• No results found

Eschatologische oriëntatie

In document VU Research Portal (pagina 164-172)

ring’ en in zijn Woord – belang voor de ethiek

3. Conclusies en aandachtspunten

3.1.6. Eschatologische oriëntatie

Koopmans wijst erop dat de openbaring naar de mens toe komt vanuit de toe-komst. Het geeft aan zijn spreken over het Woord van God en over geloof een dynamische trek. Diezelfde beweeglijke trek bleek ook al bij de manier waarop hij de verhouding van eerste en tweede artikel stelt. Geregeld gebruikt Koop-mans termen die op beweging duiden: het Woord van God komt en het zet in beweging. Het maakt de gelovige tot vreemdeling en waar deze zoekt naar rust, verstoort God de rust en houdt de verwachting levend.

Belofte en gebod zijn de twee gestalten die Gods Woord in deze wereld aanneemt. In beide woorden wordt duidelijk dat deze wereld niet is zoals God haar bedoelt. Een belofte spreekt uit de aard van de zaak over iets dat nog geen werkelijkheid is en een gebod roept op om een bestaande werkelijkheid op te geven. De kerk mag niet vergeten dat zij onderweg is. Haar woord tot de wereld zal altijd een woord zijn dat roept om uit de rust weg te trekken op weg naar het rijk van God. Het feit dat Koopmans van Israël zegt dat het ook in het land van de belofte als vreemdeling woonde, maakt duidelijk dat een christelijk land of een christelijk volk niet het uiteindelijke doel kunnen zijn van het kerkelijk spreken. Dat doel is Gods rijk. Het Woord blijft zich tot de komst van Gods rijk kritisch verhouden tot de werkelijkheid.

Het Woord van God blijkt een unieke bron van kennis. Het zegt dingen over volk, overheid en menszijn die elders niet gehoord worden. Dat hangt

samen met de unieke herkomst van dat Woord. Het betekent ook dat luisteren naar dat Woord de gelovige tot vreemdeling maakt.

3.1.7. Overheid

Koopmans’ gedachten over de overheid sluiten nauw aan bij wat Calvijn zegt in zijn Institutie. Maar de ontwikkelingen in het denken over kerk en overheid sindsdien heeft Koopmans overwogen en mee bedacht. Zo is hij kritisch op de erkenning van de neutraliteit van de staat, die hij waarneemt bij de Gerefor-meerde kerken. In 1905 hadden deze kerken de redactie van artikel 36 aange-past en de zinsnede waarmee het bestraffen van ketterij tot taak van de overheid gerekend werd, geschrapt.179 Maar ook de lijn van Hoedemaker die zich tegen het schrappen van deze 21 woorden die de taak aldus omschreven, had gekeerd en die de theocratische gedachte van de belijdenis wilde vasthouden, is Koop-mans te idealistisch.180 Het is duidelijk dat hij de invloed van Barth heeft on-dergaan die kritisch sprak over de plaats die de reformatoren in hun denken over de overheid gaven aan het natuurrecht. Vanuit zijn door de Barmer Thesen gescherpte kritische lezing van artikel 2 is Koopmans met Barth eens dat de kerk dient te zoeken naar een werkelijk christelijke fundering van het denken over de overheid. Koopmans waardeert echter de beslissingen van Calvijn an-ders dan Barth en kan daarom nauwer bij de reformator aansluiten.

Koopmans beseft dat er geen overheid is die vraagt naar het gebod van God. Daarom benadrukt hij de roeping van de onderdanen en roept hen op om van hun kant wel gehoorzaam te zijn aan de christelijke leer van de over-heid. Dat betekent gehoorzaamheid en voorbede. Handelingen 5:29 blijkt de grens van de gehoorzaamheid te zijn. Voor het vervolg is van belang om te bezien hoe dat bij Koopmans gewerkt heeft.

Opmerkelijk is dat Koopmans in zijn betoog niet alleen zegt dat er in zijn dagen geen overheid is die bereid is het gebod van God te laten gelden, maar ook dat er nauwelijks een kerk meer is, die het gebod van God recht weet te prediken. Het lijkt erop dat de toevoeging ‘nauwelijks’ in die zin doelt op de

179 Zie hierover K. van der Zwaag, Onverkort of gekortwiekt? Artikel 36 van de

Ne-derlandse Geloofsbelijdenis en de spanning tussen overheid en religie. Een systematisch-historische interpretatie van een ‘omstreden’ geloofsartikel, Heerenveen 1999.

