• No results found

Waarom preken – visie op de gemeente

In document VU Research Portal (pagina 184-189)

ring’ en in zijn Woord – belang voor de ethiek

2. Homiletiek van Koopmans

2.7 Waarom preken – visie op de gemeente

De gemeente komt naar Koopmans’ mening – zo is tot nu toe gebleken – naar de kerk om te ontvangen; om te horen wat God zegt. Zij komt samen om thuis te raken in de Schrift, zo maken de aanwijzingen die Koopmans geeft voor tekstkeuze en preekvorm duidelijk. Maar waarom is het nodig dat zij thuis raakt in de Schrift? Met andere woorden: wat is de reden dat week in week uit diensten belegd worden waar gepreekt wordt?

Zij moet thuisraken in de Bijbel omdat zij voortdurend in het gevaar ver-keert van ‘verwarring en verwildering’. Het kost de uiterste inspanning om in deze wereld aan het Woord vast te houden tegen de feiten in.44 Het Woord dat tot haar komt, zegt namelijk dingen die niet zó al waargenomen kunnen worden, maar die geregeld rechtstreeks tegen de waarneming ingaan. De ge-meente van hen die op Christus vertrouwen bijvoorbeeld wordt in Psalm 2 zalig gesproken, ‘maar men kan het aan henzelf niet zien.’45 Zij bestaat uit mensen, ‘die hun Koning verwachten’ en die onderweg voor de vraag gesteld worden hoe zij in die verwachting zullen leven. Dat weten zij niet uit zich-zelf.46 Het komt er daarom op aan dat de prediking de mensen in de kerk helpt ‘door in positieven zin te verkondigen wat Christus geeft en vraagt’.47

De gemeente staat volgens Koopmans principieel ‘hulpbehoevend’ in de wereld: zij moet horen wat zij uit zichzelf niet weet en zij heeft hulp nodig onderweg. Zij leeft bij het Woord van God, dat in deze wereld door de feiten weersproken wordt. Het koninkrijk wordt immers verwacht, het is er niet en de boodschap komt om die reden in de gestalte van een belofte. Dat verklaart de eschatologische toonzetting van de prediking waar Koopmans geregeld op wijst. En dat maakt de gemeente op haar weg door de wereld tot een aange-vochten gemeente: wat zij gelooft ziet zij niet. Zij verkeert daardoor voortdu-rend in het gevaar om de laatste zekerheid te vergeten.48

Gaandeweg is in het voorgaande inmiddels meer duidelijkheid ontstaan omtrent Koopmans’ blik op de kerk. Koopmans roept het beeld op van een kerk die voortdurend in het gevaar verkeert om de werkelijkheid om haar heen

44 Koopmans, Wij hebben een Koning, 15.

45 Koopmans, Wij hebben een Koning, 24.

46 Koopmans, Nieuwe postille, 9.

47 Koopmans, Nieuwe postille, 10. De volgorde van geven en vragen is belangrijk voor Koopmans: de belofte gaat voor het gebod.

zwaarder te laten wegen dan het Woord dat zij hoort. Dan raakt zij kwijt wat haar geschonken is en verspeelt zij haar zekerheid.

Nauw verbonden met deze gedachte is een dynamisch begrip van de kerk. Want Kerk is immers daar waar het Woord van God klinkt. En waar het niet klinkt, is geen kerk – ook al zou die naam prominent op de gevel prijken of een groep mensen zich aldus noemen. De rechte prediking is voor Koopmans het wezenlijke kenmerk van de kerk. Waar opdracht en inzetting van Christus niet in acht genomen worden, is geen kerk.49 Koopmans is zich bewust van de kwetsbaarheid van deze positie. Niet alles wat van kansels wordt beweerd draagt immers ‘het ijk der echte en rechte prediking’.50 Onder andere om die reden heeft hij zich ingezet voor een nieuwe kerkorde en heeft hij met zijn

Postilles hulp willen bieden bij de preekvoorbereiding. Op dit element zal in

hoofdstuk 5 nader worden ingegaan. En straks, bij de inhoudelijke behandeling van de preek, zal de vraag naar de kerk ook opnieuw gesteld worden.

