• No results found

Onderduik, opbreken van het gezinsleven en overlijden

In document VU Research Portal (pagina 97-106)

Op 10 mei 1944 schreef Koopmans in een brief aan zijn ouders dat het voor hem tijd werd om zich schuil te houden.175 Onduidelijk is wat hem op dat moment ingaf die woorden te schrijven en welk gevaar hij precies vreesde. Waren het de geruchten rond de zogenaamde Silbertanne-moorden – acties van de bezetter waarbij bij vooraanstaande figuren in de samenleving ’s avonds werd aangebeld, waarna deze werden doodgeschoten – die hem deze maatregel deden nemen? Of zat inderdaad – zoals Kohlbrugge suggereerde176 – de vrees voor onrust in de samenleving zo diep bij de Duitsers dat zij arrestaties alleen ’s morgens in alle vroegte uitvoerden, wanneer er immers weinig getuigen zouden zijn, zodat men veilig was wanneer men de nachten elders doorbracht? Een onderduik in de gebruikelijke zin was het in ieder geval niet. Hij bleef gewoon voorgaan in diensten, hield spreekuur en meldde in het Amsterdamse kerkblad hoe men hem kon bereiken.177

174 Zie ook J. Koopmans, ‘De Bijbel als boodschap’ in idem, Onder het Woord, 368-372, 368: ‘Het is niet te voorspellen, hoe verarmd van geest we uit deze oorlog te voorschijn zullen komen.’

175 J. Koopmans aan zijn ouders, 10 mei 1944.

176 Kohlbrugge in een gesprek met schrijver dezes d.d. 28 maart 2012.

177 Ook K.H. Miskotte is op een dergelijke manier en in dezelfde periode onder-gedoken geweest. Vanaf april ’44 tot aan het einde van de oorlog was hij ’s nachts niet op zijn thuisadres, zie H. de Liagre Böhl, Miskotte. Theoloog in de branding, 1894-1976, Amsterdam 2016, 208. Miskottes biograaf brengt deze onderduik in verband met ‘angst om opgepakt te worden wegens het schrijven van illegale pamfletten.’ Onduidelijk blijft ook in het geval van Miskotte waarom slechts voor de nachten een andere ver-blijfplaats gezocht werd, terwijl het predikantswerk in alle openlijkheid doorging en ook werd aangekondigd in het Kerkbeurtenblad.

Om een heel andere reden zag ook zijn vrouw zich gedwongen van huis te gaan: zij was ziek en kon de zorg voor het gezin niet dragen.178 Daarom vertrok zij naar haar moeder in Breukelen om daar verpleegd te worden. Koop-mans zou haar iedere week met de fiets bezoeken – een tocht van zo’n 30 kilometer. Voor de kinderen betekenden deze dingen dat het ouderlijk huis werd opgebroken. Zij werden her en der ondergebracht. Zoon Frits bijvoor-beeld kwam in Kûbaard in Friesland terecht.179 Het gezin zou nooit meer com-pleet zijn. De laatste maanden van de bezetting – maar ook de jaren die er direct op volgden – zouden voor hen groot verdriet meebrengen. Op het ver-lies van hun vader in maart 1945 volgde slechts enkele jaren later het overlijden van hun moeder. Zij stierf in 1951. De jongste was toen 12, de oudste 21.

Van publiceren kwam weinig in deze periode, zo is hierboven reeds aan-gestipt. Schrijven deed hij in de weinige momenten die hij ervoor had wel. Hij bewerkte preken voor uitgave en werkte aan een commentaar op het Evangelie

De woning van de familie Koopmans stond in deze periode niet leeg. Hebe Kohl-brugge – die net ontslagen was uit Ravensbrück – vond er samen met haar zus Hanna een veilig onderdak, zie Kohlbrugge, Twee maal twee is vijf, 54. Ook agenten vanuit Engeland hebben de woning gebruikt om zich schuil te houden. Op 5 februari 1944 werd G.A. van Borssum Buisman, geheim agent van de O.D., gearresteerd net nadat hij zijn schuiladres, de woning van Koopmans, verlaten had, zie C.M. Schulten,

Jonk-heer P.J. Six, Amsterdammer en verzetsstrijder, Nijmegen 1987, 86v.

178 Zie de mededeling van Koopmans in Kerkbeurtenblad voor Amsterdam en

omge-ving. Officieel orgaan van den Algemeenen Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam, 2 juni 1944 (Jaargang 18, nummer 32). In de editie van 1 september

(Jaargang 18, nummer 45) schrijft Koopmans: ‘Het zal October worden, voordat Me-vrouw in de stad mag terugkeren.’