180 Koopmans, De Nederlandsche geloofsbelijdenis, 264/200. Voor Hoedemaker, zie G.Ph. Scheers, Philippus Jacobus Hoedemaker, Leiden 1989. Over Hoedemakers omgang met artikel 36, zie 233-270.

Bekennende Kirche in Duitsland als uitzondering. Maar in Nederland ziet

Koop-mans kennelijk weinig reden tot optimisme ten aanzien van het spreken van de kerk tot de overheid. Het verklaart zijn inzet voor een nieuwe kerkorde ter vervanging van het Algemeen reglement.

3.2 Samenvattend

Wat is nu de opbrengst van het bovenstaande ten aanzien van de drie deelvra-gen die in hoofdstuk 1 zijn geformuleerd?

Van een uitgewerkte leer van de kerk is in de uitleg van artikel 2 geen sprake. Aan dat gegeven kunnen hier evenwel geen conclusies verbonden wor-den. Het is immers goed denkbaar dat dat samenhangt met de gekozen tekst en dat een ander uitgangspunt een ander beeld zou hebben gegeven. Wat van de kerk in beeld kwam, hing nauw samen met het Woord. De kerk ontstaat in het horen naar het Woord. De dingen die Koopmans naar aanleiding van dat Woord gezegd heeft maken wel een aantal dingen duidelijk omtrent de kerk. De kerk is in deze wereld vreemdeling. Dat wil zeggen: het Woord dat zij hoort komt vanuit de toekomst en roept weg uit de bindingen van deze wereld. Het Woord maakt tot pelgrim.

Wat de samenleving betreft kan gezegd worden dat Koopmans met twee woorden spreekt. Het Woord behelst een kritiek op de wereld en die kritiek is van fundamentele aard. Maar in die wereld is God aan het werk met zijn daden van schepping, onderhouding en regering. Dat werk van God wordt alleen bij het licht van het Woord herkend. Over de samenleving op zichzelf heeft Koopmans zodoende weinig echt positiefs te zeggen. De kennis die in haar aanwezig is, relativeert hij verregaand. Zij weet niet van goed en kwaad. Maar omdat Koopmans ook weet van Gods voortdurende betrokkenheid op zijn schepping, ziet hij haar als geadresseerde van zijn spreken. God geeft een volk, Hij geeft een overheid en in die werkelijkheden is Hij bezig ruimte te scheppen tussen zonde en oordeel. Deze ruimte geeft Hij opdat de samenleving zich tot Hem keert.

Dan tenslotte de verhouding van kerk en samenleving. De kerk is als vreemdeling aanwezig in de wereld. Zij vraagt in de wereld geen andere ruimte dan ruimte voor haar prediking. Het is de prediking waarmee de kerk zich richt tot de wereld. Het feit dat zij weet dat God gedurig in die wereld bezig is, is een belangrijk gegeven. Als de term niet zo beladen zou zijn, zou dat een

aanknopingspunt genoemd kunnen worden, maar dan niet in de zin dat hier-mee een eigenschap van de werkelijkheid wordt aangeduid. Het gaat erom dat het Woord van God dat de kerk vertolkt van diezelfde God komt die ook spreekt in zijn daden van schepping, onderhouding en regering waar de hele wereld deel aan heeft.

Voor het vervolg is een aantal zaken van belang. De nu nog vage contou-ren van Koopmans’ visie op de kerk maken het van belang om in de volgende hoofdstukken daarop te letten. Een ander punt betreft de spanning die bij Koopmans waarneembaar is in zijn omgang met de samenleving. Hij consta-teert een enkele keer dat er sprake is van eenheid tussen calvinisme en huma-nisme, maar benadrukt dan alleen de toevalligheid daarvan. Hoe het kan dat beide tot eenzelfde oordeel komen lijkt voor hem geen onderwerp van reflec-tie. Tenslotte is het van belang om te zien hoe Handelingen 5:29 voor hem functioneert. Gehoorzaamheid aan de overheid is in principe het gebod, zo heeft hij bij artikel 36 uitgelegd. Hoe zit het met de grens aan die gehoorzaam-heid die hij met de woorden uit Handelingen 5 verwoordt?

