• No results found

Kerkelijk dogma

In document VU Research Portal (pagina 177-184)

ring’ en in zijn Woord – belang voor de ethiek

2. Homiletiek van Koopmans

2.4 Kerkelijk dogma

Bij de keuze voor de tekst wordt de predikant geholpen door het kerkelijk jaar dat aangeeft waar in de Bijbel hij zijn stof kan vinden. Vervolgens maakt hij

23 Koopmans, ‘Homiletiek in de “Bekennende Kirche”’, 227.

24 Koopmans, ‘Het beroep op de Heilige Schrift’, 172

een exegese van de gekozen tekst en zoekt daarbij naar het tegenwoordigheids-karakter. Hoe gaat dat in zijn werk? Hoe komt die theologische exegese waar Koopmans naar zoekt tot stand? Veel commentaren wijzen immers vooral de weg naar een historische uitleg van de tekst. Hoe overbrugt de prediker de kloof die kan gapen tussen historische uitleg van de tekst en een christelijke preek over diezelfde tekst? Hier komt het kerkelijk dogma de predikant te hulp; dat heeft immers een hermeneutische functie.26 Het wijst de weg bij het verstaan van de Schrift.

In zijn preek over Psalm 2 maakt Koopmans gebruik van het dogma als leesregel. De historische uitleg zoekt de achtergrond van deze Psalm in een kroningsritueel van de Judese koningen die bij die gelegenheid als zoon van God werden aangeduid27, maar in Koopmans’ preek gaat het niet over een gewone koning, maar over Jezus Christus als de Zoon, de Gezalfde. De bewe-ging hier doet denken aan Koopmans’ opmerking in een schets over Genesis 3:15. De oudtestamentische wetenschap kan die tekst – bekend als de moeder-belofte – niet messiaans uitleggen, zo schrijft hij. Maar hij voegt daar dan aan toe:

Dit beteekent echter niet meer dan dat zij het niet kan. De wetenschap zal ons evenwel niet kunnen verbieden, dat wij erover preeken. En dat zal men bezwaar-lijk anders dan christebezwaar-lijk kunnen doen.28

De kerk houdt zich bij het lezen van de Schrift aan haar eigen leesregel en laat zich niet door de historische wetenschap voorschrijven hoe zij de teksten heeft te verstaan. Voor het Oude Testament betekent dit dat zij dat leest ‘in het geloof, dat het Evangelie van Jezus Christus daartoe de ware hermeneutische regel geeft.’ En voor het Nieuwe wil dat zeggen dat de kerk het leest ‘met ’t oog op de wederkomst van Christus.’ Koopmans typeert dat als een exegese die ‘niet met het gezicht naar het verleden staa[t] gekeerd, maar naar de toe-komst, waarin wij de Heer der gemeente verwachten.’29 Kortom: de leer van de kerk wijst de weg bij het vinden van de betekenis van de tekst voor het heden.

26 In de inleiding van de Kleine postille, 8-10 werkt Koopmans deze gedachte, die een vrucht is van zijn studie naar het oudkerkelijk dogma, uit.

27 S. Janse, “You are My Son”. The Reception History of Psalm 2 in Early Judaism and

the Early Church, Leuven/Paris/Walpole 2009, 12.

28 Koopmans, Kleine postille, 14.

2.5 Vorm

In de stappen die tot nu toe zijn beschreven is een aantal belangrijke beslissin-gen gevallen: er is een tekst die onderzocht is en het tebeslissin-genwoordigheidskarakter ervan is duidelijk geworden. Maar daarmee ligt de preek nog niet klaar. Nu moet een keuze gemaakt worden omtrent de vorm waarin de gevonden bood-schap aan de gemeente gebracht zal worden. Hoe gaat Koopmans te werk in zijn preek over Psalm 2?

Bij een snelle blik kan de indruk ontstaan dat Koopmans kiest voor de klassieke opzet van een thema (Wij hebben een koning) dat in drie bewegingen wordt uitgewerkt die elk een bepaald aspect ervan uiteenzetten. Deze schijn bedriegt echter. In de drie onderdelen van de preek echter worden niet drie afzonderlijke gedachten uitgewerkt, maar wordt de tekst van de Psalm op de voet gevolgd: in het eerste deel worden de verzen 1-3 behandeld, in het tweede de verzen 4-9 en in het laatste de verzen 10-12. Het eerste deel biedt een soort bestandsopname. Vanuit het begin van de Psalm leest Koopmans de actualiteit die op dat moment gestempeld werd door het non-agressiepact dat Stalin en Hitler gesloten hadden in de week voorafgaande aan de zondag. Het tweede deel vertelt over Gods reactie op het woeden van de heidenen. Hij lacht er om: dat wat op aarde zo’n indruk maakt, doet dat in de hemel niet. Op grond hiervan is het derde deel van de preek een oproep tot geloof in Christus te midden van alle ontwikkelingen. Zoals gezegd: voor het oog lijkt Koopmans de klassieke opzet van een thema en verdeling te volgen, maar de schijn be-driegt: deze indeling blijkt ingegeven door de gang van de Psalm.

