• No results found

Daden van God

In document VU Research Portal (pagina 116-119)

2. Koopmans’ uitleg van artikel 2 1 Inleiding

2.3 Daden van God

Intussen is het tot nu toe nog niet gegaan over wat Koopmans de belijdenis hoort zeggen over natuurlijke theologie. De openingszinnen van zijn uitleg en de daarop volgende opmerkingen over het debat Barth-Brunner maakten het nodig om eerst te bezien wat Koopmans omtrent die discussie naar voren te brengen had. Maar wat hoort Koopmans de belijdenis nu eigenlijk zeggen over natuurlijke theologie? Hij zet een verrassende stap. Kortweg stelt hij namelijk vast dat ‘van “natuurlijke theologie” in artikel 2 geen sprake is’ en dat ‘alle

42 Over dit instituut, zie S. Heschel, The Aryan Jesus. Christian theologians and the

Bible in Nazi Germany, Princeton 2008; O. Arnhold, ‘Entjudung’ – Kirche im Abgrund. Die Thüringer Kirchenbewegung Deutsche Christen 1928-1939 und das ‘Institut zur Erfor-schung und Beseitigung des jüdischen Einflusses auf das deutsche kirchliche Leben’ 1939-1945,

kennis van God (…), ook naar artikel 2, op openbaring (berust).’43 ‘Niet alleen het woord, ook de zaak der natuurlijke theologie wordt in de Geloofsbelijdenis niet gevonden.’44 Wat bedoelt hij daarmee? Heeft de discussie in Nederland zich dan ten onrechte op dit artikel geconcentreerd? Heeft Barth het dan niet goed gezien als hij in KD II/1 zijn kritiek ook richt op dit artikel van de

Con-fessio Belgica? En als er immers geen sprake van is, waarom heeft Koopmans de

aandacht van zijn lezers dan op deze discussie gevestigd?

Koopmans wijst erop dat de belijdenis in artikel 2 niet spreekt over kwa-liteiten die in de mens liggen, maar over daden van God waardoor Hij zich bekend maakt: schepping, onderhouding en regering. De twee middelen waar de belijdenis over spreekt, zo wil hij daarmee zeggen, zijn dus instrumenten waar Gód zich van bedient om zich bekend te maken aan zijn schepsel. Het zijn niet twee middelen die de mens ter beschikking staan en waar deze naar goeddunken gebruik van kan maken. Strikt genomen werkt het spreken over twee bronnen van Godskennis, zoals dat in verband met de discussie over na-tuurlijk theologie vaak gebeurt, met betrekking tot de tekst van artikel 2 dan

43 Koopmans, De Nederlandsche geloofsbelijdenis, 30v/23v. Over Koopmans’ lezing van artikel 2 en de vraag of hij recht doet aan de intenties van de auteur, zie Kunz, Als

een prachtig boek, 111-113, 155v. De conclusie van Kunz (113) luidt dat (1.) Koopmans

de belijdenis leest ‘met een twintigste-eeuws begrippenapparaat’ en de ‘context van de vroegreformatorische theologie’ buiten beschouwing laat. Verder meent hij (2.) dat Koopmans artikel 2 uitlegt ‘vanuit Barths Calvijninterpretatie’. Hij merkt dan op dat Koopmans blijkbaar van mening is ‘dat artikel 2, weliswaar na een aantal aanpassingen, met de openbaringsleer van Barth congrueert’. Tenslotte wijst hij (3.) er op dat Koop-mans de tekst van de belijdenis aanpast en stelt daarbij de vraag ‘of een uitleg die steunt op een ingrijpende revisie van de tekst nog wel recht kan doen aan de intenties van de oorspronkelijke auteur van de tekst’. Met deze kritiek ziet Kunz aan een aantal zaken voorbij. Het eerste en derde bezwaar van Kunz brengen onvoldoende in rekening dat er een verschil is tussen Koopmans’ omgang met de belijdenis en die van Kunz zelf. Koopmans vraagt inderdaad, anders dan Kunz, niet naar de vroegreformatorische theo-logie en is om theologische redenen niet geïnteresseerd in de ‘intenties van de oor-spronkelijke auteur van de tekst’, zie daarvoor hieronder § 2.5. Bij het tweede bezwaar suggereert Kunz dat de interesse van Koopmans zou uitgaan naar de vraag of de belij-denis met de openbaringsleer van Barth congrueert. Hoewel Koopmans zich nauw verbonden weet met Barth, is dát niet de vraag die hem bezighoudt. Met deze vraag-stelling wordt het methodisch bijna onmogelijk om het eigen accent van Koopmans waar te nemen.

ook vertroebelend. Er is maar één bron van kennis omtrent God – namelijk God zelf. Hij bedient zich van de twee middelen die de belijdenis aanwijst. Dat de mens Gods spreken in schepping, onderhouding en regering niet herkent, onthult de diepte van de val. Maar dat laat onverlet dat God wel degelijk langs vele wegen om die mens dingt en hem aanspreekt. De wereld is niet leeg. God stelt de mens in het krachtenveld van zijn daden: Hij onderhoudt zijn schep-ping en Hij regeert.

Voor Koopmans ligt het beslissende punt in de discussie over natuurlijke theologie in de leer aangaande de mens, zo bleek in de vorige paragraaf. De

corruptio totalis wordt tot in het kenvermogen van de mens ernstig genomen.

Maar die beslissing doet dus niets af aan het feit dat God in zijn werken van schepping, onderhouding en regering van de wereld met alle schepselen be-moeienis heeft, zo blijkt hier. Met nadruk wijst Koopmans erop dat de belij-denis spreekt van daden van Gód. Het gaat dus niet om inherente eigenschap-pen van de werkelijkheid, of van de mens, maar het is dynamischer – én het wordt uit handen van de mens gehouden. Het blijven daden van God die niet van Hem losgemaakt en uit hun verband weggebroken kunnen worden om dienst te doen als vaste bestanddelen in een christelijk wereldbeeld.

Voor dit onderzoek betekent het dat Koopmans heel de werkelijkheid ziet als adres van Gods spreken. Weliswaar wordt dat spreken alleen in de kerk herkend en geloofd. Maar wanneer de kerk zich tot de samenleving richt, hoeft zij God daar niet te brengen; zij kan de wereld aanspreken op het feit dat zij staat in het krachtenveld van de daden van Gods geduld waarmee Hij haar onderhoudt en regeert. Zonder het te beseffen is zij aangesprokene.

Zo gezien gaat de belijdenis inderdaad niet over natuurlijke theologie. Noch in de zin die het in de controverse van de jaren dertig had, waar de aandacht uitging naar de vermogens van de mens, noch in de klassieke zin, waar bij dit theologoumenon gebrekkige contouren van kennis omtrent God besproken werden. Dat Koopmans desondanks de aandacht van zijn lezers naar dit probleemveld getrokken heeft, zal te maken hebben met de actuele discussie van zijn tijd die in Nederland nu één keer toegespitst was geworden op de discussie Barth-Brunner. Daarbij speelt een rol dat Koopmans meent dat de tekst van de belijdenis gemakkelijk voor misverstand – en dus voor misbruik – vatbaar is. Bovendien heeft het hem de ruimte gegeven om duidelijk te maken welke zaken er op het spel staan bij de discussie over een aanknopingspunt.

2.4.1 Verhouding van Gods openbaring in ‘schepping, onderhouding en

In document VU Research Portal (pagina 116-119)