Hoofdstuk 4

1. Inleiding

In het vorige hoofdstuk bleek dat Koopmans het eigen karakter van het Bijbelse spreken typeert met de term prediking. Met die term duidt hij feitelijk iedere vorm van kerkelijk spreken aan: of het nu gaat om een belijdenis, een preek, een dogma of een getuigenis tot de wereld – wezenlijk doet de kerk nooit iets anders dan preken. Hij wil daarmee duidelijk maken dat het in de Bijbel niet gaat om een wereldbeschouwing, maar om een woord dat de werkelijkheid openlegt naar God toe en de hoorder in beweging zoekt te brengen naar Gods genade. Deze term prediking doortrekt heel Koopmans’ werk. In een vroeg opstel schrijft hij: ‘Theologie is naar haar wezen hermeneutiek en homiletiek’, en dat onderstreept hoezeer voor hem de wetenschappelijke beoefening van de theologie gericht heeft te zijn op deze praktijk van het kerkelijk leven.1 Het feit dat zijn Postilles een belangrijk deel van zijn nalatenschap vormen is een duidelijk signaal dat hij met zijn theologische arbeid vooral de wekelijkse ver-kondiging in het midden van de gemeente heeft willen dienen.2 Zijn inzet voor een nieuwe kerkorde voor de Hervormde Kerk hangt ook nauw samen met zijn overtuiging dat de nood van de kerk gelegen was in de ‘verwildering der

1 Koopmans, ‘Bespreking De openbaring der verborgenheid’, 249. Cf. wat Koop-mans op 5 oktober 1935 schrijft aan NoordKoop-mans over zijn ‘theologische idealen’, die ‘toch tenslotte een kerkelijke tekening vertonen’, Noordmans, Verzamelde werken. Deel

IX B (1934-1955), 528.

2 A.J. Bronkhorst, ‘Veertig jaar Postille – een terugblik’ in F.H. Kuiper e.a. (red.),

Postille 1988-1989 (40), ’s-Gravenhage 1988, 7-11, 7: ‘Eigenlijk zou hier boven

moe-ten staan: vijftig jaar Postille. Want het was in 1938, dat Jan Koopmans, die door zijn Lutherstudie de verschillende door Luther geschreven Postilles had leren kennen, zelf een dergelijk boek deed verschijnen.’; Zie ook J.D.Th. Wassenaar, ‘Zestig jaar Postille’ in J.D.Th. Wassenaar e.a. (red), Postille 60, Zoetermeer 2008, 11-45, 11.

prediking’.3 Onder het Reglement van 1816 waren er geen kerkrechtelijke middelen om een predikant aan te spreken wanneer deze een afwijkende leer verkondigde en daardoor was de Hervormde Kerk naar de mening van velen, onder wie Koopmans, ver bij de belijdenis vandaan geraakt. De prediking is zodoende de pool waar alle lijnen van zijn werk als in een magnetisch veld op gericht staan. Dit gegeven maakt nieuwsgierig naar wat Koopmans te zeggen heeft over dat moment dat bij uitstek aangeduid wordt met het woord predi-king, namelijk wanneer in de kerkdienst gepreekt wordt. Hoe preekt hij zelf? Wat stelt hij aan de orde in het midden van de gemeente? Als theologie inder-daad hermeneutiek en homiletiek is, wat voor preek levert dat dan op? Wat zegt hij in de preek over de kerk? En hoe kijkt hij met de kerkgangers naar de wereld rond de kerk?

Hier moet ook bedacht worden dat de preek een geïnstitutionaliseerde vorm van publiek kerkelijk spreken is. Weliswaar niet in de zin dat de samen-leving en de overheid rechtstreeks aangesproken worden, maar zeker in Koop-mans’ tijd was de kerkdienst met daarin centraal de verkondiging, voor velen de plaats waar de werkelijkheid geduid werd en richting werd gewezen. Gold dat vóór de bezetting al, na de komst van de bezetter des te meer, omdat de kranten en de radio onder Duitse censuur gesteld waren en derhalve een een-zijdige berichtgeving en duiding van de gebeurtenissen gaven. De kerkdienst was één van de weinige plaatsen waar publiek gesproken kon worden zonder controle vooraf door de bezetter.4 De preek vindt weliswaar plaats tijdens een kerkdienst, waar de gemeente samen is, maar de deuren van de kerk naar de wereld staan open; de dienst wordt niet voor niets ook wel een openbare gods-dienstoefening genoemd.