De drie delen behandelen telkens een gedeelte van de Psalm, zodat in de loop van de preek ieder vers aan de orde komt en de betekenis ervan wordt vertolkt voor de situatie van de hoorders. Daarmee is deze preek in feite een klassieke homilie30, al gebruikt Koopmans zelf deze term niet voor deze vorm van preken; hij spreekt in dit verband van een tekstpreek en onderscheidt die van een themapreek. Voor deze vorm die de Bijbeltekst op de voet volgt heeft Koopmans een uitgesproken voorkeur. Waar het hem om gaat, is een preek-vorm die de ‘prediker dwingt en de gemeente leert, de Bijbel in samenhang te verstaan.’31 Het gevaar dat hij ziet bij de praktijk van een thema met een

30 Zie Baars, ‘Concentratie en soberheid’, 103v.

31 Koopmans, ‘Homiletiek in de “Bekennende Kirche”’, 232. Volgens Miskotte, ‘Ter inleiding’, 6, kwam in deze vorm Koopmans’ zorg tot uitdrukking ‘om tijdens de bezètting het schriftuurlijke en het actueele òp te voeren tot een maximum van

verdeling is dat de inhoud van de tekst onder één gezichtspunt tot één onder-werp wordt samengevat, vaak met woorden die niet aan de tekst zijn ontleend. De predikant neemt hier naar zijn mening een veel te zelfstandige plaats in: diens fraaie disposities kunnen de aandacht op hem en zijn vaardigheden vesti-gen. Het draagt bovendien veelal weinig bij tot het verstaan van de tekst.32

Koopmans onderstreept dat het bij de keuze voor deze preekvorm gaat om een belangrijke theologische vraag, namelijk: ‘welke betekenis het gege-ven-zijn van de tekst heeft voor de preek.’33 De tekstpreek die stap voor stap de perikoop volgt, uitlegt en toepast doet recht aan het gegeven dat de Heilige Geest gekozen heeft zijn Woord te geven in de vorm die de Bijbel heeft. Op deze manier kan de Bijbel zichzelf uitleggen, zonder dat er bij voorbaat al veel van de prediker zelf in meekomt. Dat is dan ook haar ‘voornaamste en toch wel beslissende deugd (…), dat zij de prediker dwingt en de gemeente leert, de Bijbel in samenhang te verstaan.’34 Opnieuw blijkt Koopmans’ keuze ingege-ven door zijn streingege-ven om de gemeente te behoeden voor de ‘persoonlijke wil-lekeur’ van de predikant. De reden om voor deze vorm te kiezen is zodoende nauw verbonden met wat hierboven duidelijk werd omtrent zijn pleidooi voor

lectio continua: de preek dient ertoe de gemeente thuis te doen raken in de

Schrift. En daarbij mag de Schrift niet geperst worden in menselijke denkka-ders. De vorm waarin zij gegeven is, dient bepalend te zijn voor de manier waarop gepreekt wordt.35

éénheid; geen actualiteit aan den tekst voorbij, en geen tekst, die náást het actueele apart en wereldvreemd blijft.’

Overigens maakt Koopmans een enkele keer gebruik van een driedeling. Zo bij-voorbeeld in de Koopmans, Laatste postille, 165 bij een preek over Psalm 119:105. Hij vestigt daar dan de aandacht op als iets uitzonderlijks.

32 Koopmans, ‘Homiletiek in de “Bekennende Kirche”’, 233.

33 Koopmans, ‘Homiletiek in de “Bekennende Kirche”’, 233.

34 Koopmans, ‘Homiletiek in de “Bekennende Kirche”’, 232.

35 Cf. Koopmans, Toen stelde de Heere zich daar, 40: ‘Maar in de Schrift is en blijft alles even bijzonder, principieel-onsystematisch. Het is alles verkondiging, bericht, toe-gespitste mededeeling omtrent een toen en een daar, roepstem vanuit een terwijl van Gods vrije tegenwoordigheid. Dat is de eigenlijke reden, waarom iedere tekst “uit zijn verband” wil worden verklaard en verstaan: om de afglijding in algemeene stichtelijk-heden te voorkomen, om de verijling en verijdeling van het tekst-woord tot een alge-meene waarheid onmogelijk te maken, om een antwoord te krijgen op de vraag: wan-neer, waar, aan wien openbaart zich God, dèze God?’ Zie ook: Koopmans, Jesaja 53, 12.