2.8 De predikant

Wie is eigenlijk degene die gaat preken? Wat maakt dat een mens een woord zal spreken dat als Gods Woord zal gelden? Uit het voorgaande is al een aantal zaken duidelijk geworden. Het woord hulpbehoevend duidt het scherpst de positie aan van de predikant. Als Koopmans het kerkelijk jaar en het kerkelijk dogma aanwijst als hulpmiddelen voor de predikant bij het maken van zijn preek, blijkt daaruit dat de predikant naar zijn mening hulp nodig heeft. Als hij bovendien in preekvorm en kerkelijk jaar middelen ziet ter inperking van de ‘persoonlijke willekeur’ van de predikant, wordt daarmee duidelijk dat de pre-dikant op allerlei manieren aan banden gelegd wordt. Waarom zegt Koopmans de dingen zo?

De hulpbehoevendheid van ieder die tot de taak van de verkondiging ge-roepen wordt, is voor Koopmans van principiële aard en geldt daarmee onge-acht de vraag naar begaafdheid van de predikant.51 In de lijn van de dialectische theologie wijst hij er herhaaldelijk op dat de opdracht tot de verkondiging van

49 Koopmans, ‘De kerkelijke prediking in deze tijd’, 242.

50 Koopmans, ‘De kerkelijke prediking in deze tijd’, 242.

51 Koopmans, Kleine postille, 10. Hij verwijst in dit verband naar H. Asmussen,

Das Kirchenjahr, München 1936, 12 die het een verheugend verschijnsel noemt dat

Gods woord de predikant met zijn onvermogen confronteert.52 De reden van de verlegenheid van de predikant blijkt uit Koopmans’ definitie van de preek:

De kerkelijke prediking is de boodschap van God aan de wereld. De Heilige Geest is de Prediker door de mond van de menselijke prediker (…) het subject der prediking is niet de dominee, ook niet de dominus practicus, maar onze Here Jezus Christus.53

De predikant is geroepen tot een taak waarvan Christus het subject is. Dat is een logische onmogelijkheid – en dat is ook precies wat Koopmans wil duide-lijk maken door het zo te zeggen. Het is ‘geen mensenwerk meer’54, schrijft hij in dit verband en wijst daarmee het punt aan: de predikant is geroepen God sprekend in te voeren en hoe zal een mens dat doen?55 ‘Het is een pretentie, die we niet waar kunnen maken, waarvoor we de verantwoording niet op ons kunnen nemen, die ver boven onze maat gaat.’56 Weliswaar schreef Koopmans deze woorden in een artikel dat bedoeld was voor het blad voor leidsters van meisjesverenigingen met het oog op de toespraken voor de leden van de ver-eniging, maar het verschil tussen een preek en een toespraak tot de meisjes werd door hem verregaand gerelativeerd: ‘U behoeft tegen uw meisjes niet te “preken”. Maar uw werk is wel degelijk zeer nabije familie van de kerkelijke prediking.’57 Wie dus geroepen is tot de taak van de prediking staat daarmee voor een onmogelijke opdracht. En toch kan Koopmans in dezelfde adem spreken van de ‘lichte last der prediking’.58 Licht, omdat de God die de mens

52 Koopmans’ gedachte in dit verband is nauw verwant met de klassieke ver-woording van Barth in zijn opstel ‘Das Wort Gottes als Aufgabe der Theologie’, in K. Barth, Vorträge und kleinere Arbeiten 1922-1925, Herausgegeben von Holger Finze, (Karl Barth Gesamtausgabe, Band 19), Zürich 1990, 144-175, 151: ‘Wir sollen als The-ologen von Gott reden, wir sind aber Menschen und können als solche nicht von Gott reden. Wir sollen Beides, unser Sollen und unser Nicht-Können, wissen und eben damit Gott die Ehre geben.’