Ook dit hoofdstuk gaat uit van één tekst van Koopmans om van daaruit wijdere cirkels te trekken. Uitgangspunt is een preek van Koopmans over Psalm 2 die hij zelf uitgegeven heeft.5 Hij hield de preek in Vlaardingen en

3 J. Koopmans, Vrijzinnige bezwaren beantwoord, Nijkerk 1938, 2.

4 Cf. Touw, Verzet I, 194: ‘Niet licht kan de beteekenis van de kerkelijke predi-king in deze jaren overschat worden. In geen jaren was er in zulk een spanning geluis-terd en waren de kerken zóó vol geweest. Terwijl immers nergens meer openbare vergaderingen gehouden konden worden, kon in de kerkdiensten nog in betrekkelijke vrijheid gesproken worden.’

5 J. Koopmans, Wij hebben een Koning, Amsterdam 1939. De preek is eenvoudig te vinden op www.delpher.nl.

Hilversum op 27 augustus 19396 – naar enkele dagen later zou blijken: de laatste zondag in het interbellum.7 In de week voorafgaande aan de zondag was be-kend geworden dat Duitsland en de Sovjet-Unie een non-agressiepact gesloten hadden, het zogenaamde Molotov-Ribbentroppact. De internationale span-ningen liepen hierdoor – na de septembercrisis van 1938 en de Duitse ‘inval’ in Tsjecho-Slowakije van maart 1939 – opnieuw hoog op. Nu zelfs zó hoog, dat de Nederlandse regering daarin reden vond om de mobilisatie af te kondi-gen: op maandag 28 augustus dienden vele mannen zich te melden. Nederland hield de adem in. Zou de oorlog nu uitbreken? En wanneer dat zou gebeuren, zou dan, net als bij de vorige oorlog, de neutraliteit van Nederland door de oorlogvoerende landen gerespecteerd worden? Het kan niet anders of veel van de eerste hoorders van de preek hadden van heel nabij met de mobilisatie te maken: als zij niet zelf de oproep gekregen hadden, dan had ieder wel een man, zoon, vader, broer of vriend die die zondag voorlopig voor het laatst in de eigen kerk was. De volgende zondag zouden zij in de kazerne, ver van huis zijn.

Deze preek is één van de weinige die Koopmans zelf heeft uitgegeven. Dat roept de vraag op wat hem ertoe gebracht heeft het in dit geval te doen? Hebben hoorders hem gevraagd de preek te publiceren? Of ging het initiatief van hem zelf uit? Koopmans gaat nergens op deze vraag in. Mogelijk heeft hij met de publicatie voor zijn besef plaatsvervangend gedaan wat de kerk naar zijn mening had moeten doen bij het uitbreken van de oorlog: een woord tot de mensen spreken nu onzekerheid en angst ieder in de greep hielden.8 De preek verscheen rond het begin van oktober 1939.9 Dat betekent dat er niet veel tijd ligt tussen het houden van de preek en het gereedmaken van het manuscript. Wel is duidelijk dat de kopij is afgesloten na de oorlogsverklaring aan Duitsland door Engeland en Frankrijk, dus na 3 september 1939.10

6 Blijkens de Gooi- en Eemlander van 26 augustus 1939 preekte Koopmans ’s mid-dags om 17.00 in de Grote kerk te Hilversum. De dienst in Vlaardingen zal vermoe-delijk ’s ochtends geweest zijn.

7 Koopmans, Wij hebben een Koning, 25.

8 Zie Koopmans, ‘“Spreken van de kerk uit”’, 208.

9 In De Waarheidsvriend van 12 oktober 1939 staat een bespreking van de preek. De preek zal daarom vermoedelijk rond het begin van oktober 1939 verschenen zijn.

10 Zie Koopmans, Wij hebben een Koning, 11, waar hij schrijft: ‘Terwijl ik dit schreef, was het nog vrede; terwijl u dit leest, niet meer.’ Dat is op zichzelf overigens een inconsistente opmerking. Koopmans moet ermee bedoelen: toen ik deze preek schreef was het nog vrede.