‘Welbeschouwd komt de gehele ware homiletiek en de waarachtige preekvoorbereiding hierop neer, dat men de Bijbel zichzelf laat uitleggen’ schrijft Koopmans.36 De stappen die tot nu voorbij zijn gekomen passen goed bij deze omschrijving. Koopmans’ homiletiek lijkt er met name op gericht te zijn om de menselijke factor in de preekvoorbereiding zoveel mogelijk aan banden te leggen. Als straks Koopmans’ gedachten over de predikant aan de orde komen, moet op dit punt verder doorgevraagd worden. Wat maakt dat hij deze strakke kaders aangeeft voor de predikant? En wat wordt met deze gedachten impliciet gezegd over de mens?

2.6 De liturgie

Koopmans biedt bij de uitgave van zijn preek geen aanwijzingen omtrent de liturgie: de gebeden zijn niet afgedrukt en of er in de dienst naast Psalm 2 nog andere Bijbelgedeelten gelezen zijn wordt niet duidelijk. Welke Psalmen en liederen Koopmans de gemeenten van Vlaardingen en Hilversum op de lippen heeft gelegd, blijft ook onvermeld. Bij andere preken die Koopmans heeft uit-gegeven, staan wel suggesties voor te zingen Psalmen en liederen en in één geval ook uitgeschreven gebeden voor de dienst. Het betreft dan preken die verschenen in series die bedoeld waren als leespreken ten behoeve van diensten waarvoor geen predikant beschikbaar was.37

36 Koopmans, ‘Homiletiek in de “Bekennende Kirche”’, 234. In zijn bespreking in Woord en wereld, jrg. 1 (1939), 71v van K.H. Miskottes preekbundel De vreemde

vrijspraak zat precies hier Koopmans’ kritiek: ‘Es sind eben nicht reine

Auslegepredig-ten’, zo sloot hij de bespreking af met een variatie op een woord van Thurneysen. In het ‘Vorwort’ van de prekenbundel Die große Barmherzigkeit die K. Barth en Thurney-sen in 1935 publiceerden, staat te lezen: ‘Wenn man diese Predigten überblickt, wird man warhnehmen können, daß sie von Jahr zu Jahr eindeutiger einen bestimmten Weg einschlagen. Es ist jener Weg, den nach unserer Überzeugung die Predigt der Kirche in der Gegenwart immer bewußter und entschiedener gehen muß, den Weg fort von jeder Art Themapredigt und hin zur reinen Auslegungspredigt.’ K. Barth, Predigten

1921-1935 (GA 31), Zürich 1998, 654. De uitgevers tekenen aan dat de stijl en inhoud

van dit ‘Vorwort’ eerder een auteurschap van Barth doen vermoeden, maar sluiten niet uit dat Thurneysen een bijdrage heeft geleverd. Over Koopmans’ bezwaar bij Miskot-tes theologische exegese, zie R.H. Reeling Brouwer, ‘“Mij zo verwant, zo volstrekt mijn meerdere”’, m.n. 40-43.

37 Van Koopmans’ hand zijn bij zijn leven de volgende leespreken verschenen:

Het is niet duidelijk waarom Koopmans de liturgische context van zijn preek over Psalm 2 onvermeld laat. Mogelijk heeft hij gemeend dat deze preek zozeer betrokken is op de actualiteit dat deze alleen op 27 augustus 1939 zo gehouden heeft kunnen worden en om die reden heeft afgezien van aanwij-zingen voor gebeden en liederen. Hij zal mogelijk gemeend hebben dat deze preek niet gebruikt zou gaan worden als leespreek in diensten waar geen pre-dikant beschikbaar was en om die reden de liturgische context van de preek onvermeld hebben gelaten. In ieder geval blijkt eruit dat Koopmans de liturgi-sche inbedding van de preek niet zo belangrijk acht dat hij deze aan zijn lezers wil doorgeven. Dat gegeven biedt een goede aanleiding om door te vragen naar zijn gedachten omtrent de liturgie.