53 Koopmans, ‘De kerkelijke prediking in deze tijd’, 241v.

54 Koopmans, ‘“Voor alle nood der christenheid”’, 165.

55 Koopmans, ‘Karl Barth in het leidstersblad’, 120.

56 Koopmans, ‘Karl Barth in het leidstersblad’, 120.

57 Koopmans, ‘Karl Barth in het leidstersblad’, 124. Hier blijkt opnieuw hoe Koopmans in feite ieder spreken op grond van de Schrift aanduidt met de term predi-king.

roept zijn woord te verkondigen ook zelf instaat voor het Woord. In de on-macht van de mens komt God met zijn belofte:

De legitimering van de prediking is dus niet van menselijke aard: noch de ervaring, noch de religiositeit, noch zelfs het geloof van de prediker leveren de garantie, dat werkelijk het Woord van God aan de gemeente wordt ge-bracht (…) Maar het is toch ook weer niet zo, dat “het waagstuk van de prediking” een sprong in het duister zou zijn. Als werkelijk de opdracht van Godswege achter de prediking staat, dan mogen wij een beroep doen op de trouw van God, die Zijn knechten niet aan hun lot overlaten zal. Intussen sluit Gods trouw de onze niet uit, maar in.59

Waarin die trouw van de prediker heeft te bestaan, maakt Koopmans direct duidelijk. Het sluit aan bij wat hierboven aan de orde is gekomen: de preek moet bijbels zijn, dat wil zeggen: berusten op grondige uitleg van de Schrift, en in overeenstemming zijn met de belijdenis van de kerk.60 Daarmee komt het kerkelijk dogma als hulp voor de prediker opnieuw in beeld. Net als bij het kerkelijk jaar valt hier het bijvoeglijk naamwoord ‘kerkelijk’ en dat is niet toevallig. Kerkelijk dogma en kerkelijk jaar zijn vrucht van die geschiedenis die Koopmans beziet vanuit het ‘voor-oordeel dat aan de geheele kerkgeschie-denis voorafgaat, namelijk de uitstorting van den Heiligen Geest.’61 Wat dat betekent is hierboven in hoofdstuk 3 reeds besproken.

Koopmans bouwt in zijn homiletische theorievorming zekeringen in die moeten verhoeden dat de eigen inbreng van de prediker te groot wordt. De factor ‘begaafdheid’ noemt hij kortweg ‘uiterst bedenkelijk’; hij meent dat ‘ie-der, die zich ernstig zet tot dit werk een goede preek kan maken en houden.’62

Wat hij zegt over tekstkeuze (kerkelijk jaar), inhoud van de preek (kerkelijk dogma) en vorm van de preek (homilie) maakt duidelijk dat de prediker een gebondene is. Het zijn drie zekeringen die de gemeente moeten beschermen

59 Koopmans, ‘Homiletiek in de “Bekennende Kirche”’, 224. Dit opstel van Koopmans verscheen in 1940. Het boekje van K.H. Miskotte, Het waagstuk der

predi-king, Den Haag 1941 was toen nog niet verschenen. Bedoelt Koopmans met het tussen

aanhalingstekens plaatsen van de term ‘waagstuk van de prediking’ te verwijzen naar K. Barth, Die christliche Dogmatik im Entwurf. I. Die Lehre vom Worte Gottes. Prolegomena

zur christlichen Dogmatik 1927, Herausgegeben von Gerhard Sauter (Karl Barth

Gesamt-ausgabe, Band 14), Zürich 1982, 71-84?

60 Koopmans, ‘Homiletiek in de “Bekennende Kirche”’, 225.

61 Koopmans, Oudkerkelijk dogma, 3.

tegen de ‘persoonlijke willekeur’ van de predikant. ‘Niet wat de dominee zegt, maar wat de Kerk zegt op grond van de Heilige Schrift – dat gaat de gemeente aan. De dominees moeten zeggen wat de Kerk zegt, de Kerk moet zeggen wat de Schrift zegt, want de Schrift zegt wat God zegt.’63 De gemeente komt niet om te horen wat de dominee vindt, maar wat God vindt.64

Homiletiek lijkt bij Koopmans zodoende met name een methode om de vingerafdrukken die de predikant in de voorbereiding achterlaat zoveel moge-lijk uit te wissen. Koopmans weet dat de predikant in de prediking ‘ruime gelegenheid (heeft) storend te treden tusschen het Woord en den hoorder.’65