179 Zie de toespraak van J. Noordmans bij de uitreiking van de Yad Vashem oor-konde in het Raadhuis van Balk aan Geeske Postma en Ate de Boer, 29 januari 2009 te vinden op: http://jadeboer.nl/JacobNoordmans.htm (bezocht op 4 april 2018). Hij vertelt dat Koopmans’ zoon Frits in het gezin van zijn ouders onderdak vond. In dat verband zegt hij: ‘Het bericht, dat zijn vader in Amsterdam dodelijk gewond was, be-reikte zijn zoon Frits in Kûbaard pas met vertraging. Mijn vader is meteen met hem op de fiets naar de Afsluitdijk getrokken, maar daar werden ze niet meer doorgelaten. Daarop hebben mijn vader en Frits het nog geprobeerd bij de IJssellinie, maar dat was ook tevergeefs. Dr Koopmans bezweek een paar dagen later aan zijn verwonding, 39 jaar jong. Frits heeft zijn vader zodoende niet weer gezien. Het dieptrieste was, dat hij van verdriet niet kon huilen.’

naar Johannes voor de serie Prediking van het Nieuwe Testament.180 Bij Miskotte staat te lezen dat Koopmans in de maanden van de Hongerwinter tevens over-woog een Ars moriendi, een stervenskunst te schrijven.181 De omstandigheden van de oorlog en de hongerwinter verklaren de keuze voor een dergelijk thema enigszins. Maar anderen die onder diezelfde omstandigheden leefden, schreven toch geen stervenskunst. Dat Koopmans het overwoog laat iets zien van zijn opvatting van het predikantschap. Al in 1935 had hij kopij ingezonden voor het tijdschrift voor Leidsters van meisjesverenigingen, waarin hij over de leden van de verenigingen geschreven had:

Het zijn jonge mensen, die wellicht denken, dat ze gaan leven, terwijl ze in waar-heid sterven moeten. En nu zullen wij hen “leiden”. Als we die opdracht goed verstaan, betekent dat dus, dat wij ze zullen moeten leren te sterven. In die ver-legenheid grijpen we naar de Bijbel; en dat is ook het enige wat we doen kun-nen.182

Het artikel waarin hij deze woorden schreef, werd tijdens Koopmans’ leven overigens niet gepubliceerd; het werd geweigerd door de redactie van het

Leid-stersblad.183 Was deze taakomschrijving van de taak van de leidsters te somber naar de gedachte van de redactie? Het was in ieder geval niet een verschrijving van Koopmans. De dood – en daarom ook de voorbereiding op het sterven – komt bij hem zeer geregeld aan de orde. ‘Geen anderen zin heeft het leven op deze aarde dan dezen: dat wij uit de zonde tot het geloof, van Adam tot Chris-tus komen zullen’, schreef hij in een schets voor een preek op biddag.184 De verwachting van Christus en zijn koninkrijk stempelde zozeer zijn leven en

180 Na de oorlog verzorgde E.L. Smelik het deel over Johannes in de serie. Koop-mans’ commentaar op Johannes 1:1-11 nam hij daarin op als een bijlage: J. Koopmans, ‘Bijlage I: Fragment ener voorgenomen uitlegging van het evangelie naar Johannes door Dr. J. Koopmans († 24 maart 1945)’, in: E.L. Smelik, Het Evangelie naar Johannes.

De weg van het Woord, (serie prediking van het Nieuwe Testament), Nijkerk 19653, 308-327.

181 Miskotte, ‘Ter inleiding’, 10. Zie over Koopmans’ spreken over de dood: G.W. Neven, ‘De dood als moment in een ethiek van de hoop’, in: Den Hertog & Neven, Jan Koopmans (1905-1945), 133-155.

182 J. Koopmans, ‘Karl Barth in het leidstersblad’, in: idem, Onder het Woord, 118-124, 118.

183 K.H. Kroon, ‘Inleiding’, XI.

denken, dat hij van daaruit het leven op deze aarde relativeerde. Het bracht hem tot een ascese en soberheid waardoor hij in een paaspreek in een zeldzaam persoonlijke ontboezeming kon zeggen: ‘Er is geen gewonere naam dan Jan – maar ik verlang naar het oogenblik, dat ik het mijn Verlosser zal hooren zeg-gen.’185 Zowel Miskotte als Kohlbrugge hebben gezegd dat Koopmans in de laatste maanden van de oorlog somber was.186 Heeft dat wellicht hiermee te maken gehad? De vraag laat zich moeilijk onderdrukken of bij zo’n zwaar ac-cent op de toekomst werkelijk recht gedaan wordt aan het goede dat in dit leven ontvangen wordt. Het was in ieder geval diep geworteld in zijn theolo-gie.187 En in de confrontatie met het vitalisme van het fascisme gaf Koopmans met de inbreng van dit accent weerwerk.