Een citaat uit Koopmans’ boekje over de doop kan dienen als uitgangspunt om in beeld te krijgen wat zijn gedachte is over de rol van de gemeente in de dienst:

Met uitzondering van den dominee zegt iedereen, die in de kerk wat te zeg-gen heeft, kort en krachtig: ja. (…) Voor de gemeente is het zeg-genoeg, als zij eenvoudig, ondubbelzinnig en ongeveinsd ja zegt op de waarheid Gods. (…) In dit ééne woord van toestemming wordt het geheele geloofsleven der ge-meente samengevat.38

Uit deze woorden rijst het beeld op van een gemeente die allereerst en princi-pieel hoort wat God te zeggen heeft en daarop antwoordt met haar woord van instemming. Dat is inderdaad precies wat Koopmans bedoelt. God spreekt en dan klinken er geen zaken ‘waaromtrent men er een eigen opinie op nahouden kan, die van Gods opinie (in den Bijbel verkondigd) verschilt.’39 Het enige passende antwoord als Gods Woord klinkt, is horen. ‘Wij zoeken en stellen de kennis en den dienst van God uitsluitend in het hooren’, zegt hij in een preek tijdens de bezetting. Dat horen is voor Koopmans vervolgens nadrukkelijk meer dan ‘stilletjes zitten luisteren’. Want werkelijk horen wat God te zeggen

serie, nummer 5; Het Evangelie niet naar den mensch (Preek over Galaten 1) in: De Komst

van het Koninkrijk, 7e jaargang, 10e serie, nummer 4; De beslissing (Preek over Genesis

32) in: De Komst van Koninkrijk, 8e jaargang, 11e serie, nummer 8. Verder verscheen een preek over Lucas 23,39-43 in de serie Voor den Zondag, nr.14, 5 april 1936, 42e jaargang.

38 Koopmans, De Heilige doop, 66.

heeft, doet men ‘met het geheele lichaam, met het geheele leven.’40 De instem-ming neemt bij Koopmans de gestalte aan van bekering; en dat betekent ‘het leven te laten richten en zegenen (…) door deze heilige kennis uit Christus’ Evangelie.’41

Als Koopmans het boek Liturgiek van G. van der Leeuw bespreekt, stelt hij vast dat het de liturgische beweging begonnen is om de ‘activering der ge-meente’.42 Hij begint zijn recensie met een reeks voorbeelden uit Van der Leeuws boek en sluit die af met een weergave van diens gedachten omtrent de doopbediening. De dopeling is volgens Van der Leeuw tijdens de doopplech-tigheid – hoewel niet bewust – niettemin actief. Koopmans noemt dat onaan-vaardbaar en zoekt de ‘heerlijkheid van de doopsbediening’ nu juist in de ‘vol-strekte passiviteit van het kind’.43 En waar Van der Leeuw de doopjurk als ambtsgewaad wil aanduiden, ziet Koopmans er op grond van Romeinen 6 een lijkkleed in. Dit voorbeeld is tekenend voor de kritische toon van Koopmans’ bespreking. De afstand tot de liturgische beweging kan moeilijk scherper ver-woord worden dan zo. Het punt in geding blijkt de ruimte te zijn die er is voor een eigen inbreng van de gemeente. Koopmans acht de activering van de gemeente die de liturgische beweging naar zijn inzicht beoogt onjuist. Theo-logisch gesproken is voor hem beslissend dat de liturgie de ruimte is waar God spreekt in belofte en gebod en de gemeente ontvangt en instemt.

In deze benadering wordt de ruimte voor een eigen inbreng van de ge-meente zeer ingeperkt. Koopmans legt wel uit dat horen meer is dan stilletjes luisteren, maar desondanks ontstaat vooral het beeld van een gemeente die ont-vangt en gehoorzaamt. Kan er bij zo’n benadering oog zijn voor de vragen en de zorgen van de gemeente? Drukt deze nadruk op het Woord niet alles wat er in de werkelijkheid van de gemeente speelt aan de kant? Straks bij de lezing van de preek zal moeten blijken hoe dit principe in de praktijk uitwerkt.

40 Koopmans, Toen stelde de Heere zich daar, 47. Cf. Koopmans, ‘Karl Barth in het Leidstersblad’, 123.

41 Koopmans, Toen stelde de Heere zich daar, 48.

42 Koopmans, ‘Liturgiek’ (Bespreking van G. van der Leeuw, Liturgiek, Nijkerk z.j.), in: Koopmans, Onder het Woord, 345-356, 345.

In document VU Research Portal (pagina 177-184)