Koopmans’ preek is gelezen en begroet als een bemoedigend en richting wijzend woord – ook buiten de kerkelijke kring. Het eind 1939 geschreven jaaroverzicht namelijk dat in het Jaarboek voor de Nederlandsche Hervormde Kerk van 1940 verscheen, opende met een verwijzing naar een bericht uit ‘een onzer neutrale dagbladen’ waar de vraag gesteld was: ‘Wat hebben wij in dezen tijd van de Kerk te verwachten?’ De krant – het is niet gelukt om te achterhalen welk dagblad het betreft – gaf het antwoord op die vraag met de opmerking dat ‘de Kerk bij monde van een tweetal harer leeraren reeds gesproken heeft en dat dit spreken klaar en sober is geweest.’ Naast E.L. Smelik blijkt de schrij-ver aan Koopmans en zijn preek oschrij-ver Psalm 2 te denken. Het krantenartikel sluit af met de woorden: ‘als de Kerk zóó spreekt, zoo moederlijk teer en te-gelijkertijd zoo mannelijk onversaagd en krachtig, dan hebben wij van de Kerk voor ons vaderland nog goede dingen te verwachten.’11

De keuze om deze preek als uitgangspunt te nemen, is mede ingegeven door het feit dat dit een preek is op een kantelpunt in de geschiedenis. De ‘bijzondere omstandigheden’ die in hoofdstuk 1 bij het spreken van de kerk zo belangrijk bleken te zijn, zijn hier zodoende ruimschoots aanwezig. De ge-beurtenissen van de laatste dagen van augustus ’39 hebben de gang van de we-reldgeschiedenis bepaald. Dat is niet slechts kennis achteraf; ook op het mo-ment zelf besefte iedereen dat het non-agressiepact tussen de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland de voorbode was van ingrijpende gebeurtenissen. Wat heeft Koopmans te zeggen tot zijn hoorders? Bemoedigt hij hen? En zo ja, hoe dan? De preek komt in dit hoofdstuk in twee bewegingen aan de orde. In § 2 gaat de aandacht uit naar de homiletische beslissingen die aan de preek ten grondslag liggen. Nu in hoofdstuk 3 gebleken is dat Koopmans het verschil tussen de verschillende vormen van kerkelijk spreken eigenlijk verregaand re-lativeert en ze alle vat onder de ene term prediking, is het van belang om te vragen naar de weg die Koopmans wijst om een preek te maken. Wat dan immers geldt voor de zondagse preek zal dan toch ook van belang zijn als het gaat om het publieke getuigenis. Welke weg dient de spreker te gaan bij de voorbereiding van zijn preek? Wat moet er gezegd worden? Wat is de inbreng van de predikant? Zaken als tekstkeuze, opzet en vorm van de preek worden in § 2 besproken en in verband gebracht met wat Koopmans in verschillende artikelen en boeken daaromtrent naar voren heeft gebracht. Vanuit deze

11 E. van Meer, ‘Jaaroverzicht’, in: H.C. Briët (red.), Jaarboek voor de Nederlandsche

Hervormde Kerk, 24e jaargang, Zutphen 1940, 398-457, 398v. Van Smelik blijkt de

concrete preek wordt teruggevraagd naar de achterliggende homiletische prin-cipes van Koopmans. Deze observaties geven vervolgens aanleiding om kort in te gaan op Koopmans’ visie op de gemeente en op de predikant. Volledigheids-halve zij opgemerkt dat het uit de aard van deze studie ook bij deze eerste lezing om de systematische theologie te doen is: welke theologie wordt zichtbaar in de praktisch-theologische overwegingen die Koopmans geeft. Het is ken-merkend voor Koopmans dat de praktische overwegingen zozeer theologisch verwoord zijn, dat ze zelf al inhoud zijn.

In § 3 wordt in een tweede rondgang een meer inhoudelijke lezing van de preek geboden. Wat heeft Koopmans te zeggen tot hoorders die met angst in het hart en een menigte vragen in het hoofd naar de kerk gekomen zijn en van wie verschillenden rechtstreeks geraakt worden door de aanstaande mobi-lisatie? Wat is hier terug te zien van de theologie zoals die in het vorige hoofd-stuk geschetst is en wat voor toespitsing wordt er gegeven? Aan enige overlap

In document VU Research Portal (pagina 164-172)