‘eigenlijke probleemstelling’? In het boek tekende Koopmans de omgang van met name Calvijn met de klassieke leerbeslissingen van de kerk. Hij deed dat niet zozeer vanuit kerkhistorisch, maar veeleer uit systematisch-theologisch perspectief. Het ging hem er niet primair om de ontwikkelingsgang van Calvijn stap voor stap in kaart te brengen, maar veel meer om de theolo-gische vraag wat bepalend was voor de omgang van Calvijn met de kerkelijke traditie. Zijn stelling was dat in de Reformatie het oudkerkelijk dogma voor het eerst de functie gekregen had die het toekomt, namelijk als een hermeneu-tisch beginsel dat helpt bij het verstaan van de Schrift.40 Met die gedachte nam hij scherp positie in in het debat dat gedomineerd werd door de gedachte van A. von Harnack, als zou de aanvaarding van het klassieke dogma door de re-formatoren weinig anders dan lippendienst zijn geweest, ingegeven door een gebrek aan moed om het af te schaffen.41 Voor Calvijn – zo betoogde Koop-mans – was het dogma geen aanleiding voor wijsgerige, levensvreemde specu-latie, maar stond het geheel en al in dienst van de uitleg van de Schrift en dus van de verkondiging aan de gemeente. Hij citeerde Calvijn: ‘Want daartoe is de Zoon Gods mensch geworden, opdat Hij denzelfden God met ons gemeen zou hebben’ en tekende daarbij aan:

38 Zie J. Koopmans aan O. Noordmans, 9 juli 1934 in: O. Noordmans, Verzamelde

werken. Deel IX A (1884-1934), Kampen 1999, 472v. Vgl. K.H. Kroon, ‘Inleiding’,

IX.

39 J. Koopmans aan O. Noordmans, 22 oktober 1935 in: O. Noordmans,

Verza-melde werken. Deel IX B (1934-1955), Kampen 1999, 551. Koopmans had de hulp van

Noordmans ingeroepen bij het zoeken naar een onderwerp voor zijn dissertatie. In de brieven van 1934 en 1935 aan Noordmans wordt zichtbaar hoe hij verschillende on-derwerpen overwogen heeft alvorens op zijn uiteindelijke thema uit te komen.

40 J. Koopmans, Het oudkerkelijk dogma in de reformatie bepaaldelijk bij Calvijn, Wa-geningen 1938, 104. Op dit punt is grote verwantschap met Noordmans’ beschrijving van de gereformeerde theologie als pastorale dogmatiek, zie O. Noordmans, ‘Het ker-kelijk dogma’, in: idem, Verzamelde werken. Deel II, Dogmatische peilingen rondom Schrift

en Belijdenis, Kampen 1979, 170-195.

In deze eenvoudige en diepe gedachten is het dogma van Christus’ ware menschheid geheel in de prediking opgenomen. Het is volkomen woord ge-worden, een woord waarmee elke kerkganger zich troosten kan.42

Het boek is daarmee behalve een theologie-historisch onderzoek tegelijk een bezinning op de eigen aard van het christelijk spreken: wat is het dogma, wat is een belijdenis? In de ogen van velen stonden die begrippen gelijk aan meta-fysische speculatie – of erger: gewetensdwang – die voor het geloof uiteindelijk gemist konden worden. Koopmans liet zien dat men er de Reformatie geen recht mee deed. In de term ‘prediking’ vond hij het unieke en beslissende van het spreken van de kerk. Met dat woord grensde hij de boodschap van de kerk af in de richting van wereldbeschouwing en filosofie. Het gaat in de Bijbel en in de belijdenis niet om een wereldbeschouwing, waarvan de voors en tegens van een afstand overwogen kunnen worden, maar het is het Woord dat de Geest gebruikt om mensen te troosten. Binnen de Hervormde kerk werden in deze jaren verwoede discussies gevoerd over de plaats van de belijdenis in een mogelijke nieuwe kerkorde. Daarmee was de vraag actueel wat een kerkelijke belijdenis eigenlijk is. Tegen deze achtergrond zal Koopmans zijn opmerking over de eigenlijke probleemstelling gemaakt hebben: hij had een antwoord ge-zocht op de vraag wat er gebeurt wanneer de kerk spreekt.

In een artikel uit 1936 over de Institutie van Calvijn schreef hij samenvat-tend wat hij in zijn proefschrift met argumenten nader zou onderbouwen:

Als ik nu Calvijn critisch noem, dan denk ik niet allereerst aan zijn vrijheid ten opzichte van de oudkerkelijke terminologie. (…) Het is één geloof, of nog beter, het is één Geest, waardoor de eeuwen worden verbonden. Maar de belijdenis van het éne geloof wordt bij gelegenheid en naar gelegenheid gevraagd en afgelegd. (…) Calvijn heeft dus een passende orde aangebracht in de laatste Institutie. Men verstaat nu, dat daarmee iets anders is gezegd dan: een sluitend systeem. De bedoeling is niet, dat de delen der Institutie als die van een legkaart in elkaar sluiten, maar dat het boek als geheel ergens bij past. Namelijk in de eerste plaats bij het dogma der kerk, en in de tweede plaats bij de tijd, waarin het verscheen. Calvijn heeft laten zien, wat het oude geloof in de nieuwe tijd betekende. Dat kan men critische catholiciteit noemen.43

42 J. Koopmans, Het oudkerkelijk dogma, 135v. Curs. Koopmans (aldaar gespatieerd)

43 J. Koopmans, ‘De Institutie van Calvijn’, in: J. Koopmans, Onder het Woord, 132-145, 143.

Deze ‘critische’ houding die vraagt naar een prediking die past bij het dogma enerzijds en bij de eigen tijd anderzijds werd kenmerkend voor Koopmans. De uitstorting van de Heilige Geest noemde hij in het inleidende hoofdstuk de vooronderstelling van de kerkgeschiedenis.44 Daarmee bedoelde hij dat de kerk waarin hij stond het werkterrein was van de Geest, die in verleden, heden en toekomst niet anders deed dan de kerk in de geschiedenis nabij zijn en leiden. Daarom wilde hij eerdere uitspraken van de kerk verwachtingsvol beluisteren – om ze vervolgens te vertolken in zijn eigen tijd. Hoofdstuk 3 gaat hier nader op in.

Op 21 januari 1938 vond de promotie plaats. Koopmans ontving het pre-dicaat ‘cum laude’ voor zijn onderzoek. Zijn promotor was de kerkhistoricus M. van Rhijn.

In document VU Research Portal (pagina 53-56)