Hij werkte onder de moeilijke omstandigheden dus verder en na de oorlog zou hij wellicht verschillende stukken ineens gepubliceerd hebben. In de dag-boekaantekeningen van Miskotte staat te lezen dat Koopmans op de nominatie stond om na de oorlog benoemd te worden als kerkelijk hoogleraar te Leiden in de vacature die met het overlijden van F.W.A. Korff in 1942 was ontstaan.188

Het zou er niet van komen. Op 10 maart werd bij een slecht voorbereide en niet goed gecoördineerde actie van het verzet in Amsterdam een Duitser doodgeschoten: Ernst Wehner.189 Op maandagmorgen 12 maart nam de be-zetter wraak: bij wijze van represaille werden 30 mannen doodgeschoten in het Weteringplantsoen. Koopmans keek vanuit het raam van het huis aan de Stad-houderskade waar hij verbleef en werd geraakt door een kogel. Met spoed werd hij naar het ziekenhuis gebracht waar hij nog twaalf dagen tussen leven en dood gezweefd heeft. Op 24 maart 1945 overleed hij – 39 jaar oud. Zijn vrouw was bij hem toen hij stierf, het was één dag voor haar 48e verjaardag.

185 Koopmans, Laatste postille, 95.

186 K.H. Miskotte, ‘Ter inleiding’ in Koopmans, Laatste Postille, Nijkerk 1947, 5-10, 8. Zie ook R.H. Reeling Brouwer, ‘“Mij zo verwant, zo volstrekt mijn meerdere”. J. Koopmans en K.H. Miskotte’, in: Den Hertog & Neven, Jan Koopmans (1905-1945), 35-57, 36 (noot 9).

187 Zie daarvoor het volgende hoofdstuk, met name § 2.4.1.

188 In de reeds genoemd korte dagboeknotities van Miskotte uit de oorlogsjaren bij 25 november 1942. Zie ook K.H. Miskotte, De praktische zin van de eenvoud Gods, Amsterdam 1945, 34.

189 Zie voor de aanloop naar deze actie J.J. van Tongeren, Beknopt historisch verslag

van de werkzaamheden van Groep 2000, Amsterdam 1946, 67v; Mulder en Koedijk, H.M. van Randwijk, 416-420; P. van Tongeren, Jacoba van Tongeren en de onbekende verzetshelden van Groep 2000 (1940-1945), Soesterberg 2015, 208-233.

Met een ambulance was ze vanuit Breukelen opgehaald om bij haar man te zijn.190 Op donderdag 29 maart – dat jaar was het de Witte Donderdag – werd zijn lichaam begraven op Zorgvlied in Amsterdam.191 Het graf is er nog altijd.192

20. Tenslotte

Hierboven zijn de bijna 40 jaar van Koopmans’ leven getekend. Het heeft dui-delijk gemaakt dat Koopmans op verschillende momenten gezocht heeft naar het getuigenis van de kerk tot de samenleving. Het was een belangrijke drijf-veer voor zijn inzet bij het zoeken naar een nieuwe kerkorde voor de Her-vormde kerk, het komt tot uiting in zijn betrokkenheid bij de Amersfoortse

stel-lingen, het blijkt in zijn Bijna te laat! en in de felle woorden van het Protest tegen de sterilisatiemaatregelen. En dan zijn er nog verschillende artikelen die hier

on-genoemd zijn gebleven waarin hij de kerk bepaald heeft bij haar roeping om in deze wereld getuige te zijn van Gods beloften en geboden.193 Voor het on-derzoek is dit hoofdstuk daarom in die zin van belang dat het in beeld heeft gebracht hoezeer Koopmans met zijn werk reageerde op zijn tijd en hoe hij dat ook bewust als theoloog wilde doen. Oude teksten uit de traditie van de kerk bleken in zijn handen bruikbaar materiaal te leveren om in de eigen tijd te zeggen wat op het spel stond.