Zijn homiletische overwegingen zijn erop gericht deze storing zo veel mogelijk in te perken en te niet te doen. Net zoals de gemeente in de liturgie geen grote eigen ruimte ontvangt, krijgt de predikant die bij de preekvoorbereiding ook niet. Uit dit alles blijkt een grote reserve ten aanzien van het natuurlijke. Dat is begrijpelijk tegen de achtergrond van zijn theologie, die sterk rekent met de doorwerking van de zonde enerzijds en strikt wil redeneren vanuit de bevrij-dende kracht van het Woord anderzijds. Het laat zich in feite lezen als een consequentie van zijn uiteenzettingen naar aanleiding van artikel 2 van de Ne-derlandse geloofsbelijdenis. Maar onhelder blijft bij deze invulling van de preekvoorbereiding hoe het kan dat ook bij eenstemmigheid over deze uit-gangspunten desondanks heel verschillende preken gehouden worden over de-zelfde tekst. Wat betekent dat gegeven dan? Koopmans lijkt koste wat kost te willen voorkomen dat de mens zich tegenover God een zelfstandige plaats aan-meet. Waar het Woord klinkt is de kerk. De ambtsleer lijkt zodoende ook bij Koopmans geen grote rol te spelen.66 De ambtsdragers hebben vooral de

63 Koopmans, ‘De kerkelijke prediking in deze tijd’, 242. Cf. ‘De kerkelijke pre-diking in dezen tijd’ in Eltheto, December 1939, Jaargang 94, nr.3, 37-40, 37.

64 Koopmans, ‘Karl Barth in het leidstersblad’, 120.

65 Koopmans merkt dit op in verband met de doop in zijn De heilige doop, 25. Het sacrament verschilt in dit opzicht van de prediking, zoals het hele citaat duidelijk maakt: ‘[D]e persoon van den dienaar wordt uitgeschakeld. In de prediking heeft hij een ruime gelegenheid storend te treden tusschen het Woord en den hoorder. In het sacrament verdampt zijn geheele persoonlijkheid; hij is niet meer dan de hand, die het teeken uitreikt, en de mond, die de voorgeschreven formule uitspreekt.’

66 Zie Koopmans, De Nederlandsche geloofsbelijdenis, 207/156: ‘Een ambtelijke qua-liteit, die als zoodanig den personen eigen is of wordt, kennen wij echter niet. Daarom kan ook de vrede met den kerkeraad ergens een grens bereiken. Wij kennen geen

Roma locuta, causa finita. Er is hooger beroep, namelijk op het Woord, dat immers ook

roeping om de weg van het Woord tot de gemeente open te houden. Maar in hun ambt als zodanig is de continuïteit van de kerk niet te zoeken. Deze zoekt Koopmans in de trouw van de Heilige Geest, die de kerk nooit zonder het Woord laat. In § 3.4 zal hier dieper op ingegaan worden.

3. Thema’s

3.1 Inleiding

Tot nu toe is Koopmans’ preek over Psalm 2 gebruikt als aanleiding om zijn homiletische beslissingen te reconstrueren. Het is gebleken dat deze concrete preek een zuiver specimen is van waar een preek volgens Koopmans aan moet voldoen. Maar na deze technische lezing moet de preek nu dan inhoudelijk bestudeerd worden. Wat wordt er gezegd wanneer vanuit deze vooronderstel-lingen een preek geschreven wordt? Is de manier waarop de menselijke inbreng aan banden gelegd wordt niet een recept voor een steriele preek, vreemd aan de vragen van de dag? Wat betekent het als de gemeente die samengekomen is onder zulke ingrijpende omstandigheden als de laatste dagen van augustus 1939 zich schaart onder de verkondiging? Dat moet gaan blijken nu in het vervolg de preek zelf gelezen wordt.

De preek wordt in het vervolg niet op de voet gevolgd. Aan de hand van enkele thema’s worden zaken die in de preek verspreid staan bij elkaar ge-bracht.

In document VU Research Portal (pagina 184-189)