Maar wie was hij? Wat valt er na deze beschrijving te zeggen van de mens Koopmans? Op enkele plaatsen hierboven schemerde iets door. Naar aanlei-ding van de radio-uitzenaanlei-ding in 1939 bijvoorbeeld, toen hij via de ether open-lijk zei wat zijn kerk nog niet wilde zeggen. Dat wijst, behalve op een zekere eigenwijsheid, op een groot zelfbewustzijn. Het is evident dat hij meende dat de dingen die hij naar voren bracht niet zijn toevallige mening representeerden, maar eenvoudigweg de consequentie waren van gelovige gehoorzaamheid.

190 Zie de brief van K.H. Miskotte aan O. Noordmans van 26 maart 1945 in: Noordmans, Verzamelde werken. Deel IX B (1934-1955), 736-739. In deze brief brengt Miskotte Noordmans uitvoerig op de hoogte over de gebeurtenissen rond het overlij-den van Koopmans.

191 De tekst van de rouwdienst is, samen met een aantal gedichten over Koopmans van I. de Jong, uitgegeven in D. Tromp en I. de Jong, In memoriam dr. J. Koopmans, Amsterdam 1945.

192 Het grafnummer is 18 II 257, wijk 3.2 van de begraafplaats.

193 In de volgende hoofdstukken komen verschillende van deze artikelen aan de orde.

Hoeveel ruimte hij dan had voor de overwegingen van anderen, valt niet te beoordelen. Maar dat tijdgenoten zich door hem voor het blok gezet voelden, blijkt uit de aangehaalde opmerking van J.R. Slotemaker de Bruïne, die Koop-mans van een hetze betichtte. Zelf besefte hij dat hij met zijn optreden niet altijd vrienden maakte. Toen de voorzitter van de Amsterdamse kerkenraad, ds J.P. van Bruggen, in de zomer van 1942 door de Duitsers gegijzeld was, bood Koopmans aan de synode aan diens plaats in een synodale commissie in te ne-men. Hij voegde daaraan toe: ‘Ik zou het mij uitstekend kunnen voorstellen, als de Synode (…) mij, gezien mijn optreden in de reorganisatiekwestie inder-tijd, voor deze functie niet zou lusten. (…) Wanneer men er niet op wil ingaan, dan “no offence” en even goede vrienden!’194

Zijn vraag aan Barth in 1942 over een voorhoede binnen de kerk maakt duidelijk dat achter deze doortastendheid ook onzekerheid school, om niet te zeggen: aanvechting. Mocht dit wel? Was hij niet schismatiek bezig? Hoezeer deze vraag hem dwars heeft gezeten, blijkt uit het feit dat hij er in maart 1943 nog een keer op terugkwam bij Barth. Hij toonde zich dankbaar voor diens woorden, maar gaf tegelijkertijd aan dat het punt voor hem een worsteling bleef, omdat hij goed besefte dat de mensen die hij bekritiseerde een grotere verantwoordelijkheid droegen dan hij.

Op de Javastraat 100 te Den Haag waar het secretariaat van de Algemene Synode gevestigd was, zullen sommigen wellicht wel eens gezucht hebben als er weer post van de scriba van Amsterdam kwam. Met name in die brieven kon Koopmans zeer scherpe vragen stellen. De voorbeelden die hier boven zijn weergegeven laten zich moeiteloos uitbreiden. Zijn ongeduld en irritatie komen daarin onverholen naar voren. Hij leefde bij een hoge morele standaard, zo is duidelijk. Daaraan mat hij anderen. Maar ook zichzelf, zo laten brieven en preken zien waarin hij bewust inclusieve taal gebruikte. Steeds duidelijker bleek hem dat leven als christen in deze wereld veel meer een kwestie is van kiezen tussen twee kwaden dan tussen goed en kwaad. Dit was een volgende bron van aanvechting. Terwijl hij meewerkte om sommige Joden uit handen van de bezetter te houden, was er het voortdurende besef dat de kerk – en dus nu: hij – zich compromitteerde. Een compromis is immers iets anders dan een-voudige gehoorzaamheid aan Gods gebod. Nederland, de kerk en ook hijzelf hadden op dit punt die weg verlaten en zodoende een doolhof betreden waarin

194 J. Koopmans aan W.J. de Wilde, 31 juli 1942. Deze brief wordt bewaard in het archief van de Hervormde kerk in het Utrechts Archief, map 1423-1522.

keer op keer vragen opkwamen die niet hadden hoeven opkomen wanneer aan de gehoorzaamheid was vastgehouden. Gelezen tegen deze achtergrond, geven de preken over Psalm 119 van september 1943 een inkijk in Koopmans’ worsteling.

Wie was nu de mens Jan Koopmans? Wie was hij in de kring van zijn gezin? Kon hij – om het met termen van vandaag te zeggen – werk en privé zodanig scheiden dat hij de aanvechting, worsteling en somberheid buiten deze intieme kring wist te houden? En als hij streng kon zijn naar collega’s, hoe was dat dan in de omgang met de kinderen? Hier zijn de ‘blanco plekken’ zoals Mak er in zijn boek over de familie Six – zie de inleidende paragraaf van dit hoofdstuk – over spreekt het grootst. Uit zijn laatste levensjaar is een aantal brieven aan zijn ouders bewaard gebleven. Hij vertelt daarin over zijn gezin en over de gezondheid van zijn vrouw. Als de kinderen niet meer thuis kunnen zijn, omdat zijn vrouw naar Breukelen moest in verband met haar ziekte, geeft hij hun adressen door zodat de grootouders aan hen kunnen schrijven. Weke-lijks, zo schreef hij, fietste hij van Amsterdam naar Breukelen om bij zijn vrouw te zijn. En één keer staat er te lezen dat hij Wytske, de oudste en gehandicapte dochter achterop meenam. Toen zij in haar jonge jaren eens ziek was, waakte hij bij haar en zorgde er met een theelepeltje voor dat ze voldoende vocht binnenkreeg. Dochter Tineke sprak met warmte over hem en herinnerde zich de manier waarop hij haar plaagde.195

Maar dit alles laat onverlet dat de bezetting een grote wissel op het gezin getrokken heeft. Hun man en vader was druk. En al was dat dan niet voor zichzelf, maar om anderen te helpen – feit blijft dat de kinderen minder van hun vader gezien hebben dan onder gewone omstandigheden het geval zou zijn geweest. De hongerwinter maakte het bovendien noodzakelijk dat de kin-deren geëvacueerd werden en zodoende nog minder contact met hun ouders hadden. Dat Koopmans vervolgens vlak voor de bevrijding overleed, heeft aan dit gezin veel ontnomen. De Tweede Wereldoorlog heeft grote tragiek ge-bracht over zijn leven, over het leven van zijn vrouw en zodoende ook over dat van hun kinderen.

195 Aldus dochter Tineke Harper-Koopmans in een gesprek met schrijver dezes, 29 januari 2014.

Hoofdstuk 3

1. Inleiding

De beschrijving van Koopmans’ biografie in het vorige hoofdstuk heeft beves-tigd wat in hoofdstuk 1 op grond van een aantal titels al als een eerste observatie was geformuleerd: het zoeken naar het spreken van de kerk in het publieke domein heeft in de theologische existentie van Koopmans een grote plaats in-genomen. Daarom komt nu de vraag naar Koopmans’ theologie aan de orde. Wat voor theologie ligt ten grondslag aan teksten als de Amersfoortse stellingen,

Bijna te laat! en het Protest tegen de sterilisatie?

Met het oog op deze vragen wordt in dit hoofdstuk een korte tekst van Koopmans als uitgangspunt gelezen, namelijk zijn uitleg van artikel 2 van de Nederlandse geloofsbelijdenis zoals die te vinden is in het boek over deze con-fessie dat hij in 1939 het licht deed zien.1 In die uitleg gaat hij, zoals zal blijken, in op de discussie over ‘natuurlijke theologie’, zoals die toen in alle heftigheid speelde. In dat verband maakt hij de intrigerende opmerking dat het in deze discussie om ‘meer dan een theologentwist’ gaat, want ‘[d]e kwestie heeft ker-kelijke, en tegenwoordig zelfs politieke beteekenis.’2 Daarmee geeft Koopmans te kennen dat hij in dit belijdenisartikel een belang ziet dat verder gaat dan alleen de binnenkerkelijke bezinning op de herkomst van kennis over God. Ook de vraag van het samenleven van mensen ziet hij in beeld komen bij de beslissingen die in artikel 2 vallen. Koopmans’ uitleg van dit artikel is daarom van belang voor het in kaart brengen van zijn gedachten omtrent het spreken van de kerk.

1 J. Koopmans, De Nederlandsche geloofsbelijdenis, 29-37/22-28.

Inhoudelijk valt er nog meer te noemen. Om te beginnen: artikel 2 geeft antwoord op de vraag ‘door wat middel God van ons gekend wordt’3 en wijst dan twee middelen aan die God gebruikt om zich bekend te maken. Ten eerste zijn werk in schepping, onderhouding en regering van de wereld en ten tweede

In document VU Research Portal (pagina 